ECLI:NL:RBMNE:2021:1952

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake NOW2.0 tegemoetkoming

In deze zaak heeft eiseres, als gevolg van de coronamaatregelen, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW2.0. De aanvraag werd gedaan op 17 augustus 2020, waarna een voorschot van € 46.416,- werd toegekend. Echter, het bezwaar tegen het besluit om het voorschot niet aan te passen werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 10 maart 2021 een zitting gehouden via Skype, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren.

Het geschil draait om de vraag of de minister de loonsomcorrecties die eiseres na de peildatum van 15 mei 2020 heeft doorgevoerd, terecht niet heeft meegenomen in de berekening van de loonsom voor het aangiftetijdvak maart 2020. Eiseres stelt dat de loonkosten voor dat tijdvak € 31.864,- bedroegen, maar de rechtbank oordeelt dat de peildatum van 15 mei 2020, zoals vastgelegd in de NOW2.0, correct is toegepast. De rechtbank wijst erop dat deze datum is gekozen om fraude te voorkomen en dat werkgevers geen correcties na deze datum kunnen doorvoeren.

De rechtbank concludeert dat de minister het voorschot terecht heeft vastgesteld op € 46.416,- en dat er geen aanleiding is om af te wijken van de peildatum. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en is openbaar gemaakt op 15 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1])
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
(gemachtigde: [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. Als gevolg van de coronamaatregelen heeft eiseres op 17 augustus 2020 bij verweerder
een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW2.0) voor het loonheffingsnummer [loonheffingsnummer] .
2. Met het primaire besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) is aan eiseres een
voorschot op een tegemoetkoming in de loonkosten toegekend. Eiseres krijgt een tegemoetkoming van € 58.018,-. Daarvan betaalt verweerder een voorschot van € 46.416,-.
3. Met het besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond
verklaard. Het voorschot wordt daarom niet aangepast.
4. Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 10 maart 2021. Eiseres
was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

6. In geschil is of verweerder de mutaties die eiseres
na de peildatum van 15 mei 2020 heeft uitgevoerd terecht niet heeft meegenomen bij de berekening van de loonsom van het aangiftetijdvak maart 2020.
7. Het gaat in deze zaak om de hoogte van het voorschot voor loonkostensubsidie op
grond van de NOW2.0. Dit betreft de subsidieverlening. Het gaat in deze procedure dus niet over de subsidievaststelling.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
8. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De aanvraagperiode voor de NOW2.0 is van juni tot en met september 2020. Uit artikel 8, tweede lid, van de NOW2.0 volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening wordt uitgegaan van het loon over het derde aangiftetijdvak van 2020, in dit geval de maand maart. Op grond van artikel 8, zevende lid, van de NOW2.0 worden de gegevens uit de loonaangifte van de werkgever beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Dit wordt ook wel de peildatum genoemd.
Is de hoogte van het voorschot correct vastgesteld?
9. Eiseres voert aan dat zij al jarenlang in de betreffende maand het basisloon uitbetaald
en de zeedagentoeslagen over die maand op een later tijdstip. Zij stelt dat de totale loonkosten voor het aangiftetijdvak maart 2020 € 31.864,- bedroegen. De gemaximeerde loonsom is € 127.456,- ( € 31.864,- x 4). Eiseres heeft op 20 mei 2020 de definitieve berekening van de loonaangifte ingediend. Eiseres vindt het buitenproportioneel dat verweerder als gevolg van de peildatum 50% minder loonsom heeft berekend. Eiseres wenst daarom een correctie van de tegemoetkoming van de NOW2.0 naar de daadwerkelijke en volledige loonsom van maart 2020.
10. De rechtbank overweegt als volgt. In de toelichting bij artikel 8, zevende lid, van de
NOW2.0 staat dat een peildatum nodig is omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten. Voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot is het noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. De toelichting vermeldt verder dat deze datum is vastgesteld op uiterlijk 15 mei 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling. Werkgevers hebben sindsdien namelijk een financieel belang bij een zo hoog mogelijke loonsom in maart. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s worden correctieberichten op de loonaangifte van na 15 mei 2020 niet meer meegenomen in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel. Dat betekent dat deze peildatum ook geldt voor werkgevers met een werkwijze van loonbetaling als door eiseres wordt gehanteerd.
11. De rechtbank overweegt dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever met
de NOW2.0 niet heeft beoogd om een allesomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden, noch om maatwerk te bieden. De rechtbank is van oordeel dat keuze voor de peildatum 15 mei 2020 voldoende is onderbouwd. Er is bewust voor gekozen voor een datum die is gelegen voor de aankondiging van de NOW2.0. De rechtbank overweegt dat de NOW2.0 op 25 juni 2020 is op gepubliceerd, maar al eerder door de overheid is aangekondigd. Dit is gebeurd op 20 mei 2020. Ook als zou zijn gekozen voor een peildatum daags voor deze aankondiging, dan had dat eiseres niet kunnen helpen. Uit de stukken en wat op zitting besproken is, is naar voren gekomen dat de aangifte op 20 mei 2020 is gecorrigeerd. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om artikel 8, zevende lid, van de NOW2.0 in strijd met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel te achten en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten. Dit wordt onderschreven door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
28 januari 2021. [1] De beroepsgrond slaagt niet.
Valt eiseres onder het buitenwettelijk begunstigend beleid?
12. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zake van de peildatum 15 mei 2020 een
buitenwettelijk begunstigend beleid voert, waarbij in incidentele gevallen bij de subsidieverlening wordt afgeweken van de peildatum 15 mei 2020. Dit betreft gevallen waarbij de aanvrager wegens een calamiteit buiten staat was om uiterlijk op 15 mei 2020 een loonaangifte over de maand maart 2020 te doen en gevallen waarbij de Belastingdienst de aanvrager uitstel heeft verleend voor het doen van de loonaangifte over maart 2020 tot ná
15 mei 2020. Beide situaties doen zich in deze zaak niet voor. Daarom was er voor verweerder ook om die reden geen aanleiding om in het geval van eiseres af te wijken van de peildatum 15 mei 2020 en hoefde niet te worden uitgegaan van de gecorrigeerde loonaangifte die eiseres op 20 mei 2020 heeft ingediend.
Conclusie
13. Verweerder heeft het voorschot terecht op € 46.416,- vastgesteld naar de peildatum
15 mei 2020. Op die datum waren namelijk de loonkosten in het systeem van de
Belastingdienst bekend. Bij eiseres is geen sprake van één van de uitzonderingsgevallen die binnen het buitenwettelijk begunstigend beleid vallen om van de peildatum af te wijken. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

Artikel 8. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 4 x 1,4 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:
a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in
artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in
artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en
d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per tijdvak van een maand, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.
2 Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3 Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4 Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5 Indien de loonsom bedoeld onder de letter C lager is dan viermaal de loonsom als bedoeld in het eerste lid, onder de letter B, wordt de subsidie verlaagd met:
(B x 4 – C) x 1,4 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van het eerste lid tot en met vierde lid;
C voor de loonsom over de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, met dien verstande dat het eerste lid tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing is, waarbij de gehanteerde aangiftetijdvakken het zesde tot en met het negende aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
6 Indien er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen, wordt de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C, verhoogd met 8,33 procent. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
7 De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter B, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
8 De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter C, bedoeld in het vijfde lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 16 november 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Indien de loonaangifte na laatstgenoemde datum naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister besluiten de gewijzigde loonaangifte in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C.
9 Indien de werkgever in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 een verzoek om toestemming heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van
artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de subsidie verlaagd met:
D x 3 x 1,4 x 0,9
Hierbij staat D voor het loon dat de werknemers, bedoeld in de eerste zin, hebben ontvangen, berekend overeenkomstig het eerste tot en met het vierde lid.
10 Het negende lid is niet van toepassing indien de werkgever het verzoek om toestemming heeft ingetrokken binnen vijf werkdagen nadat het verzoek is ingediend.