ECLI:NL:RBMNE:2021:1886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
20/3904
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekken van jachtakte wegens niet voldoen aan opslagvoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een jachtakte. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Oosten, had in 2019 een jachtakte verleend gekregen, maar deze werd in oktober 2019 ingetrokken door de korpschef van politie, verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Maas. Eiser had bezwaar aangetekend tegen deze intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 september 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden verbonden aan de jachtakte, met name door zijn wapen niet op te bergen in een verankerde kluis en het wapen onbeheerd op bed te laten liggen. Eiser voerde aan dat de intrekking van de jachtakte disproportioneel was en dat hij had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing, gezien zijn lange staat van dienst zonder incidenten. De rechtbank oordeelde echter dat de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij het behouden van de jachtakte. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de jachtakte in te trekken, en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de jachtakte niet alleen een kwestie van persoonlijke belangen is, maar ook van de veiligheid in de maatschappij. De rechtbank volgde eiser niet in zijn betoog dat de wetgeving beknellend was en oordeelde dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met andere gevallen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van Oosten),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Maas).

Inleiding

Verweerder heeft met het besluit van 1 april 2019 een jachtakte aan eiser verleend. Met het besluit van 14 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze jachtakte van eiser ingetrokken. Eiser heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend.
Eiser heeft hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening gevraagd die is afgewezen met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2020. [1]
In het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 9 april 2021 behandeld op een zitting via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De brief die eiser op 21 april 2021, na afloop van de zitting, heeft verstuurd is niet
betrokken bij deze uitspraak. Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is niet het geval.

Overwegingen

Wettelijk kader
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming (Wnb) kan een verleende ontheffing, waaronder een jachtakte, worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met de daaraan verbonden voorwaarden. In voorschrift 4 bij de jachtakte staat dat het wapen en de munitie bewaard moeten worden in afzonderlijke, deugdelijk gesloten en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. Verweerder geeft nader invulling aan dit voorschrift met de gestelde beleidskaders in de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm). In paragraaf 8 van de Cwm is bepaald dat een wapen opgeborgen zijn in een deugdelijke bergplaats. In paragraaf 8.1 van de Cwm volgt dat uitsluitend een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast of wapenkluis die deugdelijk met de vloer of muur is verankerd, wordt aangemerkt als een geschikte bergplaats voor wapens en munitie. De rechtbank is, net als de voorzieningenrechter, van oordeel dat verweerder voor de invulling van de open normen, neergelegd in voorschrift 4 bij de jachtakte, in redelijkheid aansluiting mocht zoeken bij de Cwm. In paragraaf 9.1 van de Cwm staat, voor zover hier relevant, dat bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, aan betrokkene een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven.
Het geschil
Verweerder heeft met het bestreden besluit beslist dat de jachtakte van eiser wordt ingetrokken, omdat eiser in strijd met voorschrift 4 van de jachtakte heeft gehandeld door het wapen enige tijd onbeheerd op bed te laten liggen en de wapenkluis niet te verankeren. Verweerder vindt dit geen lichtere onregelmatigheid waarvoor een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven. Verweerder heeft de belangen van eiser afgewogen tegen het belang van de bescherming van de veiligheid in de maatschappij en aan dat laatste doorslaggevend belang toegekend.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de kluis die als opbergplaats diende niet was verankerd en dat het wapen van eiser op bed lag op het moment dat eiser naar beneden is gelopen om de deur open te maken voor de verbalisanten. Evenmin is in geschil dat eiser in strijd met paragraaf 8.1 van de Cwm heeft gehandeld door het wapen niet in een verankerde kluis op te bergen. Wel nog in geschil is de vraag of verweerder de jachtakte mocht intrekken.
Beoordelingskader
4. Het intrekken van eisers jachtakte is een bevoegdheid van verweerder. De rechtbank moet dat terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank toetst of verweerder, onder afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid de jachtakte heeft mogen intrekken.
5. Eiser heeft op de zitting gewezen op de oproep die de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft gedaan. In deze oproep is aan advocaten gevraagd om aan te geven waar regelgeving beknellend is. Eiser is van mening dat in zijn situatie sprake is van beknellende regelgeving die ertoe zou moeten leiden dat de rechtbank in dit geval niet terughoudend maar vol toetst.
6. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. De enkele omstandigheid dat de wetgeving niet in het voordeel van eiser uitpakt, betekent niet dat sprake is van voor de burger beknellende wetgeving. De rechtbank merkt verder op dat de voorzitter van de Afdeling deze oproep heeft gedaan in het kader van een reflectieprogramma dat is gestart naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvang (Ongekend Onrecht). De situatie van eiser is niet te vergelijken met de situatie van de burgers waar dit rapport over gaat.
Het intrekken van de jachtakte
7. Volgens eiser is het intrekken van de jachtakte disproportioneel en had verweerder moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Eiser voert daartoe aan dat hij al ruim 29 jaar zonder incidenten in het bezit is van een jachtakte, terwijl slechts sprake is van een lichtere onregelmatigheid als bedoeld in paragraaf 9.1 van de Cwm. Volgens eiser was de kluis maar voor een korte periode niet verankerd en lag het wapen maar kortstondig op bed. Van ‘onbeheerd achterlaten’ is geen sprake. Het niet verankeren van de kluis kwam door vochtproblemen in de kelder en door een defect aan de nieuw aangeschafte kluis. Op de zitting heeft eiser verklaard dat de kluis enkele weken na de controle deugdelijk is verankerd. Daar komt bij dat de kluis op de bovenste verdieping staat en dus niet gemakkelijk toegankelijk is voor onbevoegden. Eiser heeft er verder op gewezen dat verweerder in Oost-Brabant, in een geval dat volgens hem ernstiger was dan hier aan de orde (het niet juist opbergen van de kluissleutel), wel is overgegaan tot een schriftelijke waarschuwing Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
8. De rechtbank vindt de intrekking van de jachtakte niet disproportioneel. Het is niet onredelijk dat verweerder het belang van de veiligheid in de maatschappij zwaarder laat wegen dan het persoonlijke belang van eiser bij het behouden van de jachtakte. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt. Eiser heeft belang bij het behouden van de jachtakte, omdat hij contractueel verplicht is om verschillende jachtvelden te beheren. Aan de andere kant brengt de uitzonderingspositie van eiser om wapens voorhanden te hebben met zich mee dat eiser zich stipt dient te houden aan de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving. Dat is vaste rechtspraak van de Afdeling [2] . Eiser heeft zich niet stipt aan deze voorschriften gehouden door zijn wapen op het bed achter te laten tijdens de controle én door zijn wapen niet op te bergen in een verankerde kluis. Het niet veilig opbergen van een wapen vormt een potentieel ernstig gevaar voor de veiligheid van de samenleving, ook als dit maar tijdelijk is en op de bovenste verdieping van een woning plaatsvindt. Tegen deze achtergrond heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van een lichtere onregelmatigheid waarvoor een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven. De omstandigheid dat eiser al ruim 29 jaar een smetteloze staat van dienst heeft, legt onvoldoende gewicht in de schaal ten opzichte van het mogelijke gevaar dat eiser in het leven heeft geroepen door zijn wapen op het bed achter te laten en de kluis (tijdelijk) niet te verankeren. Dat verweerder in Oost-Brabant een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven voor het niet veilig opbergen van de kluissleutel, maakt niet dat verweerder dat in dit geval ook had moeten doen. Verweerder heeft de vrijheid om per geval te beoordelen wat een passende maatregel is. Daarbij moet verweerder wel gelijke gevallen gelijk behandelen, maar zoals ook op de zitting is besproken, is dit geen gelijk geval. Voor zover eiser stelt dat verweerder in strijd met het eigen beleid handelt, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd met nadere gegevens. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Verweerder heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de jachtakte van eiser in te trekken.
10. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1599.