Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de korpschef van politie, verweerder
Inleiding
Overwegingen
Het geschil
Beoordelingskader
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een jachtakte. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Oosten, had in 2019 een jachtakte verleend gekregen, maar deze werd in oktober 2019 ingetrokken door de korpschef van politie, verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Maas. Eiser had bezwaar aangetekend tegen deze intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 september 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden verbonden aan de jachtakte, met name door zijn wapen niet op te bergen in een verankerde kluis en het wapen onbeheerd op bed te laten liggen. Eiser voerde aan dat de intrekking van de jachtakte disproportioneel was en dat hij had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing, gezien zijn lange staat van dienst zonder incidenten. De rechtbank oordeelde echter dat de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij het behouden van de jachtakte. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de jachtakte in te trekken, en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de jachtakte niet alleen een kwestie van persoonlijke belangen is, maar ook van de veiligheid in de maatschappij. De rechtbank volgde eiser niet in zijn betoog dat de wetgeving beknellend was en oordeelde dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met andere gevallen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.