ECLI:NL:RBMNE:2021:1881

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
20/1361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres had een boete van € 1.230,- opgelegd gekregen omdat zij zich niet had gehouden aan haar inlichtingenverplichting. Dit besluit werd genomen op 17 juni 2019, waarna eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 24 maart 2020, waartegen eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven.

De rechtbank overwoog dat de opgelegde boete door verweerder is gehandhaafd, waarbij rekening is gehouden met de draagkracht van eiseres en de mate van verwijtbaarheid. Verweerder had de boete met 5% verlaagd vanwege de overschrijding van de termijn waarbinnen de boete moest worden opgelegd. Eiseres betwistte dat de termijn van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat deze termijn een termijn van orde is. Overschrijding leidt niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen, maar kan wel verdisconteerd worden in de hoogte van de boete.

De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet leidde tot een onzorgvuldige handelwijze van verweerder en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.230,- omdat zij zich niet aan de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft gehouden.
In het besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde boete van € 1.230,- gehandhaafd. Bij het bepalen van de hoogte van de boete heeft verweerder rekening gehouden met de draagkracht van eiseres en de mate van verwijtbaarheid. Daarnaast heeft verweerder de boete met 5% verlaagd omdat hij de termijn heeft overschreden waarbinnen hij een boete had moeten opleggen.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat het moment waarop de sociale recherche het verslag heeft uitgebracht het begin is van de termijn waarbinnen een boete moet worden opgelegd. Verweerder heeft de boete niet opgelegd binnen de termijn van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat deze termijn is verstreken, heeft verweerder geen bevoegdheid meer om een boete op te leggen. Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat de overschrijding van de termijn geen aanleiding is om de boete op nihil te stellen.
3. De termijn, als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn leidt als zodanig niet tot verval van de bevoegdheid een boete op te leggen, maar zou kunnen worden verdisconteerd in de hoogte van de boete. [1]
4. Niet in geschil is dat de termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is overschreden. Bij het rapport van 7 maart 2019 is vastgesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, zijn de feiten vastgesteld die tot deze conclusie hebben geleid en is de periode van deze schending vastgesteld. Daarmee is de overtreding vastgesteld en voldoet dit rapport aan de vereisten van artikel 5:48, tweede lid, van de Awb. Het boetebesluit van 17 juni 2019 is niet binnen de termijn van dertien weken na dagtekening van het rapport genomen. Anders dan eiseres meent, bestaat geen aanleiding om alleen al op deze grond de boete op nihil te stellen. Verweerder heeft de overschrijding van de termijn verdisconteerd in de hoogte van de boete, door deze met 5% te matigen. Niet gezegd kan worden dat verweerder daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2155)