ECLI:NL:RBMNE:2021:1825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
16/068224-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en TBS voor poging tot doodslag, diefstal en mishandeling met blijvende schade

Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 maart 2020 in IJsselstein meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder poging tot doodslag, diefstal en mishandeling. De verdachte heeft twee slachtoffers in de borst gestoken en een van hen in de pols gesneden, wat heeft geleid tot blijvende schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, met een hoog recidivegevaar, en heeft besloten tot een gevangenisstraf van drie jaar en TBS met dwangverpleging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf van zes jaar en TBS had geëist. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag, maar de poging tot doodslag subsidiair is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de slachtoffers schadevergoeding hebben geëist voor de geleden immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] B.V. afgewezen, omdat er geen sprake was van rechtstreekse schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/068224-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 juni 2020, 3 september 2020, 18 november 2020, 8 februari 2021 en 23 april 2021. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden en is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, namens verdachte, naar voren heeft gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen dhr. [slachtoffer 1] (bijgestaan door mr. M. Treur, advocaat te Utrecht) dhr. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] B.V. (hierna: [slachtoffer 3] ) (beide bijgestaan door mr. M. Oogjen, advocaat te Nieuwegein) naar voren hebben gebracht. Tevens zijn ter terechtzitting gehoord dhr. T. ’t Hoen, GZ-psycholoog van het Pieter Baan Centrum en [A] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair
op 14 maart 2020 te IJsselstein heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden, door met een mes in het bovenlichaam en de pols van die [slachtoffer 1] en het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] te steken, welke poging tot doodslag werd voorafgegaan door een winkeldiefstal (omstreeks 12:30 uur) en werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
en/of (
cumulatief/alternatief)
op 14 maart 2020 te IJsselstein diverse winkelgoederen heeft gestolen (omstreeks 12:30 uur), terwijl deze diefstal werd gevolgd door geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
Subsidiair
op 14 maart 2020 te IJsselstein heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven;
Meer subsidiair
op 14 maart 2020 te IJsselstein [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Meest subsidiair
op 14 maart 2020 te IJsselstein heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2
op 14 maart 2020 (omstreeks 12:00 uur) te IJsselstein bij de [slachtoffer 3] diverse winkelgoederen heeft gestolen;
Feit 3
op 14 maart 2020 te IJsselstein [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar tegen het been te schoppen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1 is daartoe aangevoerd dat er in de visie van het Openbaar Ministerie sprake is van zuiver opzet en dat de gepleegde pogingen tot doodslag in direct verband staan met de gepleegde winkeldiefstal (rond 12:30 uur). Verdachte heeft na het (in)steken mensen als beveiliger naar buiten geleid en is vervolgens weggevlucht. Hieruit kan worden afgeleid dat hij met het oogmerk om zichzelf van straffeloosheid te verzekeren, heeft gehandeld. Het Openbaar Ministerie is daarom van mening dat de primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er tien minuten zitten tussen de diefstal en het geweld en dat de geweldshandelingen van verdachte niet zijn gericht op het meenemen van de buit. Ten aanzien van het subsidiaire tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat steken in het bovenlichaam niet per definitie poging tot doodslag oplevert. Ter onderbouwing heeft de raadsman een tweetal uitspraken aangehaald (ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2316 en ECLI:NL:RBROT:2018:3684). Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet zonder meer is gebleken dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers. Met betrekking tot de feiten 2 en 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder feit 1 (gekwalificeerde doodslag) alsook het cumulatief/alternatief (diefstal met geweld) tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 14 maart 2020 te [plaatsnaam] bij de [slachtoffer 3] twee diefstallen heeft gepleegd, omstreeks 12:00 en 12:30 uur, en dat verdachte daarna, in de kantine van de [slachtoffer 3] , terwijl men in afwachting was van de politie, twee medewerkers heeft gestoken. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat het door verdachte gepleegde geweld ten dienste stond van de diefstal die verdachte omstreeks 12:30 uur heeft gepleegd.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van één van beide feiten, moet er een verband bestaan tussen de diefstal en het gepleegde geweld: vereist is dat verdachte het oogmerk had om met het geweld straffeloosheid te verzekeren (gekwalificeerde doodslag) of om met het geweld de vlucht mogelijk te maken (diefstal met geweld). Dat verband blijkt in onvoldoende mate uit het dossier. Verdachte zelf heeft over de aanleiding van het steken anders verklaart tegenover de politie, en op de beelden is te zien dat hij zich niet direct uit de voeten maakt na het toegepaste geweld. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair onder feit 1 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 subsidiair
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zaterdag 14 maart 2020 ben ik om 6.15 uur begonnen met werken. [2]
De man is in de kantine rechts achterin bij een lege tafel gezet. [3]
Gelijk voelde ik ook twee keer kort achter elkaar iets tegen mijn lijf op borsthoogte. Het leek wel een stomp of een elektrische schok. Ik kon het niet plaatsen. Het leek nog het meeste op een elektrische schok. Ik ben gelijk teruggedraaid naar de man. Ik voelde iets aan mijn pols en toen ik keek zag ik een wond aan mijn pols. Ik zag een wond ter hoogte van mijn pols vanaf bovenzijde ter hoogte van mijn pink tot ver onderzijde van mijn pols. Ik kon mijn pezen zien en ik zag heel veel bloed. Ik keek echt in de wond. Ik keek naar de man zijn handen en zag dat de man een mes in zijn hand had.
Buiten zag ik dat er ook bloed uit mijn borst sijpelde.
Uit de letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] blijkt onder meer het volgende:
Drie steekverwondingen ter hoogte van het rechterschouderblad en de rechterflank. Borstdrain geplaatst omwille van een rechtszijdige klaplong (pneumothorax). Hechting van een perforatie aan de rechterzijde van het middenrif middels een kijkoperatie (VATS). Voorts scherp letsel ter hoogte van de linkerpols (bij rechtshandigheid); exploratie toonde doorsnijding van de elleboogszenuw (nervus ulnaris), ellepijpslagader (arteria ulnaris) en meerdere pezen (FDP II, FDS III, FDS IV, FDS V, FCU en ECU). De zenuw, slagader en pezen werden gehecht met navolgende plaatsing van een onderarmgips. Voorts toediening van antibiotica en pijnstilling. [4]
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de borstregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aanzien (omwille van de vitale structuren aldaar). [5]
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb een leidinggevende functie bij de [slachtoffer 3] [.] gevestigd aan de [adres 2] te [plaatsnaam] . Op zaterdag 14 maart 2020 was ik eigenlijk vrij. Maar omdat het extra druk
was in verband met Corona ben ik extra gaan werken. Ik ben die dag om 12 uur begonnen. [6]
De man is in de kantine neergezet.
Ik zag dat de man een mes boven zijn hoofd had en daarmee stekende bewegingen maakte. […] Ik voelde iets in mijn rug. [7]
Ik was in mijn rug gestoken […]. [8]
Uit de letselrapportage betreffende [slachtoffer 2] blijkt onder meer het volgende:
Steekverwonding ter hoogte van het rechterschouderblad. Borstdrain geplaatst omwille van een rechtszijdige klaplong (pneumothorax).
Uit het verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris blijkt onder meer het volgende:
U bent aangehouden door de medewerkers van de [slachtoffer 3] en zou met hem maar de kantine zijn gelopen?
Ja ik ben netjes meegelopen. [...] Ik heb gewacht tot de politie kwam. [9]
Uit het NFI-rapport blijkt onder meer het volgende: [10]
Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht mes AANE3690NL te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed, humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is
het vaststellen van wie het bloed en overige DNA op dit mes afkomstig kan zijn. Er is tevens verzocht om het referentiemateriaal van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en verdachte [verdachte] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en hun DNA-profielen te betrekken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. [11]
Het mes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn meerdere bloedsporen
aangetroffen. Zes bloedsporen op het lemmet van het mes zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn veiliggesteld als AANE3690NL#02 tot en met #07.
AANE3690NL#01 bemonstering van het heft van een mes
AANE3690NL#02 t/m #07 bemonsteringen van bloedsporen op het lemmet van een mes
Tabel 1 – Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek [12]
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AANE3690NL#01
(heft)
Verdachte [verdachte] en ten minste drie onbekende personen
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
AANE3690NL#02
(bloedspoor)
Slachtoffer [slachtoffer 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AANE3690NL#03
(bloedspoor)
Slachtoffer [slachtoffer 2]
Kleiner dan 1 op miljard
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het betekenen van de bewijskracht (zie ook het kader ‘Bewijskracht van
het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de overeenkomsten tussen het DNA-
profiel van verdachte [verdachte] en DNA-mengprofiel AANE3690NL#01 zijn de
volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AANE3690NL#01 bevat DNA van vier personen;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [verdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANE3690NL#01 is
circa 30 duizend keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte bij verhoor door de rechter-commissaris van 25 juni 2020; [13]
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [B] namens [slachtoffer 3] [D] van 17 maart 2020, genummerd PL0900-2020080455-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland. [14]
Feit 3
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zaterdag 14 maart 2020 was ik eind van de ochtend in [.] [slachtoffer 3] aan de [adres 2] te [plaatsnaam] .
Toen ik vlak voor de man stond, […] zag en voelde ik dat de man mij een trap gaf. […] Ik voelde dat hij mijn rechter scheenbeen raakte. Ik voelde pijn aan mijn scheenbeen. [15]
Ik keek naderhand naar mijn scheenbeen naar de plek waar de man geschopt had en daar zag ik er een blauwe plek ontstaan was. [16]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] staat onder meer het volgende:
Op screenshot 1 behorende bij de camerabeelden van CAM 2 was te zien dat [slachtoffer 4] geschopt werd door de verdachte [verdachte] . [17]
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 14 maart 2020 te [plaatsnaam] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk heeft geprobeerd van het leven te beroven door hen te steken met een mes.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De vraag is vervolgens of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het wachten op de politie in de kantine, [slachtoffer 1] heeft gestoken in zijn romp en gesneden in zijn pols. [slachtoffer 1] stond in de buurt van verdachte en voelde plotseling meerdere malen pijn in zijn borst en ziet een wond aan zijn pols. [slachtoffer 1] zag daarbij dat verdachte een mes, dat hij omschrijft als een klein vleesmes, in zijn handen had. Toen [slachtoffer 1] op de vlucht sloeg voor verdachte, probeerde [slachtoffer 2] hem te beschermen door tussenbeide te komen, waarbij hij door verdachte in zijn schouder werd gestoken. Nabij de woning van verdachte werd vervolgens in een vuilcontainer een (inklapbaar) mes aangetroffen. Op het heft van dit mes werd DNA van verdachte aangetroffen en op het lemmet bevonden zich bloedsporen die het DNA bevatten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt op basis van de foto van het mes behorende bij het NFI-rapport vast dat het mes een totale lengte van 18,5 centimeter had, waarbij het lemmet 7,5 centimeter lang was. Op de foto is te zien dat het lemmet één snijkant heeft en eindigt in een scherpe punt. [18] In de letselrapportages wordt geschreven dat bij beide slachtoffers sprake was van potentieel levensbedreigend letsel, nu de steekwonden zich bevonden in de borstregio. Gelet op de bij beide slachtoffers vastgestelde klaplong, stelt de rechtbank vast dat verdachte met kracht en diep beide slachtoffers met een scherp mes heeft gestoken.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een mes van een dergelijke omvang in de borstregio steken, en in het geval van [slachtoffer 1] meermalen steken, de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met kracht steken in de borstregio is bovendien naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is in deze zaak niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3
Op basis van de aangifte en de bevindingen van de verbalisant die de camerabeelden heeft uitgekeken stelt de rechtbank vast dat verdachte tegen de scheenbeen van [slachtoffer 4] heeft geschopt. Door dit handelen heeft verdachte pijn en letsel (een blauwe plek) aan [slachtoffer 4] toegebracht. Gelet hierop acht de rechtbank het derde feit wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair
op 14 maart 2020 te [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen met een mes, heeft gestoken en gesneden in de romp, en de pols van voornoemde [slachtoffer 1] en
- eenmaal met een mes, heeft gestoken in de schouder van voornoemde [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 14 maart 2020 omstreeks 12:00 uur te [plaatsnaam] , diverse winkelgoederen, dat geheel aan [slachtoffer 3] [.] " [D (achternaam)] ", toebehoorde, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
op 14 maart 2020 te [plaatsnaam] , [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] tegen het been te schoppen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Feit 2
diefstal;
Feit 3
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Nu niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:
- te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het onderzoek door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) volgt dat niet goed kan worden geduid wat er met verdachte aan de hand is. Derhalve kan niet tot een goed interventieadvies worden gekomen en de behandeling kan niet worden bepaald als de pathologie onduidelijk is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de deskundigen twijfels hebben geuit over oplegging van de TBS-maatregel en de vraag of verdachte behandelbaar is. Tevens heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de verblijfsstatus van verdachte door deze strafzaak en de gevolgen daarvan voor een eventuele TBS-behandeling, Een ongewenst vreemdeling kan niet resocialiseren. De raadsman noemt het onwaarschijnlijk dat met Irak samengewerkt kan worden op justitieel gebied, wat zou betekenen dat de TBS-maatregel oneindig verlengd zal worden. Daarbij zijn er gedurende de detentie van verdachte geen geweldsincidenten geweest en is iemands justitiële verleden de beste graadmeter voor het recidivegevaar, aldus de verdediging. De raadsman verzoekt de rechtbank kritisch te kijken naar de vraag of TBS met dwang in deze zaak op zijn plek is en stelt dat er alternatieven zijn, zoals langer straffen of het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) zoals de reclassering adviseert.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft beide slachtoffers gestoken in de borstregio en [slachtoffer 1] tevens gesneden in zijn pols, met blijvende schade tot gevolg. Het incident vond plaats in en nabij de kantine van de [slachtoffer 3] , waar ook andere medewerkers aanwezig waren. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan de slachtoffers toegebrachte letsel niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte te danken. De slachtoffers zijn beiden met spoed naar het ziekenhuis gebracht, alwaar zij zijn behandeld en meerdere dagen moesten verblijven. Uit de slachtofferverklaringen en de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat het incident grote impact op hen heeft gehad en nog steeds heeft. Zo heeft [slachtoffer 1] meerdere operaties ondergaan, is hij nog altijd arbeidsongeschikt en heeft niet alleen hijzelf, maar hebben ook zijn vrouw en dochter psychische hulp moeten zoeken. Ook [slachtoffer 2] heeft verteld over de doodsangsten die hij heeft uitgestaan en de nachtmerries die hij tot op de dag van vandaag heeft. Het incident heeft, naast de angst voor de slachtoffers en hun familieleden, ook een enorme impact gehad op het voltallige team werknemers van de [slachtoffer 3] en het winkelend publiek. Dit soort strafbare feiten vormen een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 4] en diefstal van diverse winkelgoederen.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 4 mei 2020 blijkt dat verdachte eerder een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor een diefstal.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapportage Pro Justitia van 25 maart 2021, opgemaakt door [C] , arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van D. Harari, psychiater en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC-rapport).
Uit het PBC-rapport blijkt dat verdachte gedeeltelijk heeft meegewerkt aan het onderzoek. Het onderzoek werd beperkt door het weigeren van het testonderzoek en een taalbarrière, waarbij verdachte de tolk regelmatig probeerde te omzeilen. De gespreksinformatie, de observaties en de beschikbare collaterale informatie hebben wel voldoende informatie opgeleverd voor de deskundigen om tot de beantwoording van de vraagstelling te komen.
Verdachte is eind 2007 vanuit Irak en Syrië met zijn vrouw en vijf kinderen naar Nederland is gekomen. Vanaf 2017 deden zich met toenemende regelmaat incidenten voor, waarbij verdachte vreemd, oninvoelbaar en agressief gedrag vertoonde.
Ten aanzien van de feiten toont verdachte zich opvallend bagatelliserend en externaliserend. Verdachte vertelt op een manier alsof het volkomen logisch en begrijpelijk is dat hij een mes bij zich had en daarmee heeft gestoken; van enige gewetenswroeging is niets te merken. Ook vindt verdachte niet dat hij hulp nodig heeft. De deskundigen merken op dat de realiteitstoetsing van verdachte meermalen fors onder druk lijkt te staan en dat een (benadelings- en/of paranoïde) waan niet uit te sluiten is. Naar aanleiding van de contacten met de deskundigen en de observaties op de afdeling en het milieuonderzoek is een zorgelijk beeld ontstaan, waarbij er wel degelijk kan worden gesproken van psychopathologie. Het beeld is in DSM-5-termen echter lastig te classificeren, mede door de beperkingen die het onderzoek kent.
Alles bij elkaar wordt door de deskundigen vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag. De forse acculturatieproblematiek waar verdachte mee kampt, kent een heftige uitwerking in psychische ontregeling met psychotische overschrijdingen, waarbij duidelijk stressoren aan de orde zijn. Verdachte beschikt over onvoldoende aanpassingsmogelijkheden bij deze stressoren. Dit heeft geleid tot grensoverschrijdende, vreemde gedragingen met achterdocht richting instanties. Ernstige acculturatieproblematiek met sociale marginalisatie staat hierbij voorop, waarbij verdachtes rigide houding en het niet leren van ervaringen hem steeds verder in de problemen hebben gebracht. Zijn coping blijft tekortschieten, waarbij zijn draagkracht is overschreden en verschillende persoonlijkheidsfuncties verstoord zijn geraakt. Zo is zijn mentaliserend en empathisch vermogen afgenomen en staan zijn realiteitstoetsing en agressieregulatie onder druk. Hij ervaart dat instanties ‘een oorlog’ tegen hem voeren en rechtvaardigt daarmee zijn afwijkende gedrag.
Het beeld van verdachte is door de beperkingen van het onderzoek niet anders te classificeren dan dat het minimaal voldoet aan de DSM-5-criteria van een aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag. In DSM-5 termen zijn er verder afzonderlijke kenmerken van een psychotisch toestandsbeeld, een waanstoornis, een beperkte intelligentie, persoonlijkheidsproblematiek of een combinatie hiervan. Het onderhavige onderzoek kan deze diagnoses niet aantonen of uitsluiten door de genoemde beperkingen. Ten tijde van de feiten was er sprake van de beschreven psychopathologie. Oplopende stressoren zijn luxerend geweest en het oplossend vermogen van verdachte is tekort geschoten waardoor hij niet of minder dan een ander tot gedragsalternatieven kwam. Verdachtes waanachtige beleving dat omdat hij moslim is hem groot onrecht is aangedaan lijkt een grote rol te spelen bij de feiten.
De deskundigen hebben, gezien de tekortschietende probleemoplossende vaardigheden en een waarschijnlijke paranoïde realiteitsvertekening, geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de deskundigen welke zij deelt en overneemt, van oordeel dat de hierdoor bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De deskundigen vrezen verdere ontregeling van verdachte, mede vanwege de huidige detentie en onderschrijven de noodzaak van behandeling. Het recidivegevaar wordt zonder transculturele hulpverlening als hoog ingeschat. Indien het toestandsbeeld onbehandeld blijft, wordt het risico op recidiveren van soortgelijke gedragingen als de ten laste gelegde feiten hoog ingeschat met tevens kans op fysieke agressie richting spullen en personen.
De kans op succes van een ambulant of voorwaardelijk kader wordt als laag ingeschat. Gelet op de forse problematiek, het moeilijk invoelbare en agressieve gedrag dat verdachte vertoont en het hoge recidivegevaar wordt klinische behandeling noodzakelijk geacht. De deskundigen achten een zorgmachtiging van te korte duur met een te groot ernstig recidivegevaar. Zo lijken er geen andere alternatieven over te blijven dan TBS met dwangverpleging, wat de deskundigen – zo volgt uit het PBC-rapport – een onvoldoende passend kader vinden gezien de kern van de problematiek die op acculturatiegebied ligt.
Ter terechtzitting heeft de deskundige dhr. ’t Hoen desgevraagd uitgelegd dat in de TBS-behandeling de problematiek van verdachte kan worden behandeld, maar dat vooral in de resocialisatiefase van de behandeling problemen worden voorzien, aangezien er (mogelijk) geen steunend netwerk voor verdachte zal zijn. Het is niet zo dat de specifieke problematiek van verdachte – de acculturatieproblematiek – niet behandeld kan worden binnen een TBS-kader. Dat een behandeling mogelijk moeizaam zal zijn, ligt aan de specifieke problematiek van verdachte, zoals die uit de rapportage blijkt.
Gelet op deze forse problematiek van verdachte en ter beveiliging van de maatschappij heeft de deskundige nogmaals toegelicht dat behandeling noodzakelijk is en dat dit slechts binnen één kader plaats kan vinden, namelijk het kader van de TBS met dwangverpleging.
Straf en maatregel
De vraag die de rechtbank voorligt, is of een TBS-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (1) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond, kan ter beschikking worden gesteld indien sprake is van (2) een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 1 Wetboek van Strafrecht en (3) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
1.
Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestesvermogens
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies genoemd in het PBC-rapport en in hetgeen dhr. ’t Hoen ter terechtzitting heeft aangevoerd en legt dit ten grondslag aan haar oordeel. Bij verdachte is sprake van aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag die heeft geleid tot psychische ontregeling met psychotische overschrijdingen, die ook ten tijde van het bewezen verklaarde aanwezig was.
2.
Een misdrijf genoemd in artikel 37a lid 1, onder 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte begane onder feit 1, een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
3. De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen
De rechtbank stelt dat de TBS-maatregel primair is gericht op het beveiligen van de maatschappij. Dat de maatschappij tegen verdachte beveiligd moet worden, blijkt uit het feit dat het onbehandeld terugsturen van verdachte in die maatschappij, een hoog recidivegevaar oplevert op recidiveren van soortgelijke gedragingen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling ook eist.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stoornis van de verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Mede gelet op de toelichting van de deskundige ter terechtzitting ziet de rechtbank, anders dan door de verdediging is aangevoerd, geen alternatieven om verdachte in een ander kader dan de TBS met dwangverpleging te behandelen.
Ten aanzien van de mogelijke ongewenst vreemdelingenstatus van verdachte merkt de rechtbank op dat verdachte ten minste tot 2023 over een verblijfsvergunning beschikt. De rechtbank realiseert zich dat het opleggen van een dergelijke maatregel aan iemand die in de toekomst wellicht geen verblijfsstatus meer heeft lastig is vanwege de beperkte(re) mogelijkheden tot resocialisatie. De veiligheid van de maatschappij vereist in dit geval echter dat een maatregel TBS met dwang wordt opgelegd. Onbehandeld terugkeren in de maatschappij is onverantwoord zowel in Nederland als in het land van herkomst.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan verdachte de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank overweegt voorts dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals de feiten hiervoor onder 6 zijn gekwalificeerd. De rechtbank zal de TBS-maatregel niet gemaximeerd aan verdachte opleggen, wat betekent dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk vanwege de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
De officier van justitie heeft, naast de TBS met dwangverpleging, een gevangenisstraf van zes jaren gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gezien hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en de persoon van verdachte, in het bijzonder de forse en complexe problematiek bij verdachte waarbij een lange behandelduur niet uitgesloten is, het belangrijk is dat de behandeling niet na een al te lange termijn aanvangt. De rechtbank weegt voorts in strafmatigende zin mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat naast het opleggen van de TBS-maatregel een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 1 STK Zak/vlindermes (G2600669)
verbeurd verklaren.
Met betrekking tot dit voorwerp is het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde misdrijf begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de onderstaande in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet:
  • 1 STK Spijkerbroek met lederen riem (G2600395);
  • 2 STK Herenschoenen (G2600665);
  • 1 STK Blouse (G2600401).

10.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.156,88. Dit bedrag bestaat uit € 3.656,88 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit. Voorts vordert [slachtoffer 2] een bedrag van € 7.991,39 aan proceskosten.
[slachtoffer 3] B.V. ( [slachtoffer 3] )
[slachtoffer 3] B.V. ( [slachtoffer 3] ) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 48.194,27. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (netto loonschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit. Voorts vordert [slachtoffer 3] een bedrag van € 21.542,34 aan proceskosten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen in het geheel toe te wijzen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente en telkens met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekkingen tot de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de [slachtoffer 3] heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van rechtstreekse schade en derhalve heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
heeft – als voorschot op de vergoeding van de immateriële schade – een bedrag van € 10.000,- gevorderd. De rechtbank begrijpt hieruit dat de benadeelde partij zich voor een deel van zijn schade in het strafproces heeft gevoegd, onder voorbehoud van het recht het restant bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. De rechtbank is van oordeel dat aan [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat [slachtoffer 1] door het door verdachte begane feit pijn en letsel heeft ondervonden. De vordering is genoegzaam onderbouwd en levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Bij het bepalen van de hoogte van deze bedragen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, het feit dat [slachtoffer 1] al een jaar arbeidsongeschikt is en zijn toekomst onzeker is door mogelijk blijvend functieverlies.
De rechtbank zal de vordering volledig toewijzen, voor een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling wordt verdachte een gijzeling opgelegd voor de duur van één (1) dag. De toepassing van die gijzeling heft de verplichting voor verdachte om te betalen niet op.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat [slachtoffer 2] door het door verdachte begane feit pijn en letsel heeft ondervonden. De vordering is genoegzaam onderbouwd en leveren geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van
€ 5.000,-. Bij het bepalen van de hoogte van deze bedragen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van (de gevolgen van) het feit, de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, de grote impact die het feit op [slachtoffer 2] heeft gehad en gevolgen die voor hem tot op de dag van vandaag merkbaar zijn.
Materiële schade
[slachtoffer 2] heeft verder een vergoeding voor materiële schade gevorderd, bestaande uit verschillende geldbedragen voor kleding en een horloge, medische kosten, kosten vaststellen schade en inkomstenderving. De gevorderde kosten zijn aannemelijk, (behoudens de bacteriële pleisters) met (bewijs)stukken onderbouwd en de hoogte van de gevorderde geldbedragen is niet betwist. De gevorderde materiële schade van € 3.656,88 wordt volledig toegewezen met wettelijke rente vanaf 14 maart 2020.
Proceskosten
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. Anders dan gevorderd, stelt de rechtbank de proceskosten vast overeenkomstig het
Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshovenwaarbij krachtens tarief III (tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldwaarde van
€ 20.000,- tot € 40.000,-) ieder punt wordt gewaardeerd op € 373,-.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 373,00 =) € 746,00,-.
Ter terechtzitting is toegelicht dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten feitelijk kosten zijn geweest die samenhangen met het indienen van de vordering. Derhalve vallen deze kosten onder proceskosten.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen, voor een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, een bedrag van € 3.656,88 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling en € 746,- aan proceskosten.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal
daarom de benadeelde partij voor het overige deel aan immateriële kosten en proceskosten niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.656,88,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling wordt verdachte een gijzeling opgelegd voor de duur van één (1) dag. De toepassing van die gijzeling heft de verplichting voor verdachte om te betalen niet op.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3] B.V. ( [slachtoffer 3] )
De rechtbank zal de gevorderde schade afwijzen. Op grond van de wet komt alleen die schade voor vergoeding in aanmerking, die een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Daarvan is hier geen sprake.
Nu de vordering van de benadeelde wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
drie jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Zak/vlindermes (G2600669);
- gelast teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Spijkerbroek met lederen riem (G2600395);
  • 2 STK Herenschoenen (G2600665);
  • 1 STK Blouse (G2600401);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] volledig toe tot een bedrag van € 10.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
  • € 10.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling aan te vullen met gijzeling voor de duur van één dag;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade en € 746,- aan proceskosten;
  • verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling en tot betaling van € 746,-;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, en het bedrag van € 746,-, bij niet-betaling aan te vullen met gijzeling voor de duur van één dag;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] B.V. ( [slachtoffer 3] )
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. J.A. Spee en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een (winkel)diefstal in de [slachtoffer 3] [.] [D (achternaam)] omstreeks 12:30 uur, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
( art 288 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
en/of
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 omstreeks 12:30 uur te IJsselstein, althans in Nederland, een of meer levensmiddelen en/of olijfolie en/of vitamine D, althans diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan de [slachtoffer 3] [.] ‘ [D (achternaam)] ’, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken enlof te prikken en/of te snijden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken enlof te snijden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- voor [slachtoffer 1] een of meer steekwonden in het (boven) lichaam en/of een klaplong en/of letsel aan de arm en/of de pols en/of aan een of meer vingers en/of aan een of meer zenuwen en/of littekens
- voor [slachtoffer 2] een of meer steekwonden in het de borst en/of de rug, althans het (boven)lichaam, en/of een klaplong en/of littekens in elk geval (telkens) zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk
van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- voor [slachtoffer 1] een of meer steekwonden in het (boven) lichaam en/of een klaplong en/of letsel aan de arm en/of de pols en/of aan een of meer vingers en/of aan een of meer zenuwen en/of littekens
- voor [slachtoffer 2] een of meer steekwonden in het de borst en/of de rug, althans het (boven)lichaam, en/of een klaplong en/of littekens heeft toegebracht door
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken en/of te snijden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken en/ of te snijden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 omstreeks 12:00 uur te IJsselstein, althans in Nederland,
diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] [.] " [D (achternaam)] ", heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht)
3
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] tegen het been, althans het lichaam te trappen/schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 mei 2020, genummerd PL0900-2020079628 (einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 202 tot en met 517. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 254.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 255.
4.Een schriftelijk bescheid zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 4 WvSv, te weten: een Letselrapportage Forensische Geneeskunde betreffende [slachtoffer 1] van 20 maart 2020, opgemaakt door [E] , forensisch arts d.d. 24 maart 2020, pagina 452.
5.Een schriftelijk bescheid zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 4 WvSv, te weten: een Letselrapportage Forensische Geneeskunde betreffende [slachtoffer 1] van 20 maart 2020, opgemaakt door [E] , forensisch arts d.d. 24 maart 2020, pagina 453.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 250.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 251.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 252.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte – verhoor in eigen strafzaak bij de rechter-commissaris van 25 juni 2020, pagina 2 (parketnummer 16/068224-20 en rc-nummer 20/2395).
10.Een schriftelijk bescheid zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 4 WvSv, te weten: een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in [plaatsnaam] op 14 maart 2020, zaaknummer 2020.04.02.097, opgemaakt door dr. [F] d.d. 16 juni 2020, genummerd pagina 1 tot en met 6.
11.NFI-rapport van 16 juni 2020, p. 1.
12.NFI-rapport van 16 juni 2020, p. 3.
13.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte – verhoor in eigen strafzaak bij de rechter-commissaris van 25 juni 2020, pagina 2 (parketnummer 16/068224-20 en rc-nummer 20/2395).
14.Een proces-verbaal van aangifte van [B] namens [slachtoffer 3] [D] , pagina 258 tot en met 259.
15.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 265.
16.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 266.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 267.
18.Een schriftelijk bescheid zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 4 WvSv, te weten: een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in [plaatsnaam] op 14 maart 2020, zaaknummer 2020.04.02.097, opgemaakt door dr. [F] d.d. 16 juni 2020, p. 6.