4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder feit 1 (gekwalificeerde doodslag) alsook het cumulatief/alternatief (diefstal met geweld) tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 14 maart 2020 te [plaatsnaam] bij de [slachtoffer 3] twee diefstallen heeft gepleegd, omstreeks 12:00 en 12:30 uur, en dat verdachte daarna, in de kantine van de [slachtoffer 3] , terwijl men in afwachting was van de politie, twee medewerkers heeft gestoken. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat het door verdachte gepleegde geweld ten dienste stond van de diefstal die verdachte omstreeks 12:30 uur heeft gepleegd.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van één van beide feiten, moet er een verband bestaan tussen de diefstal en het gepleegde geweld: vereist is dat verdachte het oogmerk had om met het geweld straffeloosheid te verzekeren (gekwalificeerde doodslag) of om met het geweld de vlucht mogelijk te maken (diefstal met geweld). Dat verband blijkt in onvoldoende mate uit het dossier. Verdachte zelf heeft over de aanleiding van het steken anders verklaart tegenover de politie, en op de beelden is te zien dat hij zich niet direct uit de voeten maakt na het toegepaste geweld. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair onder feit 1 tenlastegelegde.
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zaterdag 14 maart 2020 ben ik om 6.15 uur begonnen met werken.
De man is in de kantine rechts achterin bij een lege tafel gezet.
Gelijk voelde ik ook twee keer kort achter elkaar iets tegen mijn lijf op borsthoogte. Het leek wel een stomp of een elektrische schok. Ik kon het niet plaatsen. Het leek nog het meeste op een elektrische schok. Ik ben gelijk teruggedraaid naar de man. Ik voelde iets aan mijn pols en toen ik keek zag ik een wond aan mijn pols. Ik zag een wond ter hoogte van mijn pols vanaf bovenzijde ter hoogte van mijn pink tot ver onderzijde van mijn pols. Ik kon mijn pezen zien en ik zag heel veel bloed. Ik keek echt in de wond. Ik keek naar de man zijn handen en zag dat de man een mes in zijn hand had.
Buiten zag ik dat er ook bloed uit mijn borst sijpelde.
Uit de letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] blijkt onder meer het volgende:
Drie steekverwondingen ter hoogte van het rechterschouderblad en de rechterflank. Borstdrain geplaatst omwille van een rechtszijdige klaplong (pneumothorax). Hechting van een perforatie aan de rechterzijde van het middenrif middels een kijkoperatie (VATS). Voorts scherp letsel ter hoogte van de linkerpols (bij rechtshandigheid); exploratie toonde doorsnijding van de elleboogszenuw (nervus ulnaris), ellepijpslagader (arteria ulnaris) en meerdere pezen (FDP II, FDS III, FDS IV, FDS V, FCU en ECU). De zenuw, slagader en pezen werden gehecht met navolgende plaatsing van een onderarmgips. Voorts toediening van antibiotica en pijnstilling.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de borstregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aanzien (omwille van de vitale structuren aldaar).
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb een leidinggevende functie bij de [slachtoffer 3] [.] gevestigd aan de [adres 2] te [plaatsnaam] . Op zaterdag 14 maart 2020 was ik eigenlijk vrij. Maar omdat het extra druk
was in verband met Corona ben ik extra gaan werken. Ik ben die dag om 12 uur begonnen.
De man is in de kantine neergezet.
Ik zag dat de man een mes boven zijn hoofd had en daarmee stekende bewegingen maakte. […] Ik voelde iets in mijn rug.
Ik was in mijn rug gestoken […].
Uit de letselrapportage betreffende [slachtoffer 2] blijkt onder meer het volgende:
Steekverwonding ter hoogte van het rechterschouderblad. Borstdrain geplaatst omwille van een rechtszijdige klaplong (pneumothorax).
Uit het verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris blijkt onder meer het volgende:
U bent aangehouden door de medewerkers van de [slachtoffer 3] en zou met hem maar de kantine zijn gelopen?
Ja ik ben netjes meegelopen. [...] Ik heb gewacht tot de politie kwam.
Uit het NFI-rapport blijkt onder meer het volgende:
Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht mes AANE3690NL te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed, humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is
het vaststellen van wie het bloed en overige DNA op dit mes afkomstig kan zijn. Er is tevens verzocht om het referentiemateriaal van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en verdachte [verdachte] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en hun DNA-profielen te betrekken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Het mes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn meerdere bloedsporen
aangetroffen. Zes bloedsporen op het lemmet van het mes zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn veiliggesteld als AANE3690NL#02 tot en met #07.
AANE3690NL#01 bemonstering van het heft van een mes
AANE3690NL#02 t/m #07 bemonsteringen van bloedsporen op het lemmet van een mes
Tabel 1 – Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AANE3690NL#01
(heft)
Verdachte [verdachte] en ten minste drie onbekende personen
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
AANE3690NL#02
(bloedspoor)
Slachtoffer [slachtoffer 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AANE3690NL#03
(bloedspoor)
Slachtoffer [slachtoffer 2]
Kleiner dan 1 op miljard
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het betekenen van de bewijskracht (zie ook het kader ‘Bewijskracht van
het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de overeenkomsten tussen het DNA-
profiel van verdachte [verdachte] en DNA-mengprofiel AANE3690NL#01 zijn de
volgende aannames gedaan:
- bemonstering AANE3690NL#01 bevat DNA van vier personen;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [verdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANE3690NL#01 is
circa 30 duizend keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte bij verhoor door de rechter-commissaris van 25 juni 2020;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [B] namens [slachtoffer 3] [D] van 17 maart 2020, genummerd PL0900-2020080455-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland.
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zaterdag 14 maart 2020 was ik eind van de ochtend in [.] [slachtoffer 3] aan de [adres 2] te [plaatsnaam] .
Toen ik vlak voor de man stond, […] zag en voelde ik dat de man mij een trap gaf. […] Ik voelde dat hij mijn rechter scheenbeen raakte. Ik voelde pijn aan mijn scheenbeen.
Ik keek naderhand naar mijn scheenbeen naar de plek waar de man geschopt had en daar zag ik er een blauwe plek ontstaan was.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] staat onder meer het volgende:
Op screenshot 1 behorende bij de camerabeelden van CAM 2 was te zien dat [slachtoffer 4] geschopt werd door de verdachte [verdachte] .
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 14 maart 2020 te [plaatsnaam] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk heeft geprobeerd van het leven te beroven door hen te steken met een mes.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De vraag is vervolgens of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het wachten op de politie in de kantine, [slachtoffer 1] heeft gestoken in zijn romp en gesneden in zijn pols. [slachtoffer 1] stond in de buurt van verdachte en voelde plotseling meerdere malen pijn in zijn borst en ziet een wond aan zijn pols. [slachtoffer 1] zag daarbij dat verdachte een mes, dat hij omschrijft als een klein vleesmes, in zijn handen had. Toen [slachtoffer 1] op de vlucht sloeg voor verdachte, probeerde [slachtoffer 2] hem te beschermen door tussenbeide te komen, waarbij hij door verdachte in zijn schouder werd gestoken. Nabij de woning van verdachte werd vervolgens in een vuilcontainer een (inklapbaar) mes aangetroffen. Op het heft van dit mes werd DNA van verdachte aangetroffen en op het lemmet bevonden zich bloedsporen die het DNA bevatten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt op basis van de foto van het mes behorende bij het NFI-rapport vast dat het mes een totale lengte van 18,5 centimeter had, waarbij het lemmet 7,5 centimeter lang was. Op de foto is te zien dat het lemmet één snijkant heeft en eindigt in een scherpe punt.In de letselrapportages wordt geschreven dat bij beide slachtoffers sprake was van potentieel levensbedreigend letsel, nu de steekwonden zich bevonden in de borstregio. Gelet op de bij beide slachtoffers vastgestelde klaplong, stelt de rechtbank vast dat verdachte met kracht en diep beide slachtoffers met een scherp mes heeft gestoken.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een mes van een dergelijke omvang in de borstregio steken, en in het geval van [slachtoffer 1] meermalen steken, de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met kracht steken in de borstregio is bovendien naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is in deze zaak niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Op basis van de aangifte en de bevindingen van de verbalisant die de camerabeelden heeft uitgekeken stelt de rechtbank vast dat verdachte tegen de scheenbeen van [slachtoffer 4] heeft geschopt. Door dit handelen heeft verdachte pijn en letsel (een blauwe plek) aan [slachtoffer 4] toegebracht. Gelet hierop acht de rechtbank het derde feit wettig en overtuigend bewezen.