Op 20 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, bewoners van een woning in Almere, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eisers hadden verzocht om handhavend op te treden tegen hun buren, die zich schuldig zouden maken aan het opslaan van zaken op het platte dak van hun woning en foutparkeren op de stoep en oprit van eisers. Het verzoek om handhaving werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er geen overtredingen waren. Het bouwafval op het platte dak was inmiddels verwijderd en er was geen bestuursrechtelijke regel overtreden door de buren met betrekking tot de opslag van andere zaken. Wat betreft het foutparkeren, had verweerder elf controles uitgevoerd zonder overtredingen vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat het handhavingsverzoek van eisers niet voldoende was ingekleed om handhaving te rechtvaardigen.
Eisers voerden aan dat er wel degelijk sprake was van overtredingen en dat verweerder een dwangsom verschuldigd was omdat niet tijdig op het handhavingsverzoek was beslist. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om handhaving terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter N.M.H. van Ek, in aanwezigheid van griffier T.E.G. van Heukelom.