ECLI:NL:RBMNE:2021:1809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
20/3966
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving tegen buren wegens foutparkeren en opslag op platte dak

Op 20 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, bewoners van een woning in Almere, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eisers hadden verzocht om handhavend op te treden tegen hun buren, die zich schuldig zouden maken aan het opslaan van zaken op het platte dak van hun woning en foutparkeren op de stoep en oprit van eisers. Het verzoek om handhaving werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er geen overtredingen waren. Het bouwafval op het platte dak was inmiddels verwijderd en er was geen bestuursrechtelijke regel overtreden door de buren met betrekking tot de opslag van andere zaken. Wat betreft het foutparkeren, had verweerder elf controles uitgevoerd zonder overtredingen vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat het handhavingsverzoek van eisers niet voldoende was ingekleed om handhaving te rechtvaardigen.

Eisers voerden aan dat er wel degelijk sprake was van overtredingen en dat verweerder een dwangsom verschuldigd was omdat niet tijdig op het handhavingsverzoek was beslist. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om handhaving terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter N.M.H. van Ek, in aanwezigheid van griffier T.E.G. van Heukelom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3966

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 april 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. C.F.J. Heemskerk).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbenden], te [woonplaats] .

Procesverloop

Eisers wonen aan de [adres 1] in [woonplaats] . Zij hebben bij e-mail van
26 december 2019 verweerder verzocht om handhavend op te treden richting derde-partij, hun naaste buren, die wonen aan de [adres 2] . Het verzoek om handhaving richt zich tegen het opslaan van verschillende zaken op het platte dak van de woning van hun buren en op het foutparkeren door de buren op de stoep en op hun oprit.
In het besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit met een gewijzigde motivering ongegrond verklaard. Eisers zijn het niet eens met dit besluit en hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is met berichtgeving niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eisers krijgen geen gelijk. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand gelaten. Bouwafval mag niet worden opgeslagen op het platte dak. Dit afval is inmiddels verwijderd. Het is volgens verweerder niet verboden om andere zaken op te slaan, zolang dit niet in strijd met het Bouwbesluit 2012 gebeurt. Er is dan ook geen aanleiding (meer) om handhavend op te treden. Voor het verzoek, dat ziet op het parkeren, is er volgens verweerder geen reden om handhavend op te treden, omdat bij uitgevoerde controles geen overtredingen zijn geconstateerd.
3. Eisers zijn van mening van verweerder ten onrechte het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Volgens eisers is er wel degelijk sprake van een overtreding wegens foutparkeren. In het aanvullend beroepschrift hebben zij met behulp van foto’s op verschillende parkeerovertredingen gewezen, die plaatsvinden in de hele straat. De verkeersveiligheid is hiermee in het geding. In het beroepschrift hebben eisers erop gewezen dat de buren de Franse balkons hebben verwijderd, waardoor het platte dak toegankelijk is geworden. Hiermee is sprake van een vloer. Er is echter geen valbescherming aanwezig. Dit levert volgens eisers overtreding op van artikel 2.17 van het Bouwbesluit 2012. Daarnaast is verweerder een dwangsom verschuldigd aan eisers omdat verweerder na ingebrekestelling bij het primaire besluit niet heeft beslist op het gehele handhavingsverzoek, aldus eisers.
4. Met betrekking tot de vraag of verweerder over de opslag op het platte dak handhavend moet optreden is de omvang van het handhavingsverzoek bepalend. Gelet op vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in handhavingszaken, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , is het niet toegestaan om een handhavingsverzoek na het primaire besluit uit te breiden. De rechtbank dient uit te gaan van het handhavingsverzoek, zoals dat is ingediend op 26 december 2019. Dit is gericht op de opslag voor roerende zaken op het dak van hun buren en niet op de verwijdering van de Franse balkons en daarmee in geding zijnde veiligheid. Op de zitting is vastgesteld dat het bouwafval inmiddels van het dak is verwijderd. Ten aanzien van de overige roerende zaken op het dak is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bestuursrechtelijke regel aan te wijzen is die de buren hebben overtreden met het plaatsen van roerende zaken op het platte dak. Verweerder was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden.
5. Indien het verzoek ook het aspect van de verwijdering van de Franse balkons en de daarmee gepaard gaande veiligheid zou hebben bevat, overweegt de rechtbank dat eisers zich bij de bestuursrechter niet met succes op het betreffende artikel van het Bouwbesluit een beroep hadden kunnen doen, omdat dit artikel is geschreven ter bescherming van de belangen van hun buren en niet ter bescherming van de belangen van eisers. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht staat dan in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Over het parkeren overweegt de rechtbank dat, net als ten aanzien van de opslag van roerende zaken op het dak, het van belang is hoe het handhavingsverzoek door eisers is ingekleed. Eisers hebben een handhavingsverzoek ingediend vanwege foutparkeren door de buren op de stoep en op hun oprit en niet over de parkeerproblemen in de hele straat. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft verweerder elf keer gecontroleerd of er sprake is van een overtreding op de stoep en ter hoogte van [adres 1] en [adres 2] . Tijdens deze elf controles heeft verweerder geen overtreding geconstateerd. Verweerder heeft op de zitting erkend dat er in de straat van eisers sprake is van parkeerdrukte en dat er ook oog is voor deze bestaande parkeerproblematiek, maar dat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden op het moment dat er geen overtreding wordt geconstateerd. Gelet op de elf uitgevoerde controles heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich terecht bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er richting de buren geen overtreding is waartegen verweerder handhavend kon optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eisers geen recht hebben op een dwangsom. Verweerder heeft het handhavingsverzoek van eisers bij het primaire besluit afgewezen. De rechtbank is met eisers eens dat verweerder in het primaire besluit gebrekkig heeft gemotiveerd waarom het handhavingsverzoek van eisers op alle verzochte onderdelen wordt afgewezen. Dat neemt niet weg dat er op het handhavingsverzoek is beslist door verweerder door het verzoek af te wijzen. Voor een eventueel gebrekkige motivering geldt dat de bezwaarprocedure de aangewezen procedure is om een motivering te herstellen. Verweerder heeft in bezwaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de gebrekkige motivering te herstellen. Voorgaande betekent dat de verweerder geen dwangsom verschuldigd is aan eisers omdat verweerder binnen de gestelde termijn van de ingebrekestelling heeft beslist op het handhavingsverzoek, zodat geen sprake is van niet tijdig beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021 door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3087.