Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
volgens [gedaagde] BV:
dagen
7 dagen
436,00(2 punten x tarief € 218,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], na het beëindigen van zijn dienstverband bij [gedaagde] B.V. uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen, vergoeding voor gewerkte overuren en medische kosten. De werknemer was van 2 januari 2017 tot 1 februari 2020 in dienst als loodgieter en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd. Na zijn opzegging op 31 december 2019 ontstond er een geschil over de uitbetaling van vakantiedagen en overuren. De werkgever, [gedaagde] B.V., voerde aan dat de wettelijke vakantiedagen waren verjaard en dat de werknemer afstand had gedaan van zijn aanspraak op uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had onderbouwd dat de werknemer had afgezien van zijn recht op uitbetaling van vakantiedagen. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer tot uitbetaling van 25 dagen niet-genoten vakantiedagen toe, maar wees de vorderingen voor overuren en medische kosten af, omdat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd dat deze waren gemaakt of dat er sprake was van overwerk. De kantonrechter oordeelde verder dat de werkgever een deugdelijke specificatie van de nabetaling moest verstrekken en dat de wettelijke rente over de toewijsbare bedragen vanaf de dag van de dagvaarding verschuldigd was. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, aangezien de werkgever in het ongelijk was gesteld.