ECLI:NL:RBMNE:2021:1773

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1920
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing bij aanvraag omgevingsvergunning en de rechtsgeldigheid van eerdere legesbetalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Gemeente De Ronde Venen over de leges die zijn geheven voor een aanvraag om een omgevingsvergunning. Eiser had op 30 augustus 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd, maar kreeg op 5 februari 2019 te horen dat hij leges moest betalen voor de behandeling van deze aanvraag. De hoogte van de leges bedroeg € 14.925,50. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 maart 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij geen leges hoeft te betalen, omdat er in 2001 al leges zijn betaald voor een eerdere vergunning. Eiser stelde dat het onterecht zou zijn om nu opnieuw leges te heffen voor dezelfde situatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij voor hetzelfde bouwplan al eerder leges heeft betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legesheffing in overeenstemming was met de Legesverordening 2018 van de gemeente De Ronde Venen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de door verweerder gehanteerde bouwkosten van € 400.000,- redelijk waren en dat eiser geen bewijs heeft geleverd dat de werkelijke bouwkosten lager zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1920

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] ., te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: D.R. de Wit),
en
de heffingsambtenaar gemeentelijke belastingen van de Gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: M. Sybrandy).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning van 30 augustus 2018 leges is verschuldigd. Eiser dient een bedrag van € 14.925,50 aan leges te betalen.
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021. Namens eiser [eiser] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft het perceel op de locatie [adres] in [plaats] gekocht om ter plaatse een woning te realiseren. Op 30 augustus 2018 heeft eiser hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Op 5 februari 2019 heeft verweerder geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning toe te kennen. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank overweegt allereerst dat zij eisers kale verwijzing in zijn pro-formaberoepschrift naar zijn bezwaarschrift, niet aanmerkt als beroepsgronden. Daarvoor is deze verwijzing niet concreet genoeg. Eiser heeft wel in een aanvullend beroepschrift gronden aangevoerd, waarop de rechtbank hierna ingaat.
3. Eiser voert aan dat hij geen leges hoeft te betalen. In 2001 zijn er namelijk al leges betaald in het kader van de vergunning voor de bedrijfsverplaatsing. Als eiser nu ook leges moet betalen, is er twee keer betaald voor dezelfde situatie. Als eiser wel leges zou moeten betalen voor de vergunningaanvraag van 30 augustus 2018, dan zou dit moeten worden berekend over het bedrag waarvoor hij 2 jaar geleden had kunnen bouwen. Verweerder heeft toen namelijk ten onrechte de vergunning geweigerd. Na een procedure heeft hij daarin gelijk gekregen, zodat hij nu pas kan bouwen.
4.1
Op grond van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet heeft verweerder de bevoegdheid tot het heffen van leges. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2019, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, blijkt dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet zelf invulling mogen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten in beginsel vrij om die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. Voor de heffing van leges mogen gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwkosten.
4.2
In de tarieventabel die bij de Legesverordening 2018 van de gemeente De Ronde Venen hoort is bepaald dat het basistarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning € 228,- bedraagt, vermeerderd met 4% voor het deel van de bouwkosten tot € 1.000.000,-. De bouwkosten worden zonder btw berekend, zodat een dubbele belastingheffing op dezelfde kosten wordt tegengegaan. Bij weigering van een omgevingsvergunning wordt 10% in mindering gebracht.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de aanvraag om een omgevingsvergunning een bedrag van € 14.925,50 aan leges heeft geheven. Dit bedrag bestaat uit het basisbedrag van € 228,-, een bedrag van € 16.000,-, zijnde 4% van de geschatte bouwkosten van
€ 400.000,-, en een bedrag van € 320,- voor de welstandstoets, zijnde 0,08% van de geschatte bouwkosten, verminderd met 10% van de verschuldigde leges vanwege de weigering van de omgevingsvergunning. Dit is in overeenstemming met de Legesverordening 2018.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij nu geen leges hoeft te betalen omdat er in 2001 al leges zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor hetzelfde bouwplan al eerder leges heeft betaald. Eiser heeft ter onderbouwing een brief van 7 december 2000 overgelegd, waarin staat dat verweerder bereid is, onder de voorwaarde dat eiser een bijgevoegde conceptovereenkomst tekent, medewerking te verlenen aan het oprichten van een bedrijfswoning op een perceel aan de [adres] te [plaats] . Verder heeft eiser een pagina 2 overgelegd van een besluit, waaruit niet blijkt waarvoor vergunning wordt verleend. Uit deze stukken blijkt niet dat het klopt wat eiser stelt. Verweerder mocht dus voor de behandeling van de aanvraag van 30 augustus 2018 gewoon leges heffen.
7. Ten aanzien van de gehanteerde bouwkosten van € 400.000,- heeft verweerder erop gewezen dat dit bedrag door eiser zelf als geschatte bouwkosten op het aanvraagformulier is ingevuld. Verweerder heeft dit bedrag vervolgens globaal getoetst aan de realiteitswaarde en geconcludeerd dat de opgegeven bouwkosten binnen de redelijke marges van een vrijstaand woonhuis met de vermelde maatvoering passen. Verweerder heeft toegelicht dat deze vooraf ingeschatte bouwkosten gecorrigeerd kunnen worden, wanneer de werkelijke kosten hiervan ver afwijken. Eiser heeft echter geen correctie gevraagd.
8. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de feitelijke bouwkosten lager zijn dan de opgegeven bouwkosten van € 400.000,-. De enkele stelling van eiser dat hij € 380.000,- aan bouwkosten heeft is onvoldoende. Eiser heeft hierover geen stukken ingebracht en heeft dit dus onvoldoende onderbouwd. Verder is niet relevant voor welk bedrag eiser de woning 2 jaar geleden had kunnen bouwen. Hij heeft verder geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat verweerder onterecht van een bedrag van
€ 400.000,- aan bouwkosten heeft gehanteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 april 2021 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.