In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021, hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, over hun aanvraag voor noodopvang. Verzoekers, die dreigden dakloos te worden, hebben in maart 2020 een verzoek ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening op basis van artikel 2.3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verweerder heeft pas op 6 april 2020 beslist dat verzoekers in aanmerking kwamen voor noodopvang, wat leidde tot het intrekken van hun verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 mei 2020 het verzoek om proceskosten in beide zaken afgewezen, omdat er op dat moment geen grond was voor een beroep tegen het niet tijdig beslissen. Verzoekers hebben hiertegen verzet ingesteld, wat op 23 november 2020 gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke was gebleven om tijdig een besluit te nemen, en dat er aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.
De rechtbank concludeert dat er in beide zaken aanleiding is voor een proceskostenvergoeding van € 1.068,--, en dat verweerder het griffierecht van € 96,-- aan verzoekers moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.