Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
‘ondernemingen in de bedrijfstak’. In het verplichtstellingsbesluit 1995 zijn deze ondernemingen in de bedrijfstak, voor zover hier van belang, als volgt omschreven:
alsmede ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of assembleren van geheel of gedeeltelijk houten vaten, kuipwerk en/of bakken - niet dienende voor verpakking - en aanverwante technische houtwaren, ook als deze binnen het kader van deze ondernemingen van andere grondstof dan van hout vervaardigd zijn; (-)
‘Ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie’en
‘ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van het Bedrijfspensioenfonds voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingsbedrijf’, rb.)
(-).’
‘ondernemingen in de bedrijfstak’, die tot aansluiting bij PHJ verplicht zijn, (onder I.) als volgt omschreven:
;
‘Ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie’en
‘ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde CAO voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf 2011/2012’,rb.)
; (-)
‘als ondersteuning van de hoofdactiviteit’en in omvang relatief (vergeleken met de expeditie-activiteiten) beperkt.
‘De onderneming houdt zich voornamelijk bezig met het emballeren van goederen voor klanten; het zodanig verpakken van machines en andere kapitaalgoederen (inclusief de opslag en het beheren van de voorraad voor de klant) dat deze op tijd, in goede staat (dus onbeschadigd) op de gewenste eindbestemming aankomen. (-).’Over de bedrijfshal waarin houten emballage wordt gemaakt (de
‘(k)istenfabriek’) vermeldt het verslag:
‘(H)ier vindt de productie van kartonnen verpakkingen en houten kisten, kratten, vloeren, bokken en dergelijke plaats. Karton wordt overigens minimaal gebruikt. De houten kisten, kratten, vloeren, bokken en dergelijke worden op maat gemaakt. Een en ander afhankelijk van de wens van de klant en het te verpakken en te transporteren product. De productie van de houten kisten, kratten, vloeren, bokken en dergelijke is alleen bedoeld voor het inpakken en vervoeren van de producten. Er vindt dus geen productie van houten kisten, kratten, vloeren, bokken en dergelijke plaats voor verkoop aan derden. Incidenteel wordt er intercompany geleverd. In de regel worden er geen grote aantallen van één product gemaakt. Als voorbeeld geeft de heer [A](de directeur van [eiseres] die de rapporteur bij diens bezoek aan het bedrijf rondleidde, rb.)
aan dat men met het produceren van één transportkist voor een generator van 100 ton dagenlang bezig is. Pallets worden niet gemaakt. Indien de onderneming die no(di)g heeft dan worden deze ingekocht
‘Aan het eind van het onderzoek benadrukt de heer [A] nogmaals dat de productie van houten kisten, kratten, vloeren, bokken en dergelijke alleen plaats vindt om de machines en andere kapitaalgoederen goed te kunnen verpakken en te kunnen vervoeren. De productieactiviteiten vinden dus plaats om de corebusiness goed te kunnen uitvoeren. Van verkoop van houten kisten, kratten, vloeren, bokken en dergelijke is geenszins sprake.’Volgens [A] bestond de totale omzet van het bedrijf in 2015 en 2016 voor ongeveer de helft uit
‘Verpakken/stuwen’, voor ongeveer een kwart uit
‘Transport, transportbemiddeling, handling’en voor ongeveer een kwart uit
‘Hout- en kartonproductie’.
‘op voorwaarde dat de werkgever een vrijwaringsverklaring tekent, en de betrokken werknemers een afstandsverklaring’. Of, zoals PHJ het op 11 december 2018 (in reactie op het bezwaar van [eiseres] ) formuleerde:
‘In overweging nemend dat de beoogde aansluitingsdatum 1 januari 2019 was, is het pensioenfonds onder voorwaarden bereid deze datum als aansluitingsdatum te hanteren. Deze voorwaarden zijn: • Het tekenen van een vrijwaringsverklaring door de werkgever, waarbij het pensioenfonds wordt gevrijwaard voor de periode 1 januari 2007 tot 1 januari 2019. • Het tekenen van afstandsverklaringen door (ex-) werknemers van de werkgever. De werkgever vrijwaart door ondertekening van de vrijwaringsverklaring het pensioenfonds tevens voor claims van ex-werknemers die vóór 1 januari 2019 uitdienst zijn getreden (-). • De werkgever licht de (ex-) werknemers in en zorgt voor zorgvuldige communicatie richting (ex-) werknemers over de aansluiting bij het pensioenfonds.’Bij brief van 18 december 2018 heeft PHJ dit herhaald en is aan [eiseres] meegedeeld dat als er geen vrijwaringsverklaring wordt getekend de aansluitingsdatum 1 januari 2007 wordt. Voor de grondslag van de verplichte aansluiting werd verwezen naar het bepaalde onder I.A. van het verplichtstellingsbesluit 2015:
‘(A)lleen al door het feit dat u binnen uw bedrijf houten kratten vervaardigt valt [eiseres] onder onze verplichtstelling’, aldus PHJ.
‘Ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend…’in de verplichtstellingsbesluiten een hoofdzakelijkheidscriterium impliceren, waaraan hier niet is voldaan omdat de houten kisten slechts worden gemaakt ter ondersteuning van de hoofdactiviteit van de onderneming, de expeditie van machines en andere kapitaalgoederen. De gemachtigde van PHJ heeft er bij brief van 18 maart 2019 op gewezen dat voor de verplichtstelling geen hoofdzakelijkheidscriterium geldt en wees voor de grondslag van de verplichte aansluiting van [eiseres] op de onderdelen I.A. en I.B.1. Het aanbod van een aansluiting per 1 januari 2019 onder de daaraan eerder gestelde voorwaarden werd herhaald. [eiseres] heeft dit aanbod niet aanvaard.
‘ [eiseres] B.V. (-) vanaf 1 januari 2019 (is) aangesloten bij het Pensioenfonds Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw’. Bij e-mail van 10 mei 2019 is dit verzoek aan [eiseres] om pensioenaangifte te doen herhaald en is opnieuw de datum van 1 januari 2019 genoemd.
‘een passende oplossing voor beide partijen’in de vorm van
‘een geleidelijke aansluiting’; PHJ werd verweten dat zij
‘over het hoofd zie(t) dat in de onderhavige situatie sprake is van dubbele premie/dubbele aanspraken waar een oplossing voor gezocht moet worden (-)’.
‘pensioenhistorie’van [eiseres] uiteen is gezet. Uit die notitie:
‘In de brief van het Bpf HVJ(het bedrijfstakpensioenfonds, rb.)
van 18 december 2018 heeft het Bpf HVJ de terugwerkende kracht beperkt tot 1 januari 2007. Dit is - kennelijk - de datum waarvan het Bpf HVJ vindt dat MR( [eiseres] , rb.)
onder de werking van het Bpf valt. Voor de beoordeling van de vrijstelling op basis van een eigen regeling moet met deze datum worden gerekend.’
3.De vordering van [eiseres]
‘ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend’van de vervaardiging van houten artikelen en van emballage van hout. Dit impliceert in die zin een hoofdzakelijkheidscriterium, dat een onderneming (zoals die van [eiseres] ) waarin uitsluitend houten kisten (en dergelijke) worden gemaakt ten behoeve van een wezenlijk andere (hier: logistieke) hoofd- of kernactiviteit niet onder de verplichtstelling valt. Het maken van houten kisten is voor [eiseres] , ook gezien het aandeel ervan in de omzet, ondergeschikt aan wat de kern van haar onderneming uitmaakt. De houten kisten en dergelijke worden niet gemaakt om te worden verhandeld, zoals de waren die in de verplichtstellingsbesluiten (in 1995 onder a. en in 2015 onder I.A.) staan opgesomd. [eiseres] behoort als aanbieder van maatwerk transport- en verpakkingsoplossingen (voor wie, zoals ook uit haar website en haar historie blijkt,
‘Chain Solution Packing’de corebusiness is) daarom niet tot de houtwaren- of houtverwerkende industrie. Subsidiair beroept [eiseres] zich op het bepaalde onder I.D. van het verplichtstellingsbesluit 2015 (en de overeenkomstige bepaling in het verplichtstellingsbesluit 1995 onder a., slot), waarin bedrijven die zich bezig houden met de vervaardiging of assemblage van ‘houten vaten, kuipwerk en/of bakken’ van verplichte aansluiting worden uitgezonderd als die producten dienen voor verpakking.
4.Het verweer van PHJ
5.De beoordeling van het geschil
warenindustrie’ van het verplichtstellingsbesluit 1995 onder a.). Dit beroep leidt niet tot de slotsom dat [eiseres] niet tot aansluiting bij PHJ verplicht is. Mogelijk zou het feit dat de houten kisten en dergelijk niet voor de verkoop aan derden bestemd zijn, aan toepasselijkheid van de hoofdcategorie onder a. van het verplichtstellingsbesluit 1995 en onder I.A. van dat van 2015 in de weg kunnen staan, nu het daarbij blijkens de gegeven opsomming gaat om artikelen, goederen en producten (zoals huishoudelijke en technische artikelen, gereedschap, speelgoed en dergelijke) die veelal worden geproduceerd teneinde (uiteindelijk aan de gebruiker of consument) te worden verkocht. Maar [eiseres] ziet eraan voorbij dat dit niet kan worden volgehouden voor de hoofdcategorie onder c. van het verplichtstellingsbesluit 1995 en onder I.B.1 van het verplichtstellingsbesluit 2015, nu daarin - behalve de (groot)handel in houten emballage - de vervaardiging en assemblage als afzonderlijk bedrijfsactiviteiten zijn genoemd. Het beroep dat PHJ op de toepasselijkheid van die hoofdcategorie heeft gedaan, slaagt.