ECLI:NL:RBMNE:2021:1715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning en toepassing van artikel 4:6 Awb na buitenbehandelingstelling

In deze zaak heeft eiseres, een onderneming gevestigd in [vestigingsplaats], een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een schoorsteen en het maken van een stookruimte aan de [adres] te [plaats]. De aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aanvraag identiek was aan een eerdere aanvraag die buiten behandeling was gesteld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Het bestreden besluit van 14 december 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft op 20 april 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de eerdere aanvraag niet met toepassing van artikel 4:6, tweede lid van de Awb had mogen worden afgewezen, omdat deze aanvraag eerder buiten behandeling was gesteld op basis van artikel 4:5, eerste lid van de Awb. De rechtbank stelde vast dat er geen inhoudelijke afwijzing aan de eerdere aanvraag was voorafgegaan, waardoor verweerder eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om haar aanvraag aan te vullen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde dit besluit, met de opdracht aan verweerder om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,- en dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] . te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Hillenaar).

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 24 november 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift door verweerder.
In het besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft haar beroep daarom gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft op 6 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een schoorsteen, het maken van een stookruimte en een schacht ten behoeve van de afvoer van de stookruimte aan de [adres] te [plaats] . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden hiervoor is dat de aanvraag van eiseres identiek is aan een eerdere aanvraag en verweerder deze eerdere aanvraag ook buiten behandeling heeft gelaten omdat gevraagde informatie in verband met een Bibob-onderzoek bij de eigenaar van het pand ( [A] ) niet aan verweerder is overgelegd.
Het bestreden besluit
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Nadat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en beroep heeft ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift door verweerder, heeft verweerder op 14 december 2020 het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Samengevat weergegeven heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, nu het een herhaalde aanvraag betreft en uit het telefoongesprek van 19 mei 2020 is gebleken dat eiseres niet voornemens is de gevraagde informatie over te leggen.
Het geschil
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Samengevat weergegeven voert zij in beroep aan dat de eerdere aanvraag ook buiten behandeling is gesteld en er daarom geen sprake is van een eerder genomen afwijzend besluit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Verweerder had eiseres dan ook in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag aan te vullen.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op 14 december 2020 alsnog een reëel besluit op het bezwaarschrift van eiseres heeft genomen. Dit betekent dat geen proces-belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres, voor zover dit beroep betrekking heeft op het door verweerder niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Door of namens eiseres is een dusdanig belang overigens ook niet gesteld.
De rechtbank zal gelet daarop het beroep van eiseres voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk verklaren.
5. Eiseres betoogt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat verweerder de aanvraag van eiseres niet met toepassing van artikel 4:6, tweede lid van de Awb heeft mogen afwijzen. De voorgaande aanvraag heeft verweerder immers buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:5, eerste lid van de Awb, en volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] kan artikel 4:6, tweede lid van de Awb niet worden toegepast indien daar geen inhoudelijke afwijzing aan vooraf is gegaan. Dat betekent dat verweerder eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om haar aanvraag aan te vullen. Dat er op 19 mei 2020 telefonisch contact is geweest tussen verweerder en de indiener van de aanvraag (Buro Wolswijk) en verweerder geen signalen kreeg dat de gevraagde informatie in dit geval wél overgelegd zou worden, is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met het in de gelegenheid stellen om een aanvraag aan te vullen als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid van de Awb.
Conclusie
6. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank ziet geen kans tot finale geschilbeslechting. In dat verband merkt de rechtbank het volgende op. Verweerder heeft in deze procedure slechts getoetst of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, terwijl eiseres een deel van de gevraagde gegevens (zoals de gebruikersovereenkomst) wel heeft overgelegd. Uit de besluitvorming blijkt niet concreet welke gegevens verweerder in deze procedure nog meer van eiseres verlangde (behalve het Bibob-formulier van [A] , zodat eiseres ook niet in staat is geweest om deze gegevens – bijvoorbeeld in de bezwaarfase – alsnog over te leggen. Gelet daarop zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068,-. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8790