II De vergunning – zaaknummer UTR 20-2558
34. Ook voor de vergunning geldt dat de rechtbank de rechtmatigheid van het besluit toetst. De rechtbank doet dus geen uitspraak over het beleid dat de provincie Flevoland voert ten aanzien van het beheer van de Oostvaardersplassen. Dat beleid ligt niet ter beoordeling aan haar voor. De beroepsgronden die eisers aanvoeren over het rapport van de commissie Van Geel kan de rechtbank daarom niet beoordelen.
35. Bij de vergunning staat de vraag centraal welk effect het afschot van de edelherten heeft op het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen.
36. De vergunningplicht vloeit voort uit artikel 2.7 van de Wnb. Dit artikel is tussen het moment waarop gedeputeerde staten de vergunning aan Staatsbosbeheer heeft verleend en het moment waarop gedeputeerde staten het bestreden besluit heeft genomen, gewijzigd als gevolg van de Spoedwet aanpak stikstof. Op grond van het nu geldende artikel 2.7 van de Wnb is het verboden om zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Als gevolg van de wetswijziging is er niet langer een vergunning nodig voor projecten die direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Ook is er geen vergunning meer nodig voor een project dat, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, een verslechtering oplevert zonder dat daarbij sprake is van significante gevolgen voor het gebied. In de Spoedwet aanpak stikstof is geen overgangsrecht opgenomen voor vergunningen die op het moment dat de wet in werking trad al waren verleend.
37. Gelet op deze wetswijziging heeft de Commissie bezwaar en beroep Provincie Flevoland aan gedeputeerde staten in haar advies van 24 maart 2020 primair geadviseerd om in bezwaar de vergunning te herroepen en hiervoor geen nieuw besluit in de plaats te stellen. De commissie is namelijk van mening dat de vergunningplicht door de nieuwe wettekst is komen te vervallen, omdat het afschot van de edelherten nodig is om de op de Oostvaardersplassen van toepassing zijnde instandhoudingsdoelstellingen te behalen en dus nodig is voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Gedeputeerde staten is het eens met dit standpunt van de commissie. Toch heeft hij in het bestreden besluit het primaire advies van de commissie niet overgenomen. Volgens gedeputeerde staten is de vergunning conform het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag door Staatsbosbeheer verleend en geeft de vergunning rechtszekerheid aan Staatsbosbeheer. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen waarmee volgens gedeputeerde staten wordt geborgd dat er geen significante verstoring kan plaatsvinden van vroeg broedende vogels in het moeras of andere voor het Natura 2000-gebied kwalificerende vogelsoorten met als slot op de deur een hand-aan-de kraan bepaling.
De rapporten die ten grondslag liggen aan de vergunning
38. Bij de oorspronkelijke vergunning is het effect van het afschot voor het Natura 2000-gebied beoordeeld in een passende beoordeling die bestond uit drie documenten:
- ‘Toetsing reset grote grazers aan de Wnb, inclusief voortoets’ van Sweco van 29 augustus 2018;
- ‘Cumulatietoets reset grote grazers’ van Sweco van 29 oktober 2019 en
- ´Addendum toetsing reset grote grazers aan de Wnb’ van Sweco van 31 oktober 2019.
Voor het bestreden besluit heeft gedeputeerde staten een geactualiseerde passende beoordeling laten opstellen door Sweco: ‘Passende beoordeling populatiebeheer edelherten Oostvaardersplassen (Periode 2020-2023)’ van 20 mei 2020. Aanleiding daarvoor was dat na de passende beoordeling in 2018 inmiddels een deel van de reset grote grazers is uitgevoerd. Tijdens die reset is de mate van verstoring van edelherten en vogels gemonitord. Daarna zijn nog nieuwe vogeltellingen en vegetatieopnamen uitgevoerd. Verder is er nieuwe informatie over andere plannen en projecten beschikbaar gekomen om in de cumulatiebeoordeling te betrekken. Deze beschikbaar gekomen informatie is in de actualisatie betrokken. In de actualisatie zijn ook de ontvangen reacties van eisers op de eerdere documenten betrokken.
Beoordeling van de beroepsgronden
39. Gelet op de beroepsgronden zal de rechtbank achtereenvolgens de volgende punten behandelen:
- Is er voor het afschot van de edelherten in de Oostvaardersplassen een vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb vereist?
- Als de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank de passende beoordeling behandelen en daarbij in het licht van de beroepsgronden van eisers bezien of gedeputeerde staten zich voor zijn besluitvorming op de passende beoordeling mocht baseren. De beroepsgronden van eisers hebben betrekking op de volgende onderwerpen: aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, de vraag naar de significante gevolgen voor dit gebied, de mogelijk te cumuleren effecten van het afschot (de zogenaamde cumulatietoets) en het monitoringssysteem met het hand-aan-de-kraan-principe.
40. De rechtbank zal eerst beoordelen of er voor het afschot van de edelherten in de Oostvaardersplassen een vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb vereist is.
41. De eerste vraag die de rechtbank daarbij moet beantwoorden is of het afschot van de edelherten direct verband houdt met of noodzakelijk is voor het beheer van de Oostvaardersplassen.
42. Gedeputeerde staten stelt zich in het verweerschrift en op de zitting op het standpunt dat het afschot van de edelherten noodzakelijk is voor het beheer van de Oostvaardersplassen, omdat het afschot in het belang is van de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats in het Natura 2000-gebied. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling over de opdracht. Eisers voeren in dit verband aan dat het afschot van de edelherten de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied juist in gevaar brengt en dus geen sprake is van een project dat direct verband houdt met of noodzakelijk is voor het beheer van het gebied.
43. De rechtbank stelt voorop dat het afschot van de edelherten niet als beheermaatregel is opgenomen in het Natura 2000-beheerplan. Maar naar het oordeel van de rechtbank kunnen naast de projecten die zijn opgenomen in het Natura 2000-beheerplan ook andere projecten die gedurende de looptijd van dat beheerplan worden uitgevoerd verband houden met of noodzakelijk zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. De rechtbank volgt eisers in hun standpunt dat het daarbij dan wel moet gaan om een activiteit die direct verband houdt met of noodzakelijk is voor het voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen.
44. In het bestreden besluit heeft gedeputeerde staten niet gemotiveerd waarom het afschot van de edelherten noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. In het verweerschrift en op de zitting heeft gedeputeerde staten wel toegelicht dat het afschot ook een positief effect heeft op bijvoorbeeld de Natura 2000-broedvogelsoorten rietzanger en blauwe kiekendief, maar de aanvraag voor de vergunning is door Staatsbosbeheer ingediend met het oog op de ontheffing. De ontheffing ziet, zoals hiervoor vermeld onder 19, op een bredere bescherming van de flora en fauna dan de flora en fauna waarvoor de Oostvaarderplassen is aangewezen als Natura 2000-gebied. De verwijzing van gedeputeerde staten naar de uitspraak van de Afdeling over de opdracht in het verweerschrift en op de zitting volstaat niet om aan te tonen dat het afschot van de edelherten noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
45. De andere vraag die bij de voorbeoordeling of sprake is van een vergunningplicht aan de orde is, is of het project dat nodig is voor het beheer van het Natura 2000-gebied significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. In geval van twijfel of significante gevolgen zullen uitblijven moet een passende beoordeling worden opgesteld en geldt er dus een vergunningplicht.
46. Volgens gedeputeerde staten in zijn verweerschrift en op de zitting zou uit de voortoets die onderdeel uitmaakt van de passende beoordeling bij de oorspronkelijke vergunning ‘Toetsing reset grote grazers aan de Wet natuurbescherming’ al volgen dat het afschot van de edelherten geen significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied en geldt er onder de nieuwe wettekst dus geen vergunningplicht meer. Eisers voeren onder verwijzing naar rapporten van Vera en Olff aan dat significante negatieve effecten zelfs niet met zekerheid zijn uitgesloten en dat er dus wel degelijk sprake is van een vergunningplicht (en dat de vergunning ten onrechte aan Staatsbosbeheer is verleend).
47. Wat gedeputeerde staten in zijn verweerschrift doet, is achteraf, aan de hand van stukken die zijn opgesteld voor een andere situatie, namelijk de situatie waarbij wel sprake was van een vergunningplicht en daarom een passende beoordeling opgesteld moest worden, nu alsnog concluderen dat er geen sprake is van een vergunningplicht. De rechtbank begrijpt de complicatie die is ontstaan door de wetswijziging, namelijk dat er bij het verlenen van de oorspronkelijke vergunning voor meer projecten een vergunningplicht gold dan bij het nemen van het bestreden besluit. Maar naar het oordeel van de rechtbank past het niet in het systeem van de Wnb dat als eenmaal is gekozen voor het opstellen van een passende beoordeling om te kunnen beoordelen of een vergunning kan worden verleend, achteraf aan de hand van die passende beoordeling alsnog wordt geconcludeerd dat er toch geen vergunningplicht is.
48. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met het opstellen van de passende beoordeling uitgegaan moet worden van een vergunningplicht. De rechtbank zal de vergunning daarom in het vervolg van deze uitspraak inhoudelijk beoordelen en eerst bezien of gedeputeerde staten zich op de passende beoordeling mocht baseren.
49. Gedeputeerde staten mag alleen een vergunning verlenen als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project waarvoor deze wordt aangevraagd de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
50. De instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen zijn voornamelijk het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een bepaalde draagkracht van de in het Aanwijzingsbesluit genoemde broedvogels en niet-broedvogels en in een enkel geval uitbreiding van de omvang en/of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van deze vogels. Bij het verlenen van de vergunning moest gedeputeerde staten dus beoordelen of het afschot van de edelherten leidt tot verstoring van deze broedvogels en niet-broedvogels en of de reductie van de begrazingsdruk leidt tot een afname van de omvang en/of de kwaliteit van het leefgebied van de kwalificerende vogelsoorten.
51. De rechtbank stelt bij de beoordeling van de passende beoordeling voorop dat een passende beoordeling geen leemten mag vertonen en volledige, nauwkeurige en definitieve constateringen en conclusies moet bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van een plan of project op een Natura 2000-gebied wegnemen. Als een passende beoordeling aan deze eisen voldoet, dan kan vervolgens op basis daarvan enkel toestemming worden verleend voor een plan of project als de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.
a. Natuurlijke kenmerken en significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied
52. Eisers voeren aan dat uit de passende beoordeling niet de zekerheid is verkregen dat door het afschot van de edelherten de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied de Oostvaardersplassen niet zullen worden aangetast. Door het afschot van de edelherten en daardoor de reductie van de begrazing, zullen volgens eisers de natuurlijke kenmerken van het grazige deel van het Natura 2000-gebied de Oostvaardersplassen juist wel worden aangetast. De edelherten behoren – net als het korte eiwitrijke grasland dat zij in stand houden – tot de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen. Significante effecten voor de grauwe gans zijn niet met zekerheid uit te sluiten. Als het grazige deel van de Oostvaardersplassen verruigt, zullen grote delen daarvan ongeschikt worden als foerageergebied voor de grauwe gans en komt het ecologisch systeem van de Oostvaardersplassen in gevaar, wat significante gevolgen zal hebben voor andere kwalificerende vogelsoorten. Eisers betogen verder dat in de passende beoordeling bij het bepalen of het afschot van de edelherten significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied ten onrechte alleen de aantallen vogels uit het Aanwijzingsbesluit worden gehanteerd. Om de gevolgen te kunnen beoordelen, moet volgens eisers worden uitgegaan van de actuele aantallen van de kwalificerende vogelsoorten in het gebied.
53. De rechtbank overweegt dat uit het doel en de context van de habitatrichtlijn volgt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied samenhangen met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een project een gebied alleen in visueel opzicht aantast of alleen gevolgen heeft voor habitattypen of soorten anders dan die waarvoor het betreffende Natura 2000-gebied is aangewezen. In die gevallen gelden volgens de Europese Commissie de gevolgen niet als negatieve gevolgen in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, dat door Nederland is gecodificeerd in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb. Dit betekent dat als door het afschot van de edelherten de oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied met een bepaalde draagkracht van de vogelsoorten waarvoor de Oostvaarderplassen is aangewezen niet significant wordt aangetast, de natuurlijke kenmerken van het gebied ook niet kunnen worden beschouwd als aangetast.
54. Vera verwijst in zijn reactie op de passende beoordeling meerdere keren naar delen uit de richtsnoeren van de Europese Commissie die gaan over de inspanningsverplichtingen voor lidstaten op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Eisers stellen zich, met verwijzing naar deze reactie, op het standpunt dat in de passende beoordeling ten onrechte is volstaan met toetsing van de effecten van het afschot aan de instandhoudingsdoelstellingen in het Aanwijzingsbesluit. Elke verslechtering van de habitats van aangewezen vogelsoorten (en elke vermindering van de aantallen vogels) moet immers worden voorkomen, aldus eisers. Daarmee miskennen eisers dat het bij de vraag of een vergunning kan worden verleend op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb niet gaat om de inspanningsverplichtingen die voortvloeien uit artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn, maar dat enkel moet worden getoetst of er significante gevolgen zijn voor het natura-2000 gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in de passende beoordeling de effecten van het afschot terecht zijn beoordeeld aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen uit het Aanwijzingsbesluit. Bij deze beoordeling gaat het dan ook om de in de instandhoudingsdoelstellingen genoemde aantallen vogels, en niet om de actuele aantallen vogels. Een verslechtering van het leefgebied van een aangewezen vogelsoort, en daarmee gepaard gaande daling van het aantal vogels, hoeft niet in de weg te staan aan verlening van de vergunning zolang de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar komt. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014.Daarbij is van belang, dat het in het Aanwijzingsbesluit met name gaat om behoudsdoelstellingen (en niet om uitbreidings- of verbeterdoelstellingen). De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eisers hebben verzocht, hierover een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen.
55. Uit de passende beoordeling blijkt inderdaad – zoals eisers aanvoeren – dat de edelherten nodig zijn om in het grazige deel van de Oostvaarderplassen voldoende eiwitrijk grasland kort te houden als foerageergebied voor grasetende vogelsoorten, zoals de grauwe gans, die dan weer een functie heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen voor de vogels die leven in het moeras. De reductie van het aantal edelherten leidt tot vermindering van het areaal kort grazig foerageergebied. Per kwalificerende vogelsoort is in de passende beoordeling beoordeeld wat de effecten van een reductie van het aantal edelherten tot een doelstand van 500 zijn op de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de betreffende soort. De reductie van het aantal edelherten heeft mogelijk een beperkte invloed op het foerageergebied van de grote zilverreiger, kluut en lepelaar, omdat aan de randen van de plassen meer begroeiing zal komen. Uit de historische ontwikkeling van de vegetatie en de vogelaantallen in de Oostvaardersplassen blijkt echter dat waterpeildynamiek en inrichtingsmaatregelen meer sturend zijn voor de omvang en kwaliteit van dit foerageergebied dan (vermindering van) graasdruk. Bovendien zal er meer structuurrijk grasland ontstaan wat meer muizen als voedsel voor de grote zilverreiger oplevert. Een reductie van het aantal grote grazers heeft geen effect op het foerageergebied in het moeras, wat voor de kluut en lepelaar zeer belangrijk foerageergebied betreft. Dit betekent volgens de passende beoordeling dat de reductie van het aantal edelherten geen verschil zal maken in de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grote zilverreiger, kluut en lepelaar. De brandgans is de enige soort die waarschijnlijk heeft geprofiteerd van een toename van het aantal grote herbivoren en dus ook negatieve gevolgen zou kunnen ondervinden van het afschot van de edelherten. In de passende beoordeling wordt daarbij de kanttekening geplaatst dat de toename van het aantal brandganzen in de Oostvaardersplassen vergelijkbaar is met de landelijke toename van deze vogelsoort in heel Nederland. Het aantal brandganzen ligt zo ver boven de instandhoudingsdoelstelling dat de haalbaarheid van dit doel door het afschot niet in het geding is. Voor de overige kwalificerende vogelsoorten ontbreekt een correlatie tussen het aantal edelherten en de kwaliteit en omvang van hun leefgebied. Verstoring van vogels door het afschot is niet aan de orde. Volgens de passende beoordeling blijft er voor alle kwalificerende vogelsoorten tijdens het afschot voldoende tijd en ongestoord gebied aanwezig om te foerageren of te rusten.
56. Uit de passende beoordeling blijkt verder over de grauwe ganzen dat het aantal grauwe ganzen binnen de begrenzing van de Oostvaarderplassen sinds de jaren negentig min of meer gelijk is gebleven, schommelend rond het instandhoudingsdoel (seizoensgemiddelde). Het aantal ruiende ganzen in het moeras vertoonde een piek in 1992 – kort na de eerste moeras reset die is uitgevoerd. Het aantal ruiende ganzen is daarna fors gedaald. Het totale aantal grauwe ganzen (seizoensgemiddelde) blijkt volgens de passende beoordeling dus niet gecorreleerd aan het aantal grote herbivoren in de Oostvaardersplassen. Ook het aantal ruiende grauwe ganzen die nodig zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van andere kwalificerende vogelsoorten of het aantal overwinterende grauwe ganzen is niet gecorreleerd aan het totaal aantal grote herbivoren in de Oostvaardersplassen. Alleen in de periode 1994 tot 2000 lijkt er sprake te zijn van een positief verband tussen het aantal grauwe ganzen dat in het grazige deel van de Oostvaarderplassen foerageert en het aantal edelherten. In die periode hebben de edelherten bijgedragen aan de ontwikkeling van kort eiwitrijk grasland. Een verdere toename van de graasdruk na 2000 heeft niet geresulteerd in meer grauwe ganzen, nog ruiend, noch overwinterend. Dit duidt er volgens de passende beoordeling op dat rond 2000, toen er circa 500 edelherten in de Oostvaardersplassen liepen, voldoende kort grasland aanwezig was voor de grauwe ganzen. De conclusie in de passende beoordeling is daarom dat de reductie van het aantal edelherten tot een doelstand van 500 geen negatief effect zal hebben op de draagkracht van het leefgebied van de grauwe ganzen in de Oostvaarderplassen. Significante negatieve effecten zijn daarom uitgesloten.
57. De rechtbank volgt gedeputeerde staten in zijn standpunt dat de zeearend als kwalificerende vogelsoort in het Aanwijzingsbesluit uitsluitend als niet-broedvogel is aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen voor de zeearend gaan dan ook uitsluitend over de omvang en de kwaliteit voor niet-broedende zeearenden. Volgens de passende beoordeling heeft de reductie van het aantal edelherten geen invloed op de kwaliteit van het leefgebied van de zeearend en zijn ook negatieve effecten op de voedselbeschikbaarheid in het grazige gebied niet aan de orde. Overigens is op de zitting door gedeputeerde staten toegelicht dat er een andere verklaring dan het afschot van de edelherten is voor het feit dat de zeearend één jaar niet in de Oostvaarderplassen heeft gebroed, namelijk dat zijn nest was weggewaaid met een storm.
58. Naar het oordeel van de rechtbank vertoont de passende beoordeling geen leemten en voldoet deze ook overigens aan de daaraan te stellen eisen (zoals hiervoor onder 51 genoemd). Uit wat eisers aanvoeren volgt niet dat er wetenschappelijke twijfel bestaat over de conclusie in de passende beoordeling dat de reductie tot en instandhouding van de populatie edelherten op een doelstand van circa 500 dieren geen significante negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de Oostvaardersplassen. De natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen kunnen dus ook niet worden beschouwd als aangetast door het afschot van de edelherten.
59. In de passende beoordeling is beoordeeld of significante effecten op de kwalificerende vogelsoorten met cumulatie van andere plannen of projecten eveneens zijn uitgesloten.
Volgens eisers is de cumulatietoets in de passende beoordeling onvolledig, omdat niet alle van belang zijnde projecten en plannen zowel binnen, als buiten de Oostvaardersplassen hierin zijn meegenomen. En daarnaast wordt de cumulatietoets slechts voor vier vogelsoorten uitgevoerd, terwijl het afschot van de edelherten voor veel meer kwalificerende vogelsoorten gevolgen heeft. Door het afschot zal volgens eisers de zeearend worden verstoord, waardoor deze vogel niet meer tot broeden zal komen in de Oostvaardersplassen.
60. De rechtbank overweegt dat in hoofdstuk 6 van de passende beoordeling de zogenaamde cumulatietoets is opgenomen. Daarin is beoordeeld of het afschot van de edelherten in de Oostvaardersplassen – in combinatie met andere plannen of projecten –
significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied.
61. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling hoeven activiteiten die in de omgeving zijn verdisconteerd – dit zijn bestaande activiteiten waarvoor geen Wnb-vergunning nodig is en andere projecten waarvoor een Wnb-vergunning is verleend en die ook al zijn uitgevoerd – in beginsel niet in de cumulatietoets te worden betrokken. Ook hoeft in de cumulatietoets geen rekening te worden gehouden met andere projecten waarvoor weliswaar een Wnb-vergunning vereist is, maar die nog niet is verleend. Dit betekent dat in de cumulatietoets alleen andere projecten waarvoor een Wnb-vergunning is verleend, maar die nog niet of slechts ten dele zijn uitgevoerd en die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen negatieve effecten kunnen hebben op de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen moeten worden betrokken.
62. Uit wat eisers aanvoeren volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de cumulatietoets in de passende beoordeling onjuist of onvolledig is. De rechtbank kan de motivering van gedeputeerde staten volgen dat voor Lelystad Airport nog geen Wnb-vergunning is verleend en dat dit project dus niet in de cumulatietoets hoeft te worden betrokken. Het vangen en afvoeren van konikpaarden uit de Oostvaardersplassen en het betreden van het gebied voor monitoring zijn bestaande activiteiten waarvoor geen Wnb-vergunning nodig is. De activiteiten aanleg van de vangkraal, vangweide en afrastering in de Oostvaardersplassen zijn al gerealiseerd. Al deze activiteiten/projecten hoeven dus niet in de cumulatietoets te worden betrokken. Uit de passende beoordelingen die zijn gemaakt voor de bouw van de woonwijk Warande en de door eisers genoemde windparken blijkt dat deze geen effecten hebben die zouden kunnen cumuleren met het populatiebeheer van de edelherten in de Oostvaardersplassen en zijn daarom niet relevant voor de cumulatietoets in de passende beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank is in de cumulatietoets ook terecht beoordeeld of voor de grote zilverreiger, lepelaar, kluut en brandgans, waarvoor het afschot van de edelherten mogelijk een beperkte invloed heeft, ook in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen zijn uit te sluiten. Voor de andere kwalificerende vogelsoorten heeft het afschot van de edelherten geen gevolgen en dus kan er geen cumulatie optreden met een gevolg van een ander plan of project.
Het hand-aan-de-kraan-principe
63. Ten slotte blijkt volgens eisers uit het hand-aan-de-kraan-principe dat in het bestreden besluit is opgenomen ook dat gedeputeerde staten niet de vereiste zekerheid heeft dat door het afschot van de edelherten geen significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van de Oostvaardersplassen zullen optreden. Zij verwijzen hierbij naar het rapport ‘Reactie op Sweco, 20-05-2020: Passende beoordeling populatiebeheer edelherten Oostvaardersplassen’ van Vera van juli 2020 en het rapport ‘Reactie op het memo van Sweco van 5 oktober 2020 met referentie SWNL0266866’ van Vera van 13 februari 2021.
64. De rechtbank volgt hierover het standpunt van gedeputeerde staten dat het-hand-aan-de-kraan principe in de vergunning niet is opgelegd als mitigerende maatregel. Zij kan de motivering van gedeputeerde staten dat hier sprake is van een volgens de rechtspraak van de Afdeling toegestaan monitoringssysteem volgen. Dit voorgeschreven monitoringssysteem doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de conclusie uit de passende beoordeling dat het afschot van de edelherten de natuurlijke kenmerken van de Oostvaarderplassen niet zal aantasten.
65. De conclusie van het voorgaande is dat uitgegaan moet worden van een vergunningplicht. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat gedeputeerde staten zich op de geactualiseerde passende beoordeling mocht baseren. Wat eisers met een verwijzing naar de reactie van Vera op de passende beoordeling aanvoeren over de aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen, de cumulatietoets en het hand-aan-de-kraan-principe, is voor de rechtbank geen reden om aan te nemen dat gedeputeerde staten de passende beoordeling niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Gedeputeerde staten heeft zich op grond van de passende beoordeling op het standpunt kunnen stellen dat de zekerheid is verkregen dat het afschot van de edelherten de natuurlijke kenmerken van de Oostvaardersplassen niet zal aantasten en de vergunning dus in redelijkheid kunnen verlenen.
66. Het beroep tegen het bestreden besluit over de vergunning is ongegrond.