ECLI:NL:RBMNE:2021:1687

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
16-276981-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in een woning met slachtoffer vastgebonden

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. De verdachte heeft op 18 november 2019 in de woning van het slachtoffer, een vriend van hem, geweld gebruikt door het slachtoffer te slaan en zijn handen vast te maken met ducttape. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de diefstal met geweld heeft gepleegd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal en van de vernieling van goederen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en 60 dagen jeugddetentie bij niet (volledige) of niet juiste voldoening. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag ter dekking van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/276981-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [plaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 18 november 2019 te [plaats] een diefstal in vereniging met geweld tegen [slachtoffer] heeft gepleegd;
Feit 2:
op 18 november 2019 te [plaats] een aantal flessen van [slachtoffer] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’. De officier van justitie verzoekt dan ook vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen. De officier van justitie stelt zich daarmee op het standpunt dat verdachte als pleger van de diefstal met geweld moet worden aangemerkt.
De officier van justitie acht de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling niet wettig en overtuigend te bewijzen en verzoekt daarom vrijspraak van dit feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het standpunt van de officier van justitie wat betreft de bewezenverklaring van zowel het onder feit 1 als feit 2 ten laste gelegde. In aanvulling daarop heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van het onderdeel ‘een geldbedrag’ van het onder feit 1 ten laste gelegde, nu zijn cliënt dit ontkent en aangever hierover niet zeker is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van het medeplegen van de diefstal met geweld. Weliswaar was de medeverdachte aanwezig, maar van bewuste en nauwe samenwerking is geen sprake geweest. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel ‘tezamen en in verenging’ ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld.
De rechtbank volgt de raadsman in de partiële vrijspraak ten aanzien van het onderdeel ‘een geldbedrag’. De officier van justitie heeft dit punt niet betwist en de rechtbank vindt de verklaring van aangever op dat punt onvoldoende duidelijk. Daardoor heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte een geldbedrag heeft weggenomen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de diefstal van ‘een geldbedrag’.
Bewijsmiddelen
De diefstal met geweld, zoals onder feit 1 ten laste gelegd, is door verdachte als pleger begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit, met uitzondering van het medeplegen en ‘een geldbedrag’, zoals hiervoor benoemd. Nu de officier van justitie daarvoor vrijspraak heeft verzocht respectievelijk het punt niet heeft betwist, en de rechtbank verdachte daarvan vrijspreekt, volstaat de rechtbank onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 maart 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019346114-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 42-45.
Feit 2:
Vrijspraak
De rechtbank acht, in lijn met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit al hetgeen naar voren is gebracht kan slechts worden afgeleid dat er flessen kapot zijn gegaan, maar niet dat verdachte dit heeft gedaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1

op 18 november 2019 te [plaats] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een telefoon (Blackberry Passport) en een portemonnee en een zorgverzekeringspas, die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door

- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zich moest omdraaien en
- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen (met kracht) op het (achter)hoofd te slaan/stompen en
- (vervolgens) die [slachtoffer] bij de handen vast te pakken en
- (daarna) de handen en de polsen van die [slachtoffer] vast te maken met ducttape;
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf (in de vorm van een werkstraf) voor de duur van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte van 20 uren, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij de reclassering;
Ambulante behandeling, voor zover de reclassering dat nodig vindt;
Contactverbod met [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te volgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld in een woning. Op 18 november 2019 is verdachte naar de woning van het slachtoffer, toentertijd een vriend van verdachte, gegaan om verhaal te gaan halen omdat het slachtoffer iets van hem zou hebben afgenomen. Hij wilde volgens eigen zeggen praten met het slachtoffer. Wat een gesprek had moeten zijn, is uitgelopen op een diefstal, waarbij verdachte het gebruik van geweld niet heeft geschuwd. Verdachte heeft vervolgens besloten spullen van het slachtoffer mee te nemen. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer meerdere keren geslagen en de handen van het slachtoffer vastgemaakt met ducttape. Met die laatste handeling heeft verdachte het slachtoffer weerloos gemaakt.
De gevolgen van deze actie zijn voor het slachtoffer zeer ingrijpend. Het slachtoffer is door een vriend in zijn eigen woning buiten spel gezet, geslagen en bestolen. Het slachtoffer heeft geweld en angstgevoelens moeten ondergaan in zijn eigen woning, bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet voelen. De ervaring leert dat het slachtoffer zich nog lange tijd onveilig zal voelen, juist in de eigen woning. Verdachte heeft met zijn gedrag een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daarbij komt dat verdachte het vertrouwen van een vriend heeft beschaamd. Kennelijk is verdachte daar volledig aan voorbij gegaan en heeft hij enkel gedacht aan zijn eigen situatie. Een strafbaar feit als dit draagt in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud. De rechtbank ziet aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Daarbij is gelet op de persoon van verdachte, zoals mede is gebleken uit het reclasseringsadvies van 20 januari 2020, opgemaakt door mevrouw H. Wiebe, reclasseringswerker. De reclassering omschrijft verdachte als ‘een zich in de adolescentiefase ontwikkelende jongeman die nog bij zijn ouders woont, actief deel uitmaakt van het gezin en nog afhankelijk is van zijn ouders in pedagogische begeleiding en levensonderhoud.’ Uit het advies blijkt verder dat de zelfstandigheid van verdachte zich nog in een leerfase bevindt en het afronden van scholing als zeer gewenst wordt beschouwd. Gelet op het voornoemde acht de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd.
De rechtbank neemt dit advies van de reclassering over, ook al is het advies inmiddels meer dan een jaar oud. Hiervoor is mede van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij ook nu nog thuis woont en van plan is met een opleiding te gaan beginnen en ook overigens niet veel veranderd is in zijn persoonlijke omstandigheden.
Verder blijkt uit het reclasseringsadvies dat sprake is van ADHD-problematiek bij verdachte. Hierdoor kan verdachte impulsief reageren en heeft hij doorgaans moeite om de consequenties van zijn handelen te overzien.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen is gebeurd, zijn spijt betuigt en inziet dat zijn gedrag absoluut niet de juiste oplossing is geweest. Ook ziet de rechtbank op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 februari 2021 dat verdachte na het onderhavige feit niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie.
LOVS-oriëntatiepunten
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een diefstal met geweld uit van een taakstraf voor de duur van 60 uren dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie. De rechtbank gaat niet uit van de oriëntatiepunten voor een woningoverval, waarvoor in de regel een veel zwaardere straf wordt opgelegd . Ondanks het feit dat de diefstal met geweld zich in de woning heeft afgespeeld en de handen van het slachtoffer zijn vastgemaakt met ducttape, acht de rechtbank het met inachtneming van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval niet passend het feit voor het bepalen van de strafmaat als een woningoverval te kwalificeren. Wat begon als een normaal samenzijn van vrienden is ineens hevig geëscaleerd, waarbij met geweld verhaal is gehaald. In deze plotselinge ontsporing ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten die zien op diefstal met geweld op straat, ook omdat niet de hele woning is doorzocht.
Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om het uitgangspunt voor de strafmaat van het LOVS te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uren. De rechtbank overweegt dat de plaats van het delict als een strafverzwarende omstandigheid gezien moet worden.
Strafoplegging
De officier van justitie eist een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar. De officier van justitie heeft daarbij aansluiting gezocht bij de OM-richtlijnen voor straatroof.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin. Als strafverzwarend geldt de plaats van het delict. In het voordeel van verdachte weegt mee het tijdsverloop tussen het strafbare feit en het tijdstip van berechting, waarin verdachte geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft verder zijn verantwoordelijkheid willen nemen en geprobeerd onder begeleiding met het slachtoffer in gesprek te komen. De rechtbank ziet wel aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Dat komt voort uit het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank let daarbij op de ernst van het feit, die met name tot uitdrukking komt in de aard en ernst van het gebruikte geweld en de plaats van het delict. De rechtbank bekijkt de ernst van het feit in samenhang met voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verder vindt de rechtbank het gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte wel passend en noodzakelijk om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Met een voorwaardelijk strafdeel wordt een signaal aan verdachte afgegeven dat hij zich in de toekomst moet weerhouden van het plegen van dit soort feiten. Aan de voorwaardelijke straf kunnen verder de bijzondere voorwaarden, die door de reclassering zijn geadviseerd, worden gekoppeld. Het gaat om een meldplicht bij reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. Verdachte wordt op die manier gestimuleerd in en geholpen bij zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid en eventuele ADHD-problematiek.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van een jaar gekoppeld moet worden, gelet op het tijdsverloop in de zaak en het feit dat verdachte sinds onderhavig feit niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 120 uren
,te vervangen door 60 dagen jeugddetentie bij niet (volledige) of niet juiste voldoening, waarvan 60 uren voorwaardelijk, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie bij niet (volledige) of niet juiste voldoening, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de algemene en bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een paar schoenen, merk: Timberland (G2527308);
- een telefoon, goudkleurig, merk: Samsung Galaxy S6 (G2527304).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-. Dit bedrag bestaat uit € 800,- materiële schade en € 1700,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voldoende onderbouwd is en kan worden toegewezen. Volgens de officier van justitie staat ook vast dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor welk bedrag de immateriële schade kan worden toegewezen. De officier van justitie verzoekt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu hij de oplegging van een contactverbod tussen verdachte en de benadeelde partij heeft gevorderd. Ten slotte verzoekt de officier van justitie het toegewezen bedrag niet hoofdelijk op te leggen, nu de medeverdachte reeds een mediation-overeenkomst met de benadeelde partij heeft gesloten.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Materiële schade
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van het bedrag aan gevorderde materiële schade voor de laptop niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het causaal verband tussen het feit en die schade niet aanwezig is. Bovendien vindt de raadsman de schade niet voldoende onderbouwd.
De raadsman stelt zich eveneens op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor het geldbedrag, nu de raadsman vrijspraak van dat onderdeel heeft bepleit.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor de telefoon is de raadsman van mening dat die schade kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden tot € 200,- à € 300,-. Er is voor het gevorderde bedrag aansluiting gezocht bij de toegewezen schade in een casus van een woningoverval. Nu die woningoverval een heel ander soort feit betreft dan het onderhavige feit, stelt de raadsman zich op het standpunt dat geen aansluiting kan worden gezocht bij dat bedrag aan toegewezen schade. De raadsman stelt voor aansluiting te zoeken bij het bedrag dat in het mediationtraject van medeverdachte is betaald.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 800,- aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit de navolgende schadeposten:
  • Laptop: € 700,-
  • Telefoon: € 80,-
  • Contant geld: € 20,-
Gelet op de onderbouwing van de schadeposten en de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging oordeelt de rechtbank als volgt.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de diefstal van contant geld, zal de rechtbank de vordering voor dat deel afwijzen.
De schade die zou zijn ontstaan aan de laptop is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, omdat het schaderapport is opgesteld op 14 oktober 2020, terwijl de diefstal met geweld plaatsvond op 18 november 2019. Vanwege dit tijdsverloop is onvoldoende duidelijk of de schade aan de laptop een rechtstreeks gevolg is van de diefstal met geweld. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn telefoon als gevolg van de diefstal met geweld is uit het strafdossier wel voldoende vast komen te staan. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank waardeert de schade aan de telefoon op € 80,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Van het overige deel van de vordering wordt een bedrag van € 20,- afgewezen. In het resterende deel van de vordering ter waarde van € 700,- verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak heeft op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Uit het strafdossier volgt dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen, te weten blauwe plekken, een wond in de lip, ribkneuzingen, hoofdpijn en schaafwonden. Door de benadeelde partij is ook gesteld dat hij psychische klachten heeft overgehouden aan het strafbare feit. Dit wordt onderbouwd door een brief van de GZ-psycholoog van april 2020. Uit deze brief blijkt echter dat verdachte al sinds januari 2019 bij een psycholoog in behandeling is. Om die reden is het voor de rechtbank onduidelijk waar het psychisch letsel als gevolg van het bewezenverklaarde precies in bestaat. Het bestaan van een voldoende rechtstreeks verband tussen de psychische klachten van de benadeelde partij en het bewezenverklaarde kan daarom niet op basis van alleen die brief worden vastgesteld.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde volgt dat er naast het genoemde lichamelijk letsel ook sprake is van een aantasting in zijn persoon op andere wijze. Benadeelde is immers in zijn eigen woning geslagen en vastgebonden. Hierdoor is op intimiderende wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde. De aard en ernst van deze normschending brengt met zich mee dat nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook zonder verdere onderbouwing sprake is van aantasting in de persoon. [1]
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 500,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2019, tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal niet bepalen dat de toegewezen schade hoofdelijk wordt toegewezen, nu medeverdachte reeds een civiele mediation-overeenkomst met de benadeelde partij heeft gesloten.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 580,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal deze maatregel niet aanvullen met gijzeling, omdat de rechtbank de bijzondere bepalingen van het jeugdstrafrecht van toepassing heeft verklaard.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77ij, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
-
bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van één jaarvast;
- beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte:
* zich meldt binnen vijf werkdagen bij Reclassering Nederland op het adres: [adres] Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* zich laat behandelen door de forensische polikliniek van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling start, indien noodzakelijk geacht, zo spoedig mogelijk na ingang van de proeftijd (houdt rekening met een wachtlijst). De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een paar schoenen, merk: Timberland (G2527308);
  • een telefoon, goudkleurig, merk: Samsung Galaxy S6 (G2527304).
Benadeelde partij
-
wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 580,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 580,- te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • wijst de vordering voor wat betreft € 20,- aan materiële schade af;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door A.G. Bakker, voorzitter, mrs. J.O. Zuurmond en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een of meerdere goederen, te weten een telefoon (Blackberry Passport) en/of een
portemonnee en/of een geldbedrag (ongeveer 10-20 euro) en/of een
zorgverzekeringspas, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zich moest omdraaien en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) op het
(achter)hoofd en/of in het gezicht en/of op het (boven)lichaam te slaan/stompen
en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] bij de handen en/of de polsen vast te pakken en/of
vast te houden en/of
- ( daarna) de handen en/of de polsen van die [slachtoffer] vast te maken/tapen met
ducttape;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland,
een of meerdere (glazen) fles(sen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte, te weten aan [slachtoffer] , toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5, en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012.