ECLI:NL:RBMNE:2021:1679

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 4731
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in de Basisregistratie Personen wegens onvoldoende onderbouwing van feitelijk verblijf op het adres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Eiser had verzocht om inschrijving in de Basisregistratie Personen (brp) op een bepaald adres, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde.

Het primaire besluit van 9 juli 2019, waarbij verweerder eiser ambtshalve had uitgeschreven, was de aanleiding voor het geschil. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze uitschrijving en verzocht om inschrijving op hetzelfde adres. De rechtbank stelde vast dat er geen nieuwe informatie was die verweerder niet had beoordeeld en dat de aanvraag op dezelfde dag was afgewezen zonder dat dit onzorgvuldig was.

De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om het bezwaar van eiser gegrond te verklaren, omdat de aanvraag zorgvuldig was beoordeeld en de afwijzing in stand was gebleven. Eiser had niet aangetoond dat zijn situatie sinds de ambtshalve uitschrijving was veranderd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: mr. S.P. Ligthart).

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser in te schrijven in de Basisregistratie Personen (brp) op het adres [adres] in [woonplaats] .
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen [1] .
In het besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Battalogla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Eiser stond in de brp ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . Op 22 mei 2019 heeft verweerder eiser ambtshalve uitgeschreven op dit adres [2] , omdat eiser hier volgens verweerder niet meer woont. Hiertegen is eiser opgekomen en het laatste woord hierover is nog niet gezegd. Er loopt namelijk nog een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [3] over de ambtshalve uitschrijving.
2. Tijdens de bezwaarprocedure over deze ambtshalve uitschrijving, heeft eiser zich op 9 juli 2019 bij verweerder gemeld om zich weer in te schrijven op het adres [adres] in [woonplaats] . Dat heeft verweerder geweigerd. De beroepsprocedure gaat over die weigering.
Over welke periode gaat het geschil?
3. Eiser heeft de aanvraag op 9 juli 2019 ingediend. Eiser staat vanaf 1 oktober 2019 weer ingeschreven in de brp op het adres [adres] in [woonplaats] . Op de zitting is vastgesteld dat deze procedure dan ook alleen gaat over de periode 9 juli tot 1 oktober 2019.
Waarom heeft verweerder geweigerd eiser in te schrijven?
4. In eerste instantie heeft verweerder de aangifte van eiser om opnieuw te worden ingeschreven in de brp niet opgenomen, omdat de bezwaarprocedure tegen de ambtshalve uitschrijving nog liep. Volgens verweerder had het in de tussentijd geen zin om een aangifte in te dienen. Vervolgens heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij de aanvraag van eiser kon afwijzen, omdat eiser niet feitelijk woonde op het adres [adres] in [woonplaats] . Verweerder baseert zich hiervoor op huisbezoeken die zijn afgelegd in het kader van de ambtshalve uitschrijving (huisbezoeken van 14 februari, 27 maart en 14 mei 2019) en een huisbezoek van 6 augustus 2019.
Heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond kunnen verklaren?
5. Eiser voert aan dat zijn bezwaar gegrond had moeten worden verklaard vanwege de gebreken in de besluitvorming. Zijn aanvraag is dezelfde dag en zonder onderzoek afgewezen. Ook is de aanvraag afgewezen door iemand die daartoe niet bevoegd was. Volgens eiser had verweerder in deze gebreken aanleiding moeten zien om het bezwaar gegrond te verklaren en zijn aanvraag alsnog op behoorlijke wijze in behandeling te nemen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de totstandkoming van het primaire besluit geen aanleiding heeft hoeven zien om het bezwaar gegrond te verklaren.
6.1.
De rechtbank ziet geen onzorgvuldigheid in het feit dat verweerder de aanvraag van eiser op dezelfde dag heeft afgewezen. Niet is gebleken dat verweerder de aanvraag niet zorgvuldig heeft beoordeeld. Daarvoor is van belang dat verweerder de verklaring van [A] , die eiser aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd, heeft beoordeeld. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat op de dag van de aanvraag ook de hoorzitting in bezwaar over de ambtshalve uitschrijving heeft plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting heeft eiser de verklaring van [A] ingediend en heeft verweerder zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaring niet aannemelijk maakt dat eiser daadwerkelijk op het adres [adres] in [woonplaats] woont. Na afloop van de hoorzitting is eiser met die verklaring naar de balie gegaan om de nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van de huidige aanvraag geen nieuwe informatie bekend was die verweerder nog niet had beoordeeld. Verweerder heeft op dat moment dus geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen en heeft de aanvraag op dezelfde dag kunnen afwijzen. Daar komt bij dat verweerder de afwijzing van de aanvraag in de beslissing op bezwaar heeft gehandhaafd. Ondanks dat het besluit van 19 november 2019 een andere en meer uitgebreidere motivering heeft dan het besluit van 9 juli 2019, betekent dit niet dat verweerder inhoudelijk dat besluit heeft herroepen [4] .
6.2.
Verder bestaat er tussen partijen geen discussie dat het primaire besluit is genomen door iemand die daartoe niet bevoegd was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit gebrek in de beslissing op bezwaar op juiste wijze heeft hersteld.
6.3.
Aangezien eisers aanvraag op zorgvuldige wijze is beoordeeld, de afwijzing in het bestreden besluit in stand is gebleven en het bevoegdheidsgebrek is hersteld, was verweerder niet verplicht om het bezwaar gegrond te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de aanvraag van eiser kunnen afwijzen?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen en dat hij vanaf 9 juli 2019 op het adres [adres] in [woonplaats] woont. Volgens eiser gaat verweerder bij zijn beoordeling ten onrechte voorbij aan een aantal dingen.
Allereerst gaat verweerder voorbij aan de verklaring van [A] . Volgens eiser is deze verklaring van belang, omdat de belangrijkste reden voor ambtshalve uitschrijving uit de brp was dat de familie [B] op het adres woonde. In de verklaring verklaart [A] dat eiser op het adres woont en toestemming heeft om zich in te schrijven op het adres.
Verder gaat verweerder voorbij aan de feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden na 6 augustus 2019. Volgens eiser baseert verweerder de afwijzing alleen op informatie van vóór de aanvraag en het huisbezoek van 6 augustus 2019. De periode na 6 augustus 2019 wordt niet betrokken in de besluitvorming. Hiermee gaat verweerder voorbij aan het feit dat de familie [B] de woning heeft verlaten. Ter onderbouwing verwijst hij naar een screenshot van Key2Burgerzaken van de gemeente [woonplaats] .
Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet de feiten en omstandigheden heeft meegenomen die hebben geleid tot zijn inschrijving in de brp per 1 oktober 2019.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiser om inschrijving op het adres [adres] in [woonplaats] heeft afgewezen.
8.1.
Het is vaste rechtspraak dat het doel van de Wet brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop moeten in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet brp moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben [5] .
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat eiser door verweerder op 22 mei 2019 ambtshalve uit de brp is geschreven. Voor de ambtshalve uitschrijving heeft verweerder zich, onder verwijzing naar drie adresonderzoeken, op het standpunt gesteld dat eiser niet woont op het adres [adres] in [woonplaats] . Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft op 9 juli 2019 een nieuw aanvraag ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden niet is gehouden om bij het enkel doen van een nieuwe aanvraag een nieuw adresonderzoek op te starten. In deze situatie mag verweerder van eiser verlangen dat hij onderbouwt dat de situatie vanaf de nieuwe aanvraagdatum anders is ten opzichte van de situatie ten tijde van de ambtshalve uitschrijving. Daarin is eiser niet geslaagd.
8.3.
Hoewel eiser bij zijn aanvraag een formulier heeft ingediend waarop [A] , als hoofbewoonster, verklaart dat eiser op het adres woont en toestemming heeft om zich op dit adres in te schrijven, heeft verweerder dit niet doorslaggevend hoeven vinden. Eiser heeft bij deze verklaring, en ook later in de procedure, geen bewijs overgelegd dat hij daadwerkelijk op het adres woonde. Verder is van belang dat eiser bij drie eerdere huisbezoeken, van voor zijn aanvraag, niet in de woning is aangetroffen. Tijdens één van die huisbezoeken heeft bewoner, [B] , verklaard dat eiser slechts één of twee keer per maand een nacht in de woning slaapt. Tijdens het huisbezoek op 6 augustus 2019, waarbij eiser ook niet in de woning is aangetroffen, heeft [B] weliswaar verklaard dat eiser er zou wonen, maar op de kamer waar eiser zou verblijven is geen bed of matras aangetroffen. Dat eiser het bed net naar de stort had gebracht en nog een nieuwe moest kopen, is niet nader onderbouwd. Verder komt de verklaring van [B] die hij tijdens het huisbezoek op 6 augustus 2019 heeft afgelegd niet overeen met zijn eerdere verklaring dat eiser niet in de woning zou wonen. Verweerder heeft die verklaring dus niet doorslaggevend hoeven vinden. Ook is van belang dat tijdens het huisbezoek van 6 augustus 2019 geen kleding en persoonlijke spullen van eiser in de woning zijn aangetroffen. Verder blijkt uit de door eiser overgelegde stukken weliswaar dat de familie [B] de woning in ieder geval op 7 september 2019 heeft verlaten, maar dit betekent niet vanzelfsprekend dat eiser daadwerkelijk op het adres woonde. Hiervoor is meer onderbouwing nodig. Dat eiser vanaf 1 oktober 2019 weer op het adres staat ingeschreven, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft toegelicht dat deze inschrijving heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en een nieuw adresonderzoek. Dat met het huisbezoek van 16 oktober 2019 aannemelijk is gemaakt dat eiser op het adres woont, betekent niet dat ook aannemelijk is dat eiser vanaf 9 juli 2019 zijn woonadres had op het adres [adres] in [woonplaats] [6] . De beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
9. De conclusie van deze uitspraak is dat verweerder terecht niet is overgegaan tot inschrijving van eiser op het adres [adres] in [woonplaats] per 9 juli 2019. Eiser moest zijn woonadres daar hebben om op dat adres te worden ingeschreven in de brp. Dit is niet aannemelijk gemaakt.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 23 september 2019, UTR 19/2653 (niet gepubliceerd).
2.Op grond van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp).
3.Zaaknummer 202005788/1/A3.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2025).
5.Zie hiervoor de uitspraken van de ABRvS van 11 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:21 en ECLI:NL:RVS:2017:22).
6.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 7.1. van de uitspraak van de ABRvS van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2490).