ECLI:NL:RBMNE:2021:1634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
UTR 19/5066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor aan verjaging ondersteunend afschot van grauwe ganzen; gebreken niet hersteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Dierbaar Flevoland en het college van gedeputeerde staten van Flevoland, met Stichting Faunabeheereenheid Flevoland als derde-partij. De zaak betreft een ontheffing die het college heeft verleend voor het afschot van grauwe ganzen ter ondersteuning van verjaging, wat plaatsvond op gronden in de provincie Flevoland. De rechtbank had eerder, op 31 december 2020, een tussenuitspraak gedaan waarin het college werd opgedragen om gebreken in het bestreden besluit van 16 oktober 2019 te herstellen binnen een termijn van zes weken. Het college heeft echter nagelaten om de gebreken te herstellen en heeft niet inhoudelijk gereageerd op de tussenuitspraak.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat de ontheffing niet voldoet aan de wettelijke eisen en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing in de voorschriften meer mogelijkheden voor afschot biedt dan noodzakelijk is en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik van een geweer van één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang noodzakelijk is. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de einduitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het aantal schutters dat gebruik mag maken van de ontheffing is beperkt tot maximaal vijf per dag en de ontheffing niet geldt voor zonsopgang en na zonsondergang. De rechtbank heeft bepaald dat deze voorlopige voorziening vervalt zes weken na de nieuwe beslissing van het college. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden, maar het college moet wel het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5066

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

Stichting Dierbaar Flevoland, te Lelystad, eiseres

(gemachtigde: M. Bouscholte),
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: mr. ing. T. Brouwer).
Als derde-partij neemt aan de procedure deel:
Stichting Faunabeheereenheid Flevoland(hierna: de Faunabeheereenheid), te Zeewolde
(gemachtigde: L.M. Schrauwen).

Procesverloop

Deze zaak gaat over de ontheffing die het college aan de Faunabeheereenheid heeft verleend voor aan verjaging ondersteunend afschot van grauwe ganzen vanaf een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang op gronden gelegen in de provincie Flevoland.
Op 31 december 2020 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (hierna: de tussenuitspraak) gedaan. [1] Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 16 oktober 2019 te herstellen.
Het college heeft op 13 januari 2021 laten weten de gebreken te willen herstellen. Het college heeft vervolgens niet meer gereageerd en heeft ook niet om een verlenging van de hersteltermijn gevraagd. Op 9 maart 2021 heeft de griffier telefonisch contact opgenomen en heeft het college laten weten dat het niet lukte om binnen de geboden termijn te reageren.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 10 maart 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in
de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de ontheffing in
voorschriften 4.f en 5.d meer mogelijkheden voor afschot lijkt te bieden dan noodzakelijk is voor ondersteuning van de verjaging. [2] Ook heeft de rechtbank overwogen dat het college de ontheffing voor het gebruik van een geweer van één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang onvoldoende heeft gemotiveerd. [3]
3. Om de gebreken te herstellen, moest het college alsnog de voorschriften 4.f en 5.d in
overeenstemming brengen met het advies van de Commissie bezwaar en beroep Provincie Flevoland óf draagkrachtig motiveren waarom hij dat niet doet. Ook moest het college het voorschrift over het gebruik van het geweer vanaf één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang aanpassen óf draagkrachtig motiveren waarom voor die periode het kunnen gebruiken van het geweer in afwijking van de wettelijke regels noodzakelijk is.
Vernietiging bestreden besluit
4. Het college heeft niet inhoudelijk gereageerd op de tussenuitspraak. De gebreken zijn
dus niet hersteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 16 oktober 2019 wegens strijd met artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder b, onder 3, en artikel 3.3, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wet natuurbescherming (Wnb), in samenhang met artikel 3.9, tweede lid, aanhef en onder e, onderdeel 4, eerste gedachtestreepje, van het Besluit natuurbescherming (Bnb) en artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Treffen van een voorziening
5. De rechtbank overweegt vervolgens dat zij in de tussenuitspraak de voorlopige
voorziening heeft getroffen dat aan de ontheffing het voorschrift wordt verbonden dat per dag maximaal 5 schutters daarvan gebruik mogen maken en dat de ontheffing niet geldt voor zonsopgang en na zonsondergang. Zij heeft bepaald dat deze voorlopige voorziening met de einduitspraak vervalt. Dat zou, na de vernietiging van het bestreden besluit, betekenen dat de ontheffing zoals verleend bij het primaire besluit van 18 maart 2019 na deze einduitspraak weer van kracht is. Ook de bij het primaire besluit verleende ontheffing staat echter ongemotiveerd meer toe dan waarin de Wnb voorziet. Om dit te voorkomen, zal de rechtbank opnieuw een voorlopige voorziening treffen, waarbij het maximale aantal schutters voorlopig wordt gewaarborgd en waarmee de ontheffing niet geldt voor zonsopkomst en na zonsondergang. De rechtbank zal bepalen dat deze voorziening geldt tot en met zes weken nadat het college een nieuwe beslissing heeft genomen op het bezwaar van eiseres.
Proceskosten en griffierecht
6. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed moeten worden door het college. Wel moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 oktober 2019;
- draagt het college op binnen zes na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de
tussenuitspraak;
- treft de voorlopige voorziening:
 dat aan de ontheffing het voorschrift wordt verbonden dat per dag maximaal 5 schutters daarvan gebruik mogen maken;
 dat de ontheffing niet geldt voor zonsopgang en na zonsondergang;
­ bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat het college een nieuwe
beslissing heeft genomen op het bezwaar van eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en R. in ’t Veld en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen)
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie rechtsoverweging 4.
3.Zie rechtsoverweging 23.