ECLI:NL:RBMNE:2021:1596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 910
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.J.A. Vis, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door W.A. Postma. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar loongerelateerde WGA-uitkering per 5 juni 2019 en de overgang naar een WGA-vervolguitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, op basis van medische en arbeidskundige rapportages, terecht heeft geconcludeerd dat eiseres met ingang van 5 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft zich ziekgemeld op 8 april 2015 en heeft sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de ondergeschatte beperkingen en de noodzaak van een urenbeperking, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de WGA-vervolguitkering van eiseres terecht per 23 maart 2020 is beëindigd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] ., gemachtigde mr. F.A.M. Stegenga-Naus.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres eindigt met ingang van 5 juni 2019. Verweerder heeft bepaald dat eiseres met ingang van 5 juni 2019 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
De (ex-)werkgever van eiseres, [belanghebbende] ., heeft hiertegen bezwaar ingediend.
Bij besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard en bepaald dat de WGA-vervolguitkering met ingang van 23 maart 2020 beëindigd wordt.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft toestemming gegeven om medische gegevens aan de werkgever toe te sturen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 18 maart 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is met berichtgeving niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als winkelmedewerker op de broodafdeling bij [belanghebbende] . (en de rechtsvoorgangers) voor 32 uur per week. Op 8 april 2015 heeft eiseres zich ziekgemeld. Bij besluit van 15 maart 2017 heeft verweerder geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Verweerder heeft aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend met ingang van 5 april 2017. Eiseres heeft zich op 29 december 2017 en 5 april 2018 vanuit de WW ziekgemeld. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 5 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
4. Eiseres voert aan dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft pijnklachten in de armen, benen en handen. Bij overbelasting ervaart zij meer last. Omdat eiseres (in het huishouden) functioneert met beperkingen en haar activiteiten moet doseren, moet er een urenbeperking worden aangenomen ter voorkoming van overbelasting. Nu dit niet is gebeurd heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geduid waarbij fulltime gewerkt moet worden terwijl eiseres dit niet kan.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts voldoet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig op het spreekuur. Zij heeft eiseres medisch onderzocht en de beschikbare medische informatie meegewogen en beoordeeld. Het onderzoek is daarmee voldoende zorgvuldig.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is. In het rapport van 1 oktober 2019 concludeert de verzekeringsarts dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiseres is namelijk niet ADL-afhankelijk, is niet opgenomen in een WLZ-erkende instelling en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (micro-, macro-, mesoniveau). Eiseres is ondanks haar beperkingen namelijk wel in staat om (gedoseerd) het huishouden te doen. De verzekeringsarts concludeert verder dat een urenbeperking niet aan de orde is, omdat de intensieve behandeling van eiseres is afgerond in mei 2019. Daarnaast is eiseres niet bekend met een ernstige long-, hart- of andere energetisch belastende aandoening. Vanwege de slaapproblemen blijft eiseres wel preventief beperkt voor nachtdiensten. Zij is aangewezen op een goede slaaphygiëne. Voor de overige lichamelijke klachten zijn volgens de verzekeringsarts voldoende beperkingen aangenomen.
7. De rechtbank stelt vast dat er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van koude, trillingsbelasting, dominantie, localisatie beperkingen, hand- en vingergebruik, werken met toetsenbord en muis, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken en buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk, lopen (tijdens het werk), frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, trappenlopen, zitten tijdens het werk, staan (tijdens het werk), boven schouderhoogte actief zijn en nachtwerk. Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiseres.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts voldoende rekening gehouden met de lichamelijke en energetische klachten van eiseres. Dit is in het rapport van 1 oktober 2019 onderbouwd. De rechtbank overweegt dat het de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen is om gezondheidsklachten om te zetten in arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts heeft verder inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen urenbeperking hoeft te worden aangenomen. Eiseres heeft tegen de medische beoordeling van de verzekeringsarts geen medische informatie ingebracht die zorgt voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts. Daarnaast heeft eiseres niet onderbouwd dat er op grond van beschikbaarheid of op preventieve gronden aanleiding is voor een urenbeperking per datum in geding. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat eiseres op 1 mei 2019 door de verzekeringsarts, terwijl de datum in geding is opgeschoven naar 23 maart 2020. Het medisch onderzoek is daarom niet actueel genoeg.
10. De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak is dat de datum in geding de datum
is waarop aan het einde van de uitlooptermijn de uitkering wordt beëindigd, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:220. Als zich voor de nieuwe uitlooptermijn relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de medische situatie, moet hiermee rekening worden gehouden. In deze zaak is er echter geen sprake van een relevante wijziging in de medische situatie van eiseres.
Eiseres heeft namelijk zelf verklaard dat haar situatie sinds mei 2019 niet wezenlijk veranderd is en zij na de revalidatie geen behandeling meer heeft gehad. Dat eiseres op 1 mei 2019 gezien is door de verzekeringsarts en de datum in geding vervolgens is verschoven naar 23 maart 2020, maakt in dit geval dus niet dat er een nieuw medisch onderzoek moet worden verricht. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
11. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige in het rapport van 10 oktober 2019 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. De rechtbank kan zijn redeneringen en conclusies volgen en oordeelt dat het bestreden besluit voorzien is van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag. Eiseres wordt in staat geacht de geduide functies te kunnen verrichten.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de WGA-vervolguitkering van eiseres terecht met ingang van 23 maart 2020 beëindigd.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.