ECLI:NL:RBMNE:2021:1592

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
518840 / HA RK 21-64
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wegens ontbreken wrakingsgronden

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. A.C. van den Boogaard, de behandelend rechter in een procedure betreffende het gezag over twee kinderen. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoeker, die van mening was dat de behandeling van het verzoek tot beëindiging van zijn gezag in tegenspraak was met een eerdere afspraak met zijn ex-echtgenote. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking ongegrond is, omdat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek enkel was ingediend om de behandeling van de zaak te frustreren, wat een misbruik van het recht oplevert. Daarom verklaarde de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 518840 / HA RK 21-64
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 16 april 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ter zitting van 15 maart 2021 gedane wrakingsverzoek, zoals vastgelegd in het
  • de schriftelijke reactie van 9 maart 2021 van de rechter mr. A.C. van den Boogaard, met
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 2 april 2021 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.C. van den Boogaard als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) van het door de exechtgenote van verzoeker gedane verzoek tot beëindiging van zijn gezag over hun twee kinderen (50300 / FO RK / 20-607). Volgens verzoeker is het verzoek tot beëindiging van het gezag in tegenspraak met de tussen hem en zijn vrouw gemaakte afspraak zodat de behandeling van het verzoek zonde van iedereen zijn tijd is. Het is aan de wrakingskamer om te bepalen of dat een grond voor wraking is.
2.2.
De rechter berust niet in de wraking. Volgens de rechter is de wraking niet gelegen in vooringenomenheid of de schijn daarvan, maar is er gewraakt omdat een eerder door verzoeker gedane verzoek de zaak niet door te laten gaan of aan te houden is afgewezen. Het niet honoreren van een dergelijk verzoek is een procedurele beslissing en levert geen grond voor wraking op, zodat het verzoek ongegrond moet worden verklaard.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de
rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat.
Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk
krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van
belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid
objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden
daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal
het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Verzoeker heeft niet weersproken dat het wrakingsverzoek alleen is gedaan om de behandeling op de zitting van 15 maart 2021 van het door zijn ex-echtgenote ingediende verzoek tot beëindiging van zijn gezag over zijn twee kinderen niet door te laten gaan. In het proces-verbaal van de zitting van 15 maart 2021 staat ook vermeld dat volgens verzoeker de behandeling van het verzoek tot beëindiging van het gezag zonde van iedereen zijn tijd is. Ook uit de door de rechter bij haar reactie op het wrakingsverzoek overgelegde e-mail correspondentie, die in aanloop naar de zitting tussen verzoeker en de rechtbank heeft plaatsgevonden, volgt onmiskenbaar het beeld dat verzoeker elke behandeling van het verzoek tot beëindiging van het gezag zal blokkeren. Volgens verzoeker is het ingediende verzoek tot beëindiging van het gezag een onzinnige actie van de gezinsvoogd en heeft zijn ex-vrouw niets met het verzoek te maken.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt, nu verzoeker ook niet op de mondelinge behandeling is geweest om zijn verzoek nader toe te lichten, dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Sterker nog, het wrakingsverzoek is alleen maar ingediend om te bewerkstelligen dat het verzoek tot beëindiging van het gezag niet op de zitting van 15 maart 2021 behandeld zou worden. Een dergelijke handelwijze levert een misbruik van het recht om een verzoek tot wraking in te dienen op.
3.5.
Op grond van het voorgaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, omdat het geen wrakingsgronden bevat.
3.6.
Om te voorkomen dat verzoeker de procedure inzake de behandeling van de beëindiging van het gezag verder frustreert, zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker in de zaak met kenmerk (50300 / FO RK / 20-607) niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling Familierecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 50300 / FO RK / 20-607 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer 50300 / FO / RK / 20-607 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. J.G. Nicholson en mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.