ECLI:NL:RBMNE:2021:1591

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
518382 / HA RK 21-59
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaken niet-ontvankelijk verklaard

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. P.J. Neijt, de behandelend rechter-commissaris in verschillende faillissementen waarbij de verzoeker betrokken is. De verzoeker, die in persoon aanwezig was, stelde dat de rechter-commissaris niet onafhankelijk was, omdat hij handelde in opdracht van de curator mr. [C], die lid is van de crediteurencommissie. De verzoeker had eerder geprobeerd de benoeming van mr. [C] aan te vechten, maar zijn bezwaren waren afgewezen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker al eerder op de hoogte was van de feiten die hij aan zijn verzoek ten grondslag legde. Het verzoek was ingediend op 2 maart 2021, maar de verzoeker had geen gronden voor de wraking genoemd in zijn verzoek. De rechter-commissaris had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat de wraking niet-ontvankelijk was, omdat de verzoeker geen relevante feiten had aangedragen die de onafhankelijkheid van de rechter in twijfel trokken.

De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker zijn bezwaren tegen de benoeming van mr. [C] al geruime tijd voor het indienen van het wrakingsverzoek had kunnen en moeten indienen. De verklaring van de verzoeker dat hij niet zomaar een wrakingsverzoek indient, werd niet als rechtvaardiging geaccepteerd. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 518382 / HA RK 21-59
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 16 april 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 maart 2021;
  • de schriftelijke reactie van 9 maart 2021 van mr. P.J. Neijt;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker van 9 maart 2021;
  • de reactie van verzoeker van 30 maart 2021, met diverse bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van 1 april 2021 van mr. P.J. Neijt;
  • de reactie van 1 april 2021 van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 2 april 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en mr. [A] , curator.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P.J. Neijt als behandelend rechtercommissaris (hierna te noemen: de rechter-commissaris) in een aantal faillissementen waarbij verzoeker direct of indirect (als bestuurder) betrokken is. Mr. [A] is samen met mr. [B] benoemd als curator in de faillissementen. Volgens verzoeker, zoals hij in zijn brief van 30 maart 2021 heeft vermeld en tijdens de mondelinge behandeling heeft herhaald, is de rechter-commissaris niet onafhankelijk, omdat hij handelt in opdracht van de feitelijke curator mr. [C] . [C] is lid van de crediteurencommissie en volgens verzoeker worden alle voorstellen van deze commissie (lees: [C] ) door de formele curatoren en de rechter-commissaris gevolgd. Verzoeker stelt geprobeerd te hebben de benoeming van de heer [C] als lid van de crediteurencommissie aan te vechten, maar dat zijn bezwaren, ook in hoger beroep, reeds enige maanden geleden zijn afgewezen.
2.2.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie
stelt hij zich primair op het standpunt dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk is, omdat in het wrakingsverzoek van 2 maart 2021 geen gronden voor de wraking worden genoemd. Ook de nadien door verzoeker genoemde wrakingsgronden geven volgens de rechter-commissaris geen aanleiding om aan te nemen dat zijn onafhankelijkheid in het geding is.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 37 Rv wordt het
verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de
rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat.
Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk
krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van
belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid
objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden
daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal
het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. In het wrakingsverzoek van 2 maart 2021 wordt door verzoeker gemeld dat hij de rechter-commissaris wil wraken. Volgens verzoeker is de rechter-commissaris bij de afhandeling van de faillissementen niet onafhankelijk of neemt hij in opdracht van derden (buitenstaanders) beslissingen. Een nadere onderbouwing van deze stelling ontbreekt. Ook in zijn bericht van 9 maart 2021 wordt door verzoeker geen nadere onderbouwing van het wrakingsverzoek gegeven. Wel heeft verzoeker aangekondigd binnen 14 dagen met een inhoudelijke onderbouwing te komen. Pas na ontvangst van de schriftelijke reactie van 30 maart 2021 en zijn toelichting ter zitting van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is duidelijk geworden dat hij zich niet neer wenst te leggen bij de benoeming van de heer [C] als lid van de crediteurencommissie. Los van de vraag of dit een grond voor wraking oplevert, zijn de aan de wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden verzoeker dus reeds geruime tijd voor het wrakingsverzoek bekend geworden. Zoals verzoeker zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld, is zijn bezwaar tegen deze benoeming immers reeds maanden geleden afgewezen. Het wrakingsverzoek is dan ook niet tijdig ingediend. De verklaring van verzoeker voor het niet tijdig indienen, namelijk dat men niet zomaar een wrakingsverzoek indient, is geen rechtvaardiging daarvoor.
3.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden
verklaard in het onderhavige wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskarner op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het
team Toezicht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank.
4.3
bepaalt dat de procedures van verzoeker met zaaknummers F.16/14/727, 728 en 204 dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. J.G. Nicholson en mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.