ECLI:NL:RBMNE:2021:1574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
16/166420-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot cocaïne en hasj

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende drugsmisdrijven, waaronder het medeplegen van het voorbereiden van zware mishandeling, deelname aan een criminele organisatie, en de handel in en het bezit van grote hoeveelheden cocaïne en hasj. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, waaronder het verkopen van 15 kilogram cocaïne en 32,5 kilogram hasj, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het medeplegen van het bezit van 16 kilogram cocaïne, die op 2 maart 2019 in een woning in Utrecht werd aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. De beslissing om geen uitspraak te doen over de in beslag genomen goederen werd genomen omdat daar ook conservatoir beslag op rustte. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven, waarbij de rechtbank de belangen van de samenleving zwaarder liet wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/166420-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Marokko)
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 oktober 2019, 18 december 2019, 11 maart 2020, 25 juni 2020 en
18 februari 2021. Op laatstgenoemde datum vond de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaats. Het onderzoek van de zaak is gesloten op de zitting van 24 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, samengevat, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 1 november 2018 tot en met 2 maart 2019 in de gemeente [woonplaats] (in een pand aan de [adres] ) zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne, of in elk geval het aanwezig hebben van cocaïne;
feit 2
op 4 mei 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland 15 kilogram cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, of in elk geval aanwezig heeft gehad;
feit 3
op 10 mei 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland 32,5 kilogram hasjiesj/hennep heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, of in elk geval aanwezig heeft gehad;
feit 4
in de periode van 11 juni 2019 tot en met 12 juli 2019 te Utrecht en/of elders in Nederland, samen met anderen, ter voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachten rade
  • camerabeelden heeft gezocht en/of verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of bekeken, en/of
  • bakens heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft geplaatst, en/of
  • een op afstand bedienbaar ontstekingsmechanisme voorhanden heeft gehad, en/of
  • overleg heeft gehad en/of besproken op welke wijze dat zware lichamelijk letsel kon worden toegebracht;
feit 5
in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 juli 2019 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
feit 6
op 11 juni 2019 in de gemeente Utrecht en/of elders in Nederland zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 300.000,- euro.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Het onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen en zij vordert daarom verdachte van deze feiten vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren dan wel aanwezig hebben van 15 kilogram cocaïne op 4 mei 2019 te Amsterdam. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
4.3.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel vervoeren van 32,5 kilogram hasjiesj/hennep op 10 mei 2019 te Amsterdam. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
4.3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, dat verdachte het onder 4 ten last gelegde feit heeft begaan. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
4.3.4.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, dat verdachte in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 juli 2019 te Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Het strafdossier bestaat, naast de resultaten van de doorzoekingen, hoofdzakelijk uit tap- en OVC-gesprekken. Uit deze tapgesprekken lijkt te volgen dat verdachte zich met strafbare feiten, zoals de handel in drugs, heeft beziggehouden. Ten aanzien van de zaken van een drietal Rotterdamse medeverdachten, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (in het dossier en de tenlastelegging bekend onder de destijds vals opgegeven naam [naam] ), heeft de rechtbank geoordeeld dat zij hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte regelmatig contact onderhield met [medeverdachte 1] en hun contact druggerelateerd lijkt te zijn, is de inhoud van deze contacten niet dusdanig dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte onderdeel was van de criminele organisatie waar [medeverdachte 1] toebehoorde. Het enkele feit dat verdachte medepleger is van het voorhanden hebben van cocaïne in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , waarbij ook pakketten cocaïne met de naam ‘SKY’ zijn gevonden, welke term meerdere malen terugkomt in de aangetroffen notitieblokken van de Rotterdamse criminele organisatie en derhalve mogelijk daarvan afkomstig is, is onvoldoende om van deelname aan deze criminele organisatie te spreken. Dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met de overige medeverdachten of andere personen, en dus een criminele organisatie, volgt niet uit de tap- en OVC-gesprekken uit het dossier. Het aantal druggerelateerde gesprekken tussen verdachte en deze medeverdachten is daarvoor te beperkt, noch bevat het dossier andere aanwijzingen waaruit een duurzame en gestructureerde samenwerking kan volgen.
Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
4.3.5.
Vrijspraak ten aanzien van feit 6
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
4.3.6.
Bewijsmiddelen feit 1
[adres] te [woonplaats]
Naar aanleiding van een brand op 2 maart 2019 in het appartement aan de [adres] te [woonplaats] startte de politie aldaar een onderzoek. Op een bank in de woonruimte zijn in plastic gesealde witte blokken aangetroffen. [1] Uit vervolgonderzoek bleek dat het ongeveer 16 kilo cocaïne betrof. [2] Onder meer de volgende monsters zijn veiliggesteld:
SIN: AAMH9250NL
Plaats veiligstellen: bemonstering pakketten in tas dirk woonkamer
Bijzonderheden: 4 pakketten van elk circa 1 kg [3]
SIN: AAMH9192NL
Plaats veiligstellen: circa 1 kg poeder in bakje tafel
SIN: AAMH9191NL
Plaats veiligstellen: circa 500 gram poeder in bakje tafel
SIN: AAMH9189NL
Plaats veiligstellen: 1 kg poeder in bakje vloer slaapkamer
SIN: AAMH9188NL
Plaats veiligstellen: verbrand poeder vloer hal
SIN: AAMH9187NL
Plaats veiligstellen: verbrand poeder vloer hal
SIN: AAMH9186NL
Plaats veiligstellen: verbrand poeder vloer hal
SIN: AAMH9185NL
Plaats veiligstellen: 19 pakketten op zitbank
SIN: AAMH9184NL [4]
Plaats veiligstellen: 19 pakketten op zitbank
Bijzonderheden: vuist logo
SIN: AAMH9183NL
Plaats veiligstellen: 19 pakketten op zitbank
Bijzonderheden: nijlpaard logo [5]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft onderzoek gedaan naar bovengenoemde monsters en heeft het volgende bevonden.
Kenmerk: AAMH9191NL
Conclusie: bevat cocaïne [6]
Kenmerk: AAMH9189NL
Conclusie: bevat cocaïne [7]
Kenmerk: AAMH9250NL
Conclusie: bevat cocaïne [8]
Kenmerk: AAMH9188NL
Conclusie: bevat cocaïne [9]
Kenmerk: AAMH9186NL
Conclusie: bevat cocaïne [10]
Kenmerk: AAMH9187NL
Conclusie: bevat cocaïne [11]
Kenmerk: AAMH9184NL
Conclusie: bevat cocaïne [12]
Kenmerk: AAMH9183NL
Conclusie: bevat cocaïne [13]
Kenmerk: AAMH9192NL
Conclusie: bevat cocaïne [14]
Kenmerk: AAMH9185NL
Conclusie: bevat cocaïne [15]
Camerabeelden lift
In het appartementencomplex van de woning aan de [adres] te [woonplaats] zijn beveiligingscamera’s opgehangen. De garage van het complex is gesitueerd op -1. [16] De woning bevindt zich op de zevende verdieping. [17] Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en een onbekend persoon op 28 februari 2019 om 23:54 uur met de lift naar de zevende verdieping gaan. [18] Daarnaast is te zien dat verdachte op 1 maart 2019 om 17:26 uur de lift instapt op de zevende verdieping en naar de begane grond gaat en daarbij een vuilniszak in zijn handen heeft [19] , waarna hij om 18:38 uur vanaf de begane grond weer de lift naar de zevende verdieping neemt. [20] Om 18:52 uur is te zien dat verdachte de lift instapt met twee andere personen [21] en dat zij uitstappen op de zevende verdieping. [22] In de lift vindt op dat moment het volgende gesprek plaats:
[medeverdachte 4] : “zullen we tien kilo voor hem gaan openen, voor ons?”
Verdachte:“we moeten wel tegen [medeverdachte 3] zeggen (…)”
[medeverdachte 4] : “De goederen worden gemaakt en gaan en komen (…)”. [23]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de sleutel van de woning aan de [adres] te [woonplaats] had.
[medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) is zichtbaar op de camerabeelden van de lift op 1 maart 2019 als hij om 18:18 uur uitstapt op de zevende verdieping. [24] Hij tilt op dat moment een zwart geblokte bigshopper de lift in. In de woning aan de [adres] te [woonplaats] is een geel/zwart geblokte tas aangetroffen. [25] Op diezelfde dag om 19:07 uur neemt [medeverdachte 5] vanaf de zevende verdieping de lift naar de begane grond. [26] Op dat moment heeft [medeverdachte 5] een autosleutel in zijn handen en draagt hij een zwart vest. In de woning werden een vergelijkbaar zwart vest en Audi sleutels aangetroffen. [27] Om 21:10 uur is [medeverdachte 5] op de camerabeelden te zien als hij instapt op de begane grond en uitstapt bij de zevende verdieping. [28] Op de camerabeelden is op 2 maart 2019 om 01:49 uur te zien dat [medeverdachte 5] de lift instapt bij de zevende verdieping en uitstapt op de begane grond en om 13:14 uur is te zien dat [medeverdachte 5] en een andere persoon de lift instappen [29] , uitstappen bij de zevende verdieping en naar de voordeur lopen van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . [30]
[medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) is zichtbaar op de camerabeelden van de lift van 1 maart 2019 om 18:18 uur [31] , 18:48 uur [32] , 20:48 uur [33] , 21:19 uur [34] , 21:30 [35] uur, terwijl hij de lift neemt tussen de zevende verdieping en verdieping -1, en tweemaal, namelijk om 22:59 uur [36] en 23:24 uur [37] , terwijl hij de lift neemt tussen de zevende verdieping en de begane grond. Tijdens één van deze liftbewegingen neemt [medeverdachte 6] een rolkoffer met daarop een zwarte tas met een grijze bies met zich mee de lift in. In de woning aan de [adres] te [woonplaats] is eenzelfde koffer en eenzelfde soort zwarte tas met grijze bies onder de verwarming aangetroffen. Ook is zichtbaar dat [medeverdachte 6] een doos van een magnetron de lift in tilt. Eenzelfde geopende doos is aangetroffen in een kamer van de woning. [38] De magnetron uit de doos stond op een tafel. Een andere rolkoffer die [medeverdachte 6] op 1 maart 2019 in de lift mee naar boven nam, is geopend aangetroffen in de woonkamer. In deze rolkoffer zaten verschillende verpakkingsmaterialen en plastic handschoenen. [39] Op 2 maart 2019 is te zien dat [medeverdachte 6] om 01:55 uur de lift instapt bij de zevende verdieping en naar de begane grond gaat. [40] Om 13:49 uur is te zien dat [medeverdachte 6] de lift instapt. Om 15:26 uur is de voordeur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] zichtbaar. Te zien is dat de voordeur geopend is, dat er vlammen in de gang zijn en dat [medeverdachte 6] uit de brandende woning komt rennen en blauwe plastic handschoenen draagt. [41]
4.3.6
Bewijsoverwegingen
Partieel vrijspraak
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich in de periode van 19 februari 2019 tot en met 2 maart 2019 schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van grote hoeveelheden cocaïne. Uit het strafdossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in de woning aan de [adres] te [woonplaats] grote hoeveelheden cocaïne werden bewerkt. De rechtbank acht op basis van het strafdossier echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarbij een rol heeft gespeeld. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Medeplegen voorhanden hebben cocaïne
Uit de bevindingen van het forensisch onderzoek, dat is verricht naar aanleiding van de brand op 2 maart 2019 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , volgt dat er op 2 maart 2019 een hoeveelheid van 16 kilogram cocaïne aanwezig was in de woning. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte en de medeverdachten deze cocaïne voorhanden hebben gehad. De rechtbank acht bij de beantwoording van die vraag de camerabeelden van de lift van het appartementencomplex van de woning aan de [adres] te [woonplaats] van belang.
Op de camerabeelden zijn verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] te zien. De rechtbank acht ten aanzien van [medeverdachte 5] met name van belang dat hij op 2 maart 2019 om 13:14 uur nog naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] is geweest. Slechts 2 uur en 12 minuten later brak de brand uit in de woning aan de [adres] en werd daar onder meer 16 kilogram cocaïne aangetroffen.
Op de camerabeelden is voorts te zien dat medeverdachte [medeverdachte 6] diverse malen op de zevende verdieping van het appartementencomplex is geweest De rechtbank acht ten aanzien van [medeverdachte 6] in het bijzonder van belang dat hij op 2 maart 2019 omstreeks 15:26 uur op de camerabeelden zichtbaar is, terwijl hij met blauwe plastic handschoenen aan uit de brandende woning komt rennen.
Op de camerabeelden is tot slot ook verdachte te zien. Op de beelden is te zien dat verdachte op 28 februari 2019 en 1 maart 2019 op de zevende verdieping van het appartementencomplex is geweest. Verdachte heeft in de lift op 1 maart 2019 een gesprek met [medeverdachte 4] waarin wordt gesproken over het ‘openen van tien kilo’. Minder dan 24 uur later wordt in het appartement aan de [adres] te [woonplaats] 16 kilo cocaïne aangetroffen. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in het bezit was van een sleutel van de woning. Verdachte kon daarmee de woning, waar de cocaïne in lag, betreden wanneer hij wilde en daarmee bevond de cocaïne zich in zijn machtssfeer. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op of omstreeks 2 maart 2019 de cocaïne in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , samen met medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , voorhanden heeft gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op of omstreeks 2 maart 2019 in de gemeente [woonplaats] (in een pand aan de [adres] ) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij haar strafreis rekening gehouden met de grote rol die verdachte had bij de ten laste gelegde handel in drugs en de deelneming aan de criminele organisatie. Tot slot heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte geen relevante recente documentatie heeft.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niets aangevoerd ten aanzien van de oplegging van de straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . In die woning is naar aanleiding van een brand op 2 maart 2019 16 kilogram cocaïne aangetroffen. Verdachte is door een dergelijke hoeveelheid aan cocaïne voorhanden te hebben gehad, medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik daarvan veroorzaken. Harddrugs werken vaak zeer verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank niet in het voordeel of nadeel van verdachte mee.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op het reclasseringsadvies
van 12 december 2019, uitgebracht door Reclassering Nederland. In dit rapport staat onder meer beschreven dat, gezien de ontkennende houding van verdachte, geen relaties gelegd kunnen worden tussen de ten laste gelegde feiten en de verschillende leefgebieden. Ook kan de rapporteur om die reden geen inschatting maken van de kans op recidive.
De straf
Kijkend naar de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit is een gevangenisstraf de enige passende straf. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan, acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS-oriëntatiepunten) voor het voorhanden hebben van harddrugs. Daarin wordt uitgegaan van het gewicht van de harddrugs. Hoe meer (kilo)grammen drugs iemand voorhanden had, hoe groter de gevangenisstraf is die genoemd staat in de oriëntatiepunten. In dat kader neemt de rechtbank mee dat 16 kilogram cocaïne is aangetroffen in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De rechtbank gaat aldus uit van de volgens de oriëntatiepunten op te leggen straf behorend bij een gewicht tussen 10.000 en 20.000 gram, zijnde een gevangenisstraf van 30 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze oriëntatiepunten en acht dan ook alles overwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht alle in beslag genomen voorwerpen genoemd op de beslaglijst die zich in het dossier bevindt, verbeurd te verklaren. De voorwerpen zijn gebruikt bij de strafbare feiten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen voorwerpen die niet van waarde zijn, terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt in het kader van deze procedure geen beslissing over de in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst zoals deze zich in het dossier bevindt, nu daar conservatoir beslag op ligt.

10.VOORLOPIGE HECHTENIS

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bij eindvonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis opheft.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen en heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt het uitgangspunt, dat verdachten een onherroepelijk vonnis in vrijheid mogen afwachten. Op het moment dat de rechtbank haar vonnis heeft gewezen, is dit vonnis nog niet onherroepelijk. Daarnaast heeft de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd waarom de schorsing bij eindvonnis dient te worden opgeheven. De raadsman heeft tot slot naar voren gebracht dat er geen reden is om verdachte weer vast te zetten. Hij is vader van zes kinderen, heeft een normaal gezin en is een baan aan het zoeken.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt is dat iedereen zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzaken. [42] Het spreekt voor zich dat een verdachte een belang heeft om ook de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te wachten. Dit belang is evenwel niet onbeperkt. Het is niet zo dat een verdachte ook hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid mag afwachten, gelet op artikel 5 lid 1, aanhef en onder a van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hierin is immers bepaald dat ná veroordeling, vrijheidsbeneming is gerechtvaardigd. Deze veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. [43] Deze redenering kan naar analogie ook worden toegepast op zaken in eerste aanleg waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst en de verdachte vervolgens tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Bij de beoordeling of de schorsing in onderhavige zaak moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – zoals hiervoor toegelicht – en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 47 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 2 en 10 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- spreekt verdachte vrij van alles wat meer in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hiervoor in rubriek 5 is bewezen verklaard;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, en mrs. J.G. van Ommeren en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 2 maart 2019 in de gemeente [woonplaats] (in een pand aan de [adres] ) (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 15 kilogram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 32,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj/hennep, zijnde hasjiesj/hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2019 tot en met 12 juli 2019 te Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachten rade (van de persoon waarvan verdachte en/of zijn medeverdachten denken dat die persoon te maken heeft met de diefstal met geweld van een auto op 11 juni 2019 te Utrecht), opzettelijk
- naar camerabeelden en/of gegevensdragers met camerabeelden met betrekking tot de diefstal met geweld van een auto op 11 juni 2019 te Utrecht hebben/heeft gezocht en/of die camerabeelden en/of gegevensdragers verworven en/of voorhanden gehad en/of bekeken en/of
- een of meer bakens/trackers (ten behoeve van het heimelijk lokaliseren en/of volgen van een auto en/of andere voorwerpen) vervaardigd en/of voorhanden gehad en/of geplaatst en/of
- een op afstand bedienbaar ontstekingsmechanisme voorhanden gehad, en/of
- Overleg hebben gehad en/of besproken op welke wijze zij dat zware lichamelijk letsel zouden kunnen toebrengen;
feit 5
hij op een of meerdere tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 10 juli 2019 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Rotterdam, en/of andere plaatsen in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van verdachte en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] , en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [naam] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de opiumwet, namelijk het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben gehad en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden cocaïne, zijnde die cocaïne een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3e van die wet;
feit 6
hij op of omstreeks 11 juni 2019 in de gemeente Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 300.000,- euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 473.
2.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ), p. 495.
3.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ), p. 496.
4.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ), p. 497.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ), p. 498.
6.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 550.
7.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 551.
8.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 552.
9.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 553.
10.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 554.
11.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 555.
12.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 556.
13.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 557.
14.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 558.
15.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 maart 2019 door rapporteur ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, p. 559.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 571.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 473.
18.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , p. 598.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 572.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 575
21.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 576.
22.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 577.
23.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 133.
24.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 573.
25.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 612.
26.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 578.
27.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 612.
28.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 579.
29.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 582.
30.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 583.
31.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 573.
32.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 575.
33.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 578.
34.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 579.
35.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 580.
36.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 580.
37.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 581.
38.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 608.
39.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 609.
40.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 582.
41.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 584.
42.Zie artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) lid 1, aanhef en onder c jo. artikel 5, lid 3 EVRM.
43.Zie hiervoor onder andere de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2848.