Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
18 februari 2021. Op laatstgenoemde datum vond de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaats. Het onderzoek van de zaak is gesloten op de zitting van 24 maart 2021.
2.TENLASTELEGGING
- camerabeelden heeft gezocht en/of verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of bekeken, en/of
- bakens heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft geplaatst, en/of
- een op afstand bedienbaar ontstekingsmechanisme voorhanden heeft gehad, en/of
- overleg heeft gehad en/of besproken op welke wijze dat zware lichamelijk letsel kon worden toegebracht;
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
iemandgaat opwachten en de beweging van een auto waar meerdere personen gebruik van maken geen wettig en overtuigend bewijs opleveren. In de optiek van de verdediging is er eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 3 ten laste gelegde witwassen van € 300.000,-. Bovendien wordt met de ontlastende verklaring van [A] voldoende tegenwicht geboden aan eventuele belastende omstandigheden. Ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten concludeert de raadsvrouw dat verdachte het vuurwapen niet voorhanden en de drugs niet opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het dossier bevat immers geen bewijs waaruit het opzet op het voorhanden hebben van het vuurwapen, dan wel op het aanwezig hebben van de drugs kan worden afgeleid. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw naar voren gebracht, dat de voorbedachte raad en de in de tenlastelegging beschreven voorbereidingshandelingen niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat verdachte geen aandeel heeft gehad in, noch ondersteuning heeft geboden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de vermeende criminele organisatie. Subsidiair kan volgens de raadsvrouw niet wettig en overtuigend worden bewezen, dat verdachte in zijn algemeenheid wist dat het oogmerk van de organisatie gericht was op het plegen van misdrijven. Meer subsidiair stelt zij dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit zou blijken dat verdachte bestuurder of leider was van de vermeende criminele organisatie. Tot slot bepleit de raadsvrouw ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde, dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de export van cocaïne, noch dat tussen verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] sprake was van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking dat er sprake is van medeplegen.
[verdachte] zegt "He [A] ". [verdachte] ( [verdachte] : Stemherkenning) spreekt hem aan en vraagt hoe het met hem gaat. [verdachte] vraagt [A] naar [woonplaats] wil om PAP op te halen. [A] vindt het goed.
[verdachte] zegt dat hij naar de buren gaat om die meter op te halen. [59] (…) NNman zegt tegen [verdachte] dat hij niet zelf moet gaan. [verdachte] zegt nee ik neem een jongen mee.”
Om 21:30 uur belt [verdachte] een NNman (blijkt later te zijn: [A] ). [verdachte] zegt dat hij rustiger moet rijden. NNman zegt dat hij er met 10 minuten is.”
[verdachte] : Hebben ze die doekoe (geld) meegenomen?
[verdachte] zegt: mij maakt hij niet gek; niemand wist wat erin zat misschien heeft hij onderweg gebeld, ik heb pap bij me.
NNman vindt het niet kloppen dat [A] niks gedaan heeft.
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
9.BESLAG
10.VOORLOPIGE HECHTENIS
11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
- 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
12.BESLISSING
gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;