Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
- de advocaat van betrokkene;
- mevrouw [A] , behandelend psychiater van betrokkene en
- mevrouw [B] , sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, beiden werkzaam bij [naam stichting] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klacht van betrokkene over de verplichte toediening van medicatie, specifiek Haldol, op basis van een zorgmachtiging. Betrokkene, geboren in 1955 in Jordanië en wonende in Nederland, heeft een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder, een stichting, na een eerdere beslissing van de klachtencommissie die haar klacht ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en heeft op 12 januari 2021 een mondelinge behandeling gehouden via Skype, waarbij de advocaat van betrokkene en twee zorgverleners van de stichting zijn gehoord.
Betrokkene verzet zich tegen de verplichte medicatie en verzoekt om een MRI-scan en een second opinion om aan te tonen dat zij niet lijdt aan een psychotische stoornis. De rechtbank oordeelt dat de psychische stoornis al eerder is vastgesteld en dat betrokkene geen cassatie heeft ingesteld tegen de zorgmachtiging. De rechtbank concludeert dat er geen acuut gevaar is dat de toediening van medicatie rechtvaardigt, maar dat de psychose nog steeds aanwezig is, wat de noodzaak voor medicatie bevestigt. De rechtbank wijst het verzoek om schorsing van de medicatie af en verklaart de klacht ongegrond.
De rechtbank heeft de klacht van betrokkene op verschillende punten beoordeeld, waaronder de proportionaliteit en subsidiariteit van de zorg. De rechtbank concludeert dat de zorgaanbieder voldoende heeft gedaan om aan de eisen van de wet te voldoen en dat de klacht van betrokkene niet gegrond is. De beschikking is openbaar uitgesproken en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.