ECLI:NL:RBMNE:2021:1562

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
514665 FA RK 20-7305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over verplichte medicatie en zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klacht van betrokkene over de verplichte toediening van medicatie, specifiek Haldol, op basis van een zorgmachtiging. Betrokkene, geboren in 1955 in Jordanië en wonende in Nederland, heeft een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder, een stichting, na een eerdere beslissing van de klachtencommissie die haar klacht ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en heeft op 12 januari 2021 een mondelinge behandeling gehouden via Skype, waarbij de advocaat van betrokkene en twee zorgverleners van de stichting zijn gehoord.

Betrokkene verzet zich tegen de verplichte medicatie en verzoekt om een MRI-scan en een second opinion om aan te tonen dat zij niet lijdt aan een psychotische stoornis. De rechtbank oordeelt dat de psychische stoornis al eerder is vastgesteld en dat betrokkene geen cassatie heeft ingesteld tegen de zorgmachtiging. De rechtbank concludeert dat er geen acuut gevaar is dat de toediening van medicatie rechtvaardigt, maar dat de psychose nog steeds aanwezig is, wat de noodzaak voor medicatie bevestigt. De rechtbank wijst het verzoek om schorsing van de medicatie af en verklaart de klacht ongegrond.

De rechtbank heeft de klacht van betrokkene op verschillende punten beoordeeld, waaronder de proportionaliteit en subsidiariteit van de zorg. De rechtbank concludeert dat de zorgaanbieder voldoende heeft gedaan om aan de eisen van de wet te voldoen en dat de klacht van betrokkene niet gegrond is. De beschikking is openbaar uitgesproken en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/514665 / FA RK 20-7305
Beslissing over klacht op grond van artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 27 januari 2021op het ingediende verzoekschrift van
[betrokkene]
hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] (Jordanië),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. T.C. Schouten
tegen
De zorgaanbieder [naam stichting]
hierna te noemen: [naam stichting] ,
verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op
18 december 2020,
- de (gecorrigeerde) brief van 5 januari 2021 van betrokkene, met bijlagen.
1.2.
De rechtbank heeft op 23 november 2020 aan [naam stichting] een zorgmachtiging verleend ten behoeve van betrokkene. Die zorgmachtiging geldt uiterlijk tot en met 23 mei 2021.
1.3.
De psychiater heeft op 30 november 2020 schriftelijk aan betrokkene te kennen gegeven dat hij wilde starten met het toedienen van medicatie op basis van de zorgmachtiging.
1.4.
Betrokkene heeft op 27 november 2020 bij de GGZ klachtencommissie Patiënten en Naasten Utrecht (hierna: klachtencommissie) een klacht ingediend tegen de verplichte toediening van medicatie in de vorm van Haldol.
1.5.
De klachtencommissie heeft op 3 december 2020 de klacht ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 9 december 2020 op schrift aan betrokkene toegezonden. Hierop heeft betrokkene het onderhavige verzoekschrift ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Vanwege de coronamaatregelen heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden, conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak. Daarbij zijn gehoord:
  • de advocaat van betrokkene;
  • mevrouw [A] , behandelend psychiater van betrokkene en
  • mevrouw [B] , sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, beiden werkzaam bij [naam stichting] .
1.7.
Betrokkene heeft laten weten niet op de zitting aanwezig te zullen zijn. Zij heeft haar advocaat gemachtigd namens haar het woord te voeren.

2.Standpunt partijen

2.1.
Betrokkene is het niet eens met het toedienen van Haldol als verplichte medicatie. Betrokkene verzoekt dan ook de beslissing tot het toedienen van medicatie te schorsen. Betrokkene wil eerst een MRI-scan om aan te tonen dat zij niet lijdt aan schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Ook wil zij een second opinion door een andere psychiater dan de psychiater van [naam stichting] . Als op grond van de MRI-scan en de second opinion vast komt te staan dat zij wel lijdt aan een schizofreniespectrum- en/of andere psychotische stoornis, dan staat zij open voor een behandeling. Betrokkene vindt in dat geval dat eerst moet worden bekeken of behandeling via psychotherapie het gewenste effect heeft. Pas daarna is een behandeling met medicatie aan de orde. Betrokkene wil alsdan niet behandeld worden met Haldol gelet op de bijwerkingen en risico’s voor oudere mensen. Betrokkene heeft bovendien gezegd dat het beter gaat met haar. Zij komt voor het eerst in lange tijd weer buiten en er zijn geen meldingen van overlast meer. Er is daarom geen sprake van acuut gevaar dat toediening van verplichte medicatie rechtvaardigt.
2.2.
[naam stichting] heeft het volgende verweer gevoerd. Hoewel de zorgmachtiging een bepaalde positieve kracht bij betrokkene lijkt te hebben losgemaakt waardoor het op sommige vlakken beter met betrokkene gaat, blijft zij onverminderd psychotisch. Vanuit de psychose is betrokkene erg angstig en komen steeds meer mensen in het waansysteem van betrokkene. Dit maakt een adequate behandeling moeilijk. Volgens de medische richtlijnen wordt een psychose behandeld met medicatie. Zonder medicatie zal betrokkene psychotisch blijven en zal haar angst niet verminderen. Door twee antipsychotica te proberen in een lage dosering is geprobeerd om aan de bezwaren van betrokkene tegemoet te komen. Bovendien heeft vooraf een bloedonderzoek plaatsgevonden en is bij betrokkene een hartfilmpje gemaakt om de lichamelijke gezondheid van betrokkene te onderzoeken. Op basis hiervan is de inschatting gemaakt dat Haldol veilig kan worden toegepast.

3.Beoordeling

Het wettelijke kader
3.1.
Hoewel in de klacht van betrokkene bij de klachtencommissie en in het verzoekschrift dat is ingediend bij de rechtbank niet uitdrukkelijk de grondslag van de klacht en het daarop volgend verzoek worden genoemd, gaat de rechtbank ervan uit dat artikel 10:3 Wvggz in samenhang met artikel 8:9 Wvgzz de grondslag vormt.
Artikel 10:3, aanhef en onder f, Wvggz geeft betrokkene de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de klachtencommissie over een beslissing op grond van artikel 8:9 Wvggz.
3.2.
Artikel 8:9 Wvggz geeft verschillende regels omtrent het verlenen van verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging. Zo bepaalt lid 2 van dit artikel dat de zorgverantwoordelijke zijn beslissing op schrift stelt en van een motivering voorziet. Lid 4 bepaalt kort gezegd dat de zorgverantwoordelijke, als verplichte zorg anders dan opname in een accommodatie wordt toegepast, in het dossier vastlegt of (a) betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, en (b) er een acuut levensgevaar dreigt voor betrokkene dan wel er een aanzienlijk risico is voor een ander op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2096) geoordeeld dat bij een beslissing op de voet van artikel 8:9 Wvggz ook de uitgangspunten van hoofdstuk 2 Wvggz in acht moeten worden genomen. Bij een klacht over een beslissing op de voet van artikel 8:9 Wvggz kan daarom ook worden aangevoerd dat bij het nemen van die beslissing de uitgangspunten van hoofdstuk 2 niet in acht zijn genomen, ook al wordt hoofdstuk 2 niet expliciet genoemd in artikel 8:9 en 10:3 Wvggz. Dat betekent dat een beslissing om over te gaan tot verplichte zorg ook moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid als genoemd in artikel 2:1 onder 3 Wvggz. De vraag is hoe dit beoordelingskader op het verzoek van betrokkene moet worden toegepast.
MRI-scan en second opinion
3.3.
De rechtbank begrijpt het verzoek van betrokkene om met een MRI-scan aan te tonen dat zij niet lijdt aan schizofreniespectrum- en/of andere psychotische stoornissen en het verzoek om een second opinion te laten uitvoeren, als een betwisting van de psychische stoornis. Dat betoog slaagt niet. Of bij betrokkene al dan niet een psychische stoornis aanwezig is, is op grond van artikel 6:4 Wvggz in samenhang met artikel 3:3 Wvggz al beoordeeld, als één van de criteria voor het verlenen van de zorgmachtiging. Als een betrokkene het daar niet mee eens is, kan betrokkene cassatie instellen tegen de beslissing waarin de zorgmachtiging is verleend. Dit heeft betrokkene niet gedaan, zodat de psychische stoornis voor de rechtbank vaststaat. Noch artikel 6:4 Wvggz, noch artikel 3:3 Wvggz is als klachtgrond genoemd in artikel 10:3 Wvggz. Dit betekent dat in deze klachtprocedure op grond van artikel 10:3 Wvggz het ontbreken van een psychische stoornis niet als reden voor een klacht kan worden aangevoerd. De rechtbank zal daarom - gelet op de beslissingsmogelijkheden die de wet de rechtbank in artikel 10:10 Wvggz voorschrijft - dit deel van het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Overigens heeft de psychiater ter zitting verklaard dat voor betrokkene zowel een MRI-scan als een second opinion zijn georganiseerd.
Ontbreken van acuut gevaar
3.4.
Betrokkene legt verder aan haar klacht ten grondslag dat er geen sprake is van acuut gevaar. Het gaat beter met haar en zij komt voor het eerst in lange tijd weer buiten. Ook zijn er geen overlastmeldingen meer. De rechtbank begrijpt dat betrokkene vindt dat er niet is voldaan aan het vereiste onder b in artikel 8:9 lid 4 Wvggz.
3.5.
Volgens de toelichting van de psychiater ter zitting is de psychose bij betrokkene nog onverminderd aanwezig, ondanks dat het op sommige punten beter gaat met betrokkene.
De rechtbank ziet geen aanleiding de psychiater daarin niet te volgen. Daarmee is ook het nadeel waarvan sprake was bij het verlenen van de zorgmachtiging, namelijk allereerst het aanzienlijke risico op maatschappelijke teloorgang, nog onverminderd aanwezig. Dit blijkt ook de stagnering van de hulpverlening, doordat meerdere hulpverleners, zoals de huisarts en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, in het waansysteem van betrokkene raken. Dit betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan het vereiste genoemd in artikel 8:9 lid 4 Wvggz en dat dit geen reden is om de klacht gegrond te verklaren.
Psychotherapie en andere medicatie
3.6.
Het verzoek van betrokkene om eerst door middel van psychotherapie te behandelen en als daarna medicatie nodig is, een ander medicijn te gebruiken dan Haldol, vat de rechtbank op als een klacht dat bij de beslissing om verplichte zorg toe te passen, niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Volgens betrokkene zijn er anderen en minder ingrijpende manieren om de stoornis effectief te behandelen en kleven er aan Haldol te veel risico’s op (ernstige) bijwerkingen, met name voor ouderen.
3.7.
Uit wat de psychiater ter zitting heeft aangevoerd, volgt dat volgens de professionele standaarden een psychose behandeld wordt met medicatie, zoals Haldol. Door bloedonderzoek en een hartfilmpje zijn de mogelijke lichamelijke risico’s voldoende uitgesloten. Ook heeft de psychiater verklaard zoveel mogelijk met betrokkene te willen samenwerken en aan haar wensen en bezwaren tegemoet te willen komen bijvoorbeeld door twee verschillende medicijnen te proberen in een lage dosering; de psychiater heeft verklaard dat een ander middel dan Haldol ook mogelijk is. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en ziet de rechtbank hierin ook geen aanleiding de klacht gegrond te verklaren.
Conclusie
3.8.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de klacht van betrokkene voor zover de klacht ziet op het ontbreken van acuut gevaar, de alternatieve behandeling en het gebruik van Haldol ongegrond verklaren.
3.9.
Nu uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard, is er ook geen reden voor schorsing van het toepassen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie. Gelet hierop zal de verzochte schorsing van de dwangbehandeling met medicatie worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek, op het punt van de MRI-scan en de second opinion,
niet-ontvankelijk;
4.2.
verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
4.3.
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, bijgestaan door
mr. A. Minkjan als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.