ECLI:NL:RBMNE:2021:1550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3673
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om terug te komen op een eerder besluit inzake ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ZW-uitkering van eiseres. Eiseres had verzocht om terug te komen op een eerder besluit van 4 februari 2009, waarbij haar ZW-uitkering was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in zijn bestreden besluit van 18 september 2020 niet had beoordeeld of er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. Eiseres had een rapport van psychiater M.C.J. van Rijn overgelegd, waaruit nieuwe feiten zouden blijken die haar recht op een ZW-uitkering per 5 februari 2009 zouden onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door deze nieuwe feiten niet te onderzoeken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de nieuwe feiten en omstandigheden in overweging moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,- en het griffierecht van € 48,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3673
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van der Plas).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat er geen reden is om terug te komen op het besluit van 4 februari 2009.
Bij besluit van 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 30 maart 2021. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van dit proces-verbaal een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over het verzoek van eiseres aan verweerder om terug te komen op het besluit van 4 februari 2009. Met dat besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres beëindigd per 5 februari 2009. Verweerder kan terugkomen op een eerdere beslissing als er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. [1] Volgens eiseres blijken die nieuwe feiten en omstandigheden uit een rapport van psychiater M.C.J. van Rijn van 19 maart 2020. Op grond van de conclusies uit dat rapport zou zij alsnog in aanmerking moeten komen voor een ZW-uitkering per 5 februari 2019.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval niet heeft beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat dat volgens verweerder niet nodig was. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat als zou blijken dat eiseres toch recht had op een ZW-uitkering vanaf 5 februari 2009, dit recht niet tot uitbetaling kan komen omdat aanspraken jegens de overheid na vijf jaar verjaren. Verweerder verwijst hierbij naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
3. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder dit zo heeft mogen doen. De rechtbank vindt van niet. Verweerder had eerst moeten beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat verweerder moet terugkomen op het besluit van 4 februari 2009. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat een eventuele toekenning van een ZW-uitkering per 5 februari 2009 van invloed zou kunnen zijn op het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering is immers afgewezen, omdat zij door het eindigen van haar ZW-uitkering de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen.
4. Het bestreden besluit is dus onzorgvuldig voorbereid. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen en verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, omdat er een nieuwe (inhoudelijke) beoordeling van het verzoek van eiseres moet komen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen acht weken na verzending van dit proces-verbaal een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. Dat besluit kan niet iets anders inhouden dan dat het primaire besluit wordt herroepen en er alsnog beoordeeld wordt of er uit het rapport van psychiater Van Rijn nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren komen die maken dat moet worden teruggekomen op het besluit van 4 februari 2019.
5. Als blijkt dat er reden is om terug te komen op dat besluit en eiseres alsnog recht heeft op een ZW-uitkering per 5 februari 2009, komt de vraag aan de orde of die vordering is verjaard. Verweerder moet bij beantwoording van die vraag de rechtspraak van de CRvB betrekken die wordt genoemd in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2020. [2]
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Onder aan
dit proces-verbaal staat omschreven op welke wijze dit kan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.