ECLI:NL:RBMNE:2021:1501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
20/2776
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opleggen bouwstop en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een bouwstop die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen aan eisers is opgelegd. De bouwstop werd opgelegd omdat eisers zonder de vereiste omgevingsvergunning een aanbouw aan het realiseren waren op hun perceel. Het primaire besluit tot het opleggen van de bouwstop dateert van 23 december 2019, en het bezwaar van eisers tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 juni 2020. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2021 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de bouwstop terecht was opgelegd, omdat eisers geen omgevingsvergunning hadden en de bouw van de aanbouw illegaal was. Eisers voerden aan dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat er vergelijkbare bouwwerken waren waarop geen bouwstop was opgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval niet van toepassing was, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen op het moment van het opleggen van de bouwstop.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal, dat op 9 april 2021 is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de bouwstop moet plaatsvinden aan de hand van de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het gelijkheidsbeginsel alleen van toepassing is als op voorhand duidelijk is dat in gelijke gevallen geen gebruik wordt gemaakt van de bouwstop.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2776
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: W. Goddijn).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder een bouwstop opgelegd omdat eiser zonder omgevingsvergunning een aanbouw aan het realiseren was op het perceel [adres 1] te [woonplaats] .
In het besluit van 9 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 9 april 2021 bij de rechtbank op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Overwegingen

Deze zaak gaat over de bouwstop die aan eisers is opgelegd naar aanleiding van het verzoek om handhaving van derde-partij. Het staat niet ter discussie dat eisers niet beschikten over de vereiste omgevingsvergunning voor het bouwen van de aanbouw. Het bouwen van de aanbouw was daarmee illegaal. Dat betekent dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een bouwstop. De vraag die voorligt is of verweerder van deze bevoegdheid gebruik had mogen maken..
Eisers vinden namelijk dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door wel handhavend op te treden tegen eisers maar niet handhavend op te treden tegen andere vergelijkbare bouwwerken die eveneens zonder omgevingsvergunning op [naam] zijn gerealiseerd. Eisers verwijzen daarnaast nog specifiek naar een ander bouwwerk op perceel [adres 2] (hierna: perceel [nummer] ). Verweerder heeft geen bouwstop opgelegd aan de eigenaar van dit perceel terwijl voor dit bouwwerk ook niet de vereiste omgevingsvergunning was verleend en er werd gebouwd op het moment dat verweerder de bouwstop aan eisers oplegde. Eisers vinden dat verweerder hierdoor geen bouwstop had mogen opleggen aan hen.
Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bouwstop moet de rechtbank kijken naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). In deze vaste rechtspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de aard van de maatregel van de bouwstop slechts toepassing is voor het gelijkheidsbeginsel als op voorhand duidelijk is dat in gelijke gevallen geen gebruik wordt gemaakt van de bouwstop. [1] Daarbij gaat het om het moment van het opleggen van de bouwstop, en niet om de schriftelijke bevestiging daarvan.
4. Op de zitting is vastgesteld dat er inderdaad illegale bouwwerken op [naam] aanwezig zijn, maar dat die al waren voltooid op het moment dat de bouwstop aan eisers opgelegd werd. Verweerder is niet bevoegd om een bouwstop op te leggen aan de eigenaar of gebruiker van een al voltooid en mogelijk illegaal bouwwerk. Dit is dus geen gelijk geval dat maakt dat verweerder geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid een bouwstop aan eisers op te leggen. Tussen partijen bestaat nog verschil van mening over de vraag of de situatie op perceel [nummer] vergelijkbaar is met die van eisers. Maar zelfs als het standpunt van eisers gevolgd zou worden dat sprake is van een verglijkbare situatie, dan zou dat niet betekenen dat verweerder geen bouwstop aan eisers mocht opleggen. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat de toezichthouder pas ná het opleggen van de bouwstop aan eisers voor controle naar het perceel [nummer] is gegaan. Op het moment dat de toezichthouder de bouwstop oplegde, was het dus niet op voorhand duidelijk dat in een gelijk geval geen gebruik wordt gemaakt van de bouwstop. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel zou er in dit geval hooguit toe kunnen leiden dat een eventueel verzoek om handhaving ten aanzien van het bouwwerk op perceel [nummer] redelijkerwijs niet geweigerd kan worden door verweerder, maar het kan er niet toe leiden dat de bouwstop niet aan eisers opgelegd kan worden.
5. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2021 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank wijst op de uitspraak van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:228.