ECLI:NL:RBMNE:2021:1479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
UTR 17/5267, 17/5268 en 17/5270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake beroep rechtsopvolger werkgever tegen ZW- en WIA-besluiten met betrekking tot overgang van onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiseres] tegen besluiten van het UWV met betrekking tot de toekenning van een Ziektewet (ZW) en Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) uitkering aan werknemer [A]. De rechtbank heeft eerder op 17 april 2020 een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat er sprake was van een overgang van onderneming. De rechtbank heeft in deze einduitspraak de medische en arbeidskundige gronden van [eiseres] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet slagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer recht had op een ZW-uitkering, ondanks de argumenten van [eiseres] dat er geen recht op een ZW-uitkering zou zijn bij overgang van onderneming. De rechtbank heeft de beslissingen op bezwaar van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze beslissingen in stand gelaten. De rechtbank heeft ook de proceskosten van [eiseres] toegewezen en het UWV opgedragen het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/5267, 17/5268 en 17/5270

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.T. van Baarlen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Partijen worden in deze uitspraak verder aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘het UWV’.

Procesverloop

Het UWV heeft bij besluit van 23 juli 2013 aan [A] (de werknemer) een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 4 juli 2013. Deze uitkering is wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur per 9 september 2014 beëindigd bij besluit van 9 september 2014. Bij besluit van 30 juli 2014 heeft het UWV de werknemer aansluitend een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 10 september 2014.
In drie afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 7 november 2017 heeft het UWV de bezwaren van [eiseres] tegen de hiervoor genoemde besluiten ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen die beslissingen op bezwaar beroep ingesteld.
De beroepen zijn behandeld op de zitting van 15 november 2019. De beroepen zijn door de rechtbank gelijktijdig behandeld met de beroepszaken UTR 17/5265, 17/5269, 17/5280, 17/5271, 17/5274, 17/5274, 17/5275, 17/5276, 17/5278, 17/5279 en 18/4712, die betrekking hebben op andere werknemers.
Op 17 april 2020 heeft de rechtbank in alle zaken een tussenuitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2020:1826) gedaan. De rechtbank doet drie afzonderlijke einduitspraken. In deze einduitspraak zijn de drie zaken betreffende werknemer [A] aan de orde.
Het UWV heeft op 21 juli 2020 een reactie ingediend.
Op 14 januari 2021 is een nadere zitting gehouden. [eiseres] en het UWV zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft na afloop van deze zitting het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 17 april 2020, die in alle genoemde zaken van [eiseres] en het UWV is gedaan. De rechtbank blijft bij wat zij in deze tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat sprake is van overgang van onderneming van [eiseres] . naar [eiseres] . [eiseres] heeft daarom een financieel belang bij de genomen besluiten. Het UWV heeft zijn standpunt dat sprake is van overgang van onderneming in de beslissingen op bezwaar onvoldoende gemotiveerd, maar dat gebrek is in beroep hersteld. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak inhoudelijk te reageren op de nog niet ter zitting besproken medische en arbeidskundige beroepsgronden.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank nu de door [eiseres] aangevoerde medische en arbeidskundige beroepsgronden. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om haar medische gegevens te delen met [eiseres] . De rechtbank heeft bijzondere toestemming verleend aan de gemachtigde van [eiseres] om kennis te nemen van deze stukken. De rechtbank vermijdt in deze uitspraak het vermelden van medische gegevens zo veel mogelijk, om te voorkomen dat die gegevens alsnog bij [eiseres] bekend raken.

Ontbrekende stukken

4. [eiseres] voert aan dat de stukken die betrekking hebben op de ziekmelding en de onderbouwing van het rapport van de arbeidsdeskundige ontbreken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank komt [eiseres] door het ontbreken van de stukken over de ziekmelding niet in een nadeliger positie. Die stukken zou [eiseres] in de administratie van haar rechtsvoorganger moeten kunnen terugvinden. Een uitdraai van de door de arbeidsdeskundige niet-eindgeselecteerde functies is door het UWV alsnog ingediend. [eiseres] heeft de gelegenheid gehad om daarop te reageren. De beroepsgrond slaagt niet.

Recht op ZW

6. [eiseres] voert verder aan dat als er sprake is van overgang van onderneming de werknemer geen recht had op een ZW-uitkering. Hij zou dan in loondienst zijn gekomen bij [eiseres] en had dan recht op doorbetaling van haar loon tijdens de periode van haar ziekte.
7. Naar het oordeel van de rechtbank had de werknemer wel recht op een ZW-uitkering. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er bestuursrechtelijk sprake is van een overgang van onderneming. Er is echter geen sprake van een civielrechtelijke overgang van onderneming zoals bedoeld in Afdeling 8 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 7:666, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is namelijk bepaald dat Afdeling 8 niet van toepassing is als de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort. [eiseres] heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De werknemer had dus geen recht op doorbetaling van loon zodat hij als zogenaamde vangnetter recht op een ZW-uitkering kreeg. De beroepsgrond slaagt niet.

Onderbouwing toekenning ZW

8. [eiseres] voert aan dat het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering zonder onderzoek is genomen, op ondeugdelijke gronden. Uit de gegevens van de Arbodienst blijkt dat de werknemer sinds 16 maart 2013 voor vrijwel zijn volledige arbeidsduur werkzaam was in zijn eigen arbeid. De ZW-uitkering per 4 juli 2013 is in een besluit van 23 juli 2013 toegekend, maar de werknemer is pas op 7 augustus 2013 voor het eerst door het UWV beoordeeld. Het is niet gebleken op welke medische objectieve feiten dit oordeel is gebaseerd. Pas op 4 februari 2014 is de werknemer door een verzekeringsarts van het UWV gezien. Die stelt dan dat geen sprake (meer) is van ernstige psychopathologie. Van knieklachten op 4 juli 2013 is niet gebleken, de verzekeringsarts baseert zijn oordeel op na die datum ingezette behandelingen.
9. Het UWV wijst erop dat in het kader van de ZW sprake is van geschiktheid tot werken als de werknemer alle aspecten van het eigen werk in volle omvang kan doen. Op 25 maart 2013 was de werknemer op arbeidstherapeutische basis 50% werkzaam. De Arboarts maakte op 4 januari 2013 melding van psychische klachten. Daarvan was de werknemer op 4 juli 2013 nog niet hersteld, er volgden nog drie maanden dagbehandeling. In februari 2014 is vastgesteld dat er geen sprake meer is van ernstige psychopathologie. Dit is ver na 4 juli 2013, na afloop van de behandeling. Dan zijn er echter nog steeds beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren.
10. De rechtbank stelt voorop dat de werknemer totdat hij op 3 juli 2013 ziek uit dienst ging al door de rechtsvoorganger van [eiseres] arbeidsongeschikt is bevonden. Daarbij was sprake van forse aandoeningen. Het is niet aannemelijk dat de werknemer een dag later niet meer arbeidsongeschikt zou zijn. De werknemer is niet direct op 4 juli 2013 door de verzekeringsarts onderzocht, maar dat hoeft ook niet. Op 7 augustus 2013 is een eerste beoordeling uitgevoerd door een medewerker van het UWV. De verzekeringsarts heeft op 4 februari 2014 een Poortwachterstoets uitgevoerd en geoordeeld dat de werknemer zijn eigen werk nog niet kon verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende onderbouwd dat de ZW-uitkering terecht aan de werknemer is toegekend. De beroepsgrond slaagt niet.

Geen Eerstejaars Ziektewetbeoordeling

11. [eiseres] voert aan dat ten onrechte geen Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is uitgevoerd per november 2013 en dat daarmee haar belangen zijn geschaad.
12. Naar het oordeel van de rechtbank valt deze beroepsgrond van [eiseres] buiten de omvang van het geding. De omvang van het geding is beperkt tot de rechtsgevolgen van de besluiten waartegen beroep is ingesteld. De rechtbank beoordeelt in deze procedure daarom niet of het UWV ook andere besluiten had moeten nemen of op andere momenten nader onderzoek had moeten doen.

Overgang ZW naar WIA

13. [eiseres] voert aan dat het UWV ten onrechte eerst is uitgegaan van een eerste ziektedag op 12 september 2012, terwijl uit de gegevens van de Arbodienst blijkt dat 14 november 2012 de eerste ziektedag was. Door de onjuiste eerste ziektedag zijn de einddatum van de ZW-uitkering en de startdatum van de WIA-uitkering ook fout.
14. Het UWV stelt zich op het standpunt dat sprake is van ketenverzuim. Na een eerdere ziekteperiode is de werknemer op 12 november 2012 definitief uitgevallen. De eerste ziektedag is door de rechtsvoorganger van [eiseres] of door de curator doorgegeven aan het UWV en is dus terecht vastgesteld op 12 september 2012. [eiseres] zou de ziekmelding in de administratie van haar rechtsvoorganger moeten kunnen terugvinden. Het UWV wijst er bovendien op dat een eerdere beëindiging door een vroegere eerste ziektedag in het voordeel van [eiseres] is.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de eerste ziektedag, en daardoor de einddatum van de ZW-uitkering en de start van de WIA-uitkering, niet juist zijn. Het UWV heeft toegelicht op welke informatie de eerste ziektedag is gebaseerd en dat sprake was van ketenverzuim. [eiseres] heeft hier niets tegen ingebracht. De beroepsgrond slaagt niet.

Onderbouwing toekenning WIA

16. [eiseres] voert aan dat de toekenning van de WIA-uitkering onvoldoende is onderbouwd. Zij wijst op medische stukken van het [ziekenhuis] en het huisartsenjournaal van 19 februari 2014. Daarin werden geen medische afwijkingen aan de knie geconstateerd. De verzekeringsarts heeft behalve pijn bij het heffen van de arm boven het hoofd zelf ook geen psychische of lichamelijke beperkingen geconstateerd. De beperkingen uit de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn dus ten onrechte niet gebaseerd op ongeschiktheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte. De Functionele Mogelijkhedenlijst is echter bepalend voor de beoordeling door de arbeidsdeskundige. De beslissingen over de functies die niet door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd zijn bovendien niet te controleren.
17. Het UWV stelt zich op het standpunt dat [eiseres] een te beperkte uitleg geeft aan het arbeidsongeschiktheidscriterium. Er mogen niet alleen beperkingen worden aangenomen als er lichamelijke en/of psychische klachten aangetoond zijn. Er moet sprake zijn van consistentie en plausibiliteit van klachten en beperkingen. Met de notities van de arbeidsdeskundige over de niet-eindgeselecteerde functies is voldoende inzichtelijke gemaakt waarom deze functies de belastbaarheid van de werknemer overschrijden. In beroep heeft het UWV ter nadere informatie nog prints van het Resultaat functiebeoordeling overgelegd.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts onjuist is. De verzekeringsarts mag in principe uitgaan van zijn eigen professionele oordeel. De rechtbank ziet in wat [eiseres] aanvoert geen aanleiding voor twijfel aan dat oordeel. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat de functies die de arbeidsdeskundige niet heeft geselecteerd wel geschikt waren voor de werknemer. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

19. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek met betrekking tot de overgang van onderneming is het beroep van [eiseres] gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissingen op bezwaar van 7 november 2017. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het motiveringsgebrek in beroep hersteld is. De rechtbank heeft in deze einduitspraak geconcludeerd dat de medische en arbeidskundige gronden van [eiseres] niet slagen. De rechtbank laat daarom de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissingen op bezwaar in stand.

Proceskosten

20. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV aan [eiseres] de proceskosten die zij heeft gemaakt vergoeden.
21. [eiseres] heeft verzocht om vergoeding van de daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand. Volgens [eiseres] is er namelijk sprake van bijzondere omstandigheden, omdat [eiseres] door de werkwijze van het UWV uitzonderlijk hoge kosten heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen reden om het UWV te veroordelen in de daadwerkelijke kosten. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat zij uitzonderlijk hoge kosten heeft moeten maken en heeft ook niet uiterlijk op de zitting een overzicht van haar kosten ingediend. De rechtbank zal daarom een forfaitaire kostenvergoeding toekennen, waarbij de vergoeding wordt berekend met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
22. Op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken voor de toepassing van de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van deze zaken nagenoeg identiek konden zijn. De rechtbank beschouwt de drie zaken die betrekking hebben op deze werknemer als samenhangende zaken, aangezien daarin één gezamenlijk (aanvullend) beroepschrift is ingediend, het belangrijkste geschilpunt (de overgang van onderneming) in alle drie de zaken identiek is en de rechtbank de zaken gelijktijdig heeft behandeld.
23. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend: De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht (3x € 333,-) vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissingen op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissingen op bezwaar in stand blijven;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht (€ 999,-) aan [eiseres] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en
mr. M.J. Slootweg, leden, in aanwezigheid vanmr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 april 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.