ECLI:NL:RBMNE:2020:1826

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
UTR 17/5265, 17/5269, 17/5280, 17/5267, 17/5268, 17/5270, 17/5271, 17/5273, 17/5274, 17/5275, 17/5276, 17/5278, 17/5279, 18/4712
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over overgang van onderneming en uitkeringsbesluiten in bestuursrechtelijke procedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 april 2020, wordt de vraag behandeld of eiseres, [eiseres] B.V., als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de uitkeringsbesluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres, waardoor eiseres belanghebbende is bij de uitkeringsbesluiten. De rechtbank gaat in op de feiten rondom de oprichting van eiseres na het faillissement van [bedrijf 1] en de rol van [bedrijf 3] in deze transactie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, die betrekking hebben op uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten gebrekkig zijn, maar dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een overgang van onderneming. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verzoekt verweerder om binnen twaalf weken te reageren op de medische en arbeidskundige gronden die door eiseres zijn aangevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/5265-T, UTR 17/5269-T, UTR 17/5280-T, UTR 17/5267-T, UTR 17/5268-T, UTR 17/5270-T, UTR 17/5271-T, UTR 17/5273-T, UTR 17/5274-T, UTR 17/5275-T, UTR 17/5276-T, UTR 17/5278-T, UTR 17/5279-T, UTR 18/4712-T en UTR 17/5281 en UTR 17/5282

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.T. van Baarlen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigden: C. Schravesande en mr. G.J. Brinkman, medewerker bij de Belastingdienst).

Procesverloop

Verweerder heeft in de periode van 9 juli 2013 tot en met 12 juni 2018 verschillende besluiten genomen over uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ten aanzien van [A] , [B] en [C] [1] . Zij zijn ex-werknemers (de ex-werknemers) van [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ).
Met een veertiental afzonderlijke besluiten van 7 november 2017 (6x), 8 november 2017 (7x) en 3 december 2018 (1x) (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Op de zitting zijn de beroepen met de zaaknummers UTR 17/5281 en UTR 17/5282 ingetrokken. Dit waren beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de intrekkingen naderhand vastgelegd in twee afzonderlijke verkort processen-verbaal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 november 2019 gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 5 november 1986 is [bedrijf 1] opgericht. [bedrijf 1] was gevestigd aan de [vestigingsplaats] in [vestigingsplaats] en was eigenrisicodrager. [bedrijf 1] behoorde met verschillende andere vennootschappen tot een groep ( [bedrijf 1 c.s.] ). Op 21 mei 2013 is [bedrijf 1 c.s.] in staat van faillissement verklaard.
1.2
Op 21 mei 2013 is [bedrijf 2] B.V. opgericht. In juni 2013 heeft er een naamswijziging plaatsgevonden van [bedrijf 2] B.V. in [eiseres] B.V. (eiseres). Eiseres is gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Eiseres is, anders dan [bedrijf 1] , geen eigenrisicodrager.
1.3
Op 29 mei 2013 is er tussen de curator van het failliete [bedrijf 1 c.s.] en [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ) een koopovereenkomst gesloten. Partijen zijn overeengekomen dat het navolgende wordt verkocht en in eigendom wordt overgedragen aan [bedrijf 3] : de voorraad, de inventaris, de voertuigen, immateriële activa, vorderingen op derden van [bedrijf 1 c.s.] en het recht om de vóór het faillissement aan [bedrijf 1 c.s.] verstrekte opdrachten over te nemen.
1.4
Met de primaire besluiten heeft verweerder verschillende besluiten over het ontstaan, wijzigen, voortzetten en eindigen van het recht op ZW- en WGA-uitkering [2] van de ex-werknemers genomen (al deze besluiten worden hierna ‘de uitkeringsbesluiten’ genoemd). Verweerder heeft kopieën van de uitkeringsbesluiten met een begeleidende brief aan de werkgever verzonden. In deze brief staat dat de betreffende beslissing gevolgen kan hebben voor de te betalen premie. Een deel van deze kopieën met begeleidende brief is naar het adres van de curator gestuurd en een deel is aan [bedrijf 1] gestuurd.
1.5
Een van de op zitting ingetrokken beroepen ging over het besluit om de loongerelateerde WGA-uitkering van [B] om te zetten in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dat besluit is op 20 september 2016 aan [B] toegezonden, met een kopie aan eiseres. Ook in die brief is meegedeeld dat het besluit gevolgen kan hebben voor de te betalen premie.
1.6
Daarnaast heeft eiseres heeft op 2 december 2016 een beschikking ‘gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2017’ van de Belastingdienst ontvangen. Met deze beschikking heeft de Belastingdienst een besluit genomen over de gedifferentieerde premies voor de Werkhervattingskas die eiseres verschuldigd is over het jaar 2017 (een zogenaamd premiebesluit). De premie wordt berekend op basis van het totaal bedrag aan ZW-en WGA-uitkeringen dat in het verleden is uitbetaald aan de uitkeringsgerechtigden die verbonden aan de werkgever. Uit de hoogte van de bedragen in het premiebesluit heeft eiseres afgeleid dat het om uitkeringen gaat van meerdere personen.
1.7
Eiseres heeft beroep in gesteld bij de rechtbank Gelderland tegen dit besluit van de Belastingdienst.
1.8
Het besluit van de Belastingdienst en het besluit van 20 september 2016 zijn voor eiseres aanleiding geweest om bij verweerder navraag te doen naar de besluitvorming rondom die uitkeringen. Bij brief van 17 maart 2017 heeft eiseres verweerder verzocht om alle voor eiseres relevante stukken aan haar toe te zenden, waarbij tevens is opgemerkt dat de brief van 17 maart 2017 gezien moet worden als prematuur bezwaarschrift tegen die besluiten.
1.9
Verweerder heeft vervolgens alle uitkeringsbesluiten met de begeleidende brieven aan eiseres toegezonden en de bezwaren daartegen in behandeling genomen. De bestreden besluiten die daaruit voort zijn gekomen liggen nu voor in beroep.
Tijdigheid van de bezwaarschriften
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaren van eiseres tijdig zijn ingediend. De rechtbank is het daar mee eens. Niet ter discussie staat dat eiseres pas op 17 maart 2017 van de uitkeringsbesluiten op de hoogte is geraakt.
Het geschil
3.1
In de bestreden besluiten heeft verweerder beslist dat eiseres belanghebbende is bij de primaire besluiten omdat, na faillissement, sprake is van een overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres als bedoeld in artikel 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit heeft zijn doorwerking in de premiebesluiten van de Belastingdienst. De bezwaren van eiseres heeft verweerder ongegrond verklaard.
3.2
Eiseres is het daar niet mee eens. Eiseres stelt dat zij niet de kopende partij is bij de overeenkomst van koop en verkoop van 29 mei 2013 en dat de onderneming dus niet aan haar is overgedragen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er volgens hem sprake is van overgang van onderneming. Verweerder heeft daarom de uitkeringsbedragen ten onrechte aan eiseres toegerekend. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij bedoelt dat de begeleidende brieven bij de kopieën van de primaire besluiten door haar bestreden worden. Eiseres vraagt de rechtbank de bestreden besluiten te vernietigen en te bepalen dat de uitkeringen van de ex-werknemers niet aan eiseres kunnen worden toegerekend. Eiseres heeft (naar de rechtbank begrijpt: subsidiair) gronden aangevoerd tegen de uitkeringsbesluiten zelf.
De beoordeling door de rechtbank
Wat beoordeelt de rechtbank in deze tussenuitspraak?
4.1
Voorafgaand aan de zitting van 15 november 2019 heeft de rechtbank schriftelijk aan partijen medegedeeld dat op de zitting alleen de standpunten over de vraag of er wel of geen sprake is geweest van een overgang van onderneming met partijen zullen worden besproken. De gronden die eiseres heeft aangevoerd tegen de uitkeringsbesluiten zelf zijn dus (nog) niet besproken op een zitting. In deze tussenuitspraak zal de rechtbank zich dan ook beperken tot de vraag of verweerder mocht concluderen dat eiseres belanghebbende is bij de uitkeringsbesluiten omdat er sprake is van overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres. De rechtbank zal daarna ingaan op hoe het verder gaat in deze zaak.
4.2
De vraag naar het belang bij de uitkeringsbesluiten moet wel worden onderscheiden van de vraag of er (ook) sprake is geweest van een zogenoemd toerekeningsbesluit. De rechtbank ziet zich door de beroepsgronden echter eerst voor de vraag gesteld of zij, zoals eiseres wenst, in deze procedures kan beslissen dat de uitkeringen van de ex-werknemers ten onrechte aan eiseres zijn toegerekend.
4.3
De rechtbank stelt vast dat met de bestreden besluiten niet is beoogd om het de uitkeringsbedragen van de ex-werknemers aan eiseres toe te rekenen. De brieven waarmee kopieën van de primaire besluiten worden toegestuurd zijn niet meer dan een begeleidend schrijven bij een besluit. Het is een kennisgeving van de mogelijkheid dat een uitkering gevolgen kan hebben voor de premies die betaald (moeten) worden. Die kennisgeving is niet gericht op rechtsgevolg. De gevolgen voor de premies die in de kennisgeving worden genoemd treden pas in met het premiebesluit van de Belastingdienst en niet met de kennisgeving. In die zin verschilt zo’n kennisgeving ook van een toerekeningsbesluit dat verweerder neemt als sprake is van een eigenrisicodrager.
Is de werkgever, anders dan eiseres, wel een eigenrisicodrager dan stuurt verweerder de werkgever een besluit waarin wordt vastgesteld dat de betalingsverplichting voor de WGA-uitkering van een (ex-)werknemer voor rekening komt van de werkgever die eigenrisicodrager is. Zo’n toerekeningsbesluit roept dan voor de werkgever een verplichting in het leven om de uitkering van de (ex-)werknemer te betalen en is dus wel gericht op rechtsgevolg. Omdat de kennisgeving (in feite informatie dat mogelijk een premiebesluit zal volgen) geen verplichting van eiseres in het leven roept om uitkeringen zelf te betalen en ook overigens geen besluit is, ligt dit niet ter beoordeling aan de rechtbank voor. De rechtbank kan dus ook niet beslissen dat verweerder de uitkeringen van de ex-werknemers ten onrechte aan eiseres heeft toegerekend.
Is eiseres belanghebbende bij de uitkeringsbesluiten als er sprake is van overgang van onderneming? Ja.
5.1
De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of verweerder eiseres terecht heeft aangemerkt als belanghebbende bij de uitkeringsbesluiten. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiseres belanghebbende is bij de uitkeringsbesluiten als sprake is van een overgang van onderneming. Op grond van artikel 2.15 van het Besluit wet financiering sociale verzekeringen (Besluit Wfsv) worden in dat geval de WGA-uitkeringen en de ZW-uitkeringen die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt. Die toerekening gebeurt door premiebesluiten van de Belastingdienst. Als sprake is van een overgang van onderneming heeft eiseres dus een financieel belang bij de uitkeringsbesluiten in het kader van de gevolgen die dat kan hebben bij de premiedifferentiatie, ongeacht de vraag of die gevolgen al zijn geformaliseerd in besluiten van de Belastingdienst.
5.2
Daarbij merkt de rechtbank het volgende op. Eiseres heeft er in het aanvullend beroepschrift op gewezen dat een overgang na datum faillissement op grond van artikel 7:666, eerste lid, onderdeel a van het BW niet aangemerkt kan worden als een ‘overgang van onderneming’. Maar, zoals besproken op de zitting, is het voor de toepasselijkheid van artikel 2.15 van het Besluit Wfsv niet relevant of de overgang van onderneming voor of na faillissement heeft plaatsgevonden: artikel 2.15 van het Besluit Wfsv bepaalt immers uitdrukkelijk dat het ook geldt bij overgang van onderneming in geval van faillissement. Ook is niet relevant of de onderneming geheel of gedeeltelijk overgaat. In het tweede lid van artikel 2.15 van het Besluit Wfsv staat namelijk (kort gezegd) dat als slechts een deel van de onderneming overgaat, het eerste lid pro rata toepassing vindt. Eiseres heeft dan dus nog steeds een belang.
Is er sprake van overgang van onderneming? Ja.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres. Dat zal zij hierna uitleggen.
6.2
Op grond van artikel 7:662, tweede lid, aanhef en onder b, van het BW wordt onder overgang van onderneming verstaan: overgang ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing van een economische eenheid die haar identiteit behoudt.
6.3
Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ van de EU) dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van overgang van onderneming of een onderdeel daarvan, van belang is of de identiteit van de overgedragen onderneming is behouden (HvJ van de - toenmalige - Europese Gemeenschappen van 18 maart 1986, NJ 1987, 502). Het is verder vaste rechtspraak dat de identiteit van de overgedragen onderneming blijft behouden indien de exploitatie in feite wordt voortgezet of na een korte periode van oponthoud wordt hervat. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overgang van onderneming, dient in het kader van identiteitsbehoud tevens te worden gelet op de feiten en omstandigheden die kenmerkend zijn voor de overgang, zoals de aard van de betrokken onderneming, de eventuele overdracht van bedrijfsmiddelen, de waarde van de immateriële activa op het moment van de overdracht, het overdragen van de klantenkring, de overname van bijna al het personeel, de mate waarin de bedrijfsactiviteiten voor en na de overdracht gelijk zijn en de duur van de eventuele onderbreking van de activiteiten. Deze aspecten worden niet afzonderlijk beoordeeld, maar moeten een globaal totaalbeeld opleveren dat antwoord geeft op de vraag of sprake is van overgang van onderneming
6.4
Verweerder heeft in de bezwaarfase onderzocht of sprake is van overgang van onderneming door informatie op te vragen bij de curator van [bedrijf 1] en de Belastingdienst. Op basis van die informatie komt verweerder tot de conclusie dat de onderneming van [bedrijf 1] is overgegaan naar eiseres. Aan dat standpunt heeft hij in de bestreden besluiten, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd.
6.5
Een deel van de werknemers van [bedrijf 1] is direct na faillissement in dienst getreden bij eiseres. De koopovereenkomst is gesloten met [bedrijf 3] , waarvan de enig aandeelhouder de heer [D] is. De heer [D] heeft ook de arbeidsovereenkomsten namens eiseres getekend. De identiteit van de failliete onderneming blijft (gedeeltelijk) bestaan bij de verkrijger (eiseres). Dit blijkt onder andere uit het overnemen van materiële - en immateriële activa en een deel van het personeel, en het voortzetten van de werkzaamheden vanuit hetzelfde adres. Volgens verweerder is op 24 juli 2013 een bericht op de website van eiseres geplaatst waarin staat dat na het faillissement van [bedrijf 1] de werkzaamheden van deze totaalinstallateur worden voortgezet en dat het bedrijf doorgaat als een zelfstandige onderneming met hetzelfde personeel. Verweerder wijst er ook op dat [bedrijf 3] enig aandeelhouder is van eiseres.
6.6
Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering niet toereikend. Verweerder heeft weliswaar zelfstandig onderzoek gedaan door informatie op te vragen bij de curator en de Belastingdienst, maar het is de rechtbank niet duidelijk hoe verweerder op basis van die informatie tot de conclusie komt dat de onderneming van [bedrijf 1] is overgegaan naar eiseres. Eiseres wijst er terecht op dat op grond van de koopovereenkomst de activa en passiva zijn overgedragen aan [bedrijf 3] en niet aan eiseres. Dat [bedrijf 3] enig aandeelhouder is van eiseres is daarvoor niet relevant. Zonder verdergaande toelichting, die in de bestreden besluiten ontbreekt, kan uit de door verweerder genoemde informatie niet zonder meer de conclusie volgen dat de onderneming van [bedrijf 1] is overgegaan naar eiseres. De bestreden besluiten zijn op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Dat is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De bestreden besluiten zijn dus gebrekkig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
6.7
In beroep heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op zijn standpunt dat de activiteiten van [bedrijf 1] zijn overgegaan op eiseres. Hoewel [bedrijf 3] de formele koper is bij de overeenkomst van koop en verkoop, stelt verweerder dat eiseres speciaal is opgericht om de overgenomen activiteiten in onder te brengen. Verweerder heeft dat onderbouwd met verschillende stukken, waaronder een verslag van het gesprek tussen de klantcoördinator bij de Belastingdienst [I] en de heren [G] [3] en [H] van 13 juli 2018. Dit verslag is door de Belastingdienst ter beschikking gesteld aan verweerder en behoort tot de stukken van de beroepsprocedure tussen de Belastingdienst en eiseres. Uit het verslag blijkt, kort gezegd, dat de heer [G] in dat gesprek heeft gezegd dat hij destijds door de curator is benaderd om (de groep van) [bedrijf 1] nieuw leven in te blazen, dat vervolgens eiseres is opgericht en de activa en passiva aan haar zijn overgedragen, dat de werkzaamheden zijn voortgezet in hetzelfde pand, met hetzelfde personeel en ook de klanten zijn mee gegaan. Kort gezegd komen de activiteiten in grote mate overeen voor en na de overdracht, aldus [G] in dat gesprek. Verweerder heeft ook een formulier ‘Melding Loonheffingen Overdracht van activiteiten’ van 14 juni 2013 overgelegd. Op dit formulier is vermeld dat de overdragende werkgever (onder andere) [bedrijf 1] is en dat de overnemende werkgever eiseres is. Bij het percentage van de overdracht is 100% ingevuld. Het formulier is ondertekend door [D] . Bij dit formulier is een emailcorrespondentie gevoegd tussen de heer [E] , controller bij [bedrijf 1] , en mevrouw [F] van de Belastingdienst, waarin [E] in juni 2013 schrijft dat alle medewerker die zijn overgenomen de overgedragen activiteiten uitoefenden en dat sprake is van een 100% overdracht. Verweerder heeft ook een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat 22 werknemers van [bedrijf 1] in dienst zijn gekomen van eiseres.
6.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee alsnog voldoende gemotiveerd waarom hij vindt dat er sprake is van overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres en heeft hij het gebrek in het bestreden besluit hersteld. Uit de door verweerder overgelegde informatie kan worden afgeleid dat er sprake is van een samenstel van afspraken waarbij de materiële – en immateriële activa, waaronder verstrekte opdrachten, en een deel van het personeel eerst aan [bedrijf 3] zijn verkocht en daarna zijn overgedragen aan eiseres, waarna de activiteiten onder nagenoeg dezelfde naam en op het zelfde adres door eiseres werden voortgezet. Daarmee is voldoende aannemelijk dat er een economische eenheid die zijn identiteit heeft behouden is overgedragen aan eiseres. Het gaat weliswaar om overdracht van de activiteiten van [bedrijf 1 c.s.] , maar uit het vijfde faillissementsverslag over [bedrijf 1] , dat verweerder ook heeft overgelegd, blijkt dat de bedrijfsactiviteiten tot aan het faillissement (vrijwel) geheel door [bedrijf 1] uitgeoefend werden en dat [bedrijf 1] in de meeste gevallen ook de partij was waarmee werd gecontracteerd, zowel door opdrachtgevers als medewerkers. Daaruit kan worden afgeleid dat de activiteiten die met de koopovereenkomst zijn overgedragen voor het grootste gedeelte eigendom van [bedrijf 1] waren. Bovendien staat in het vijfde faillissementsverslag dat vrijwel alle activiteiten van de groep (dus ook die van [bedrijf 1] ) zijn overgedragen.
6.9
Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om het standpunt van verweerder gemotiveerd en ondersteund met bewijzen te weerspreken. Dat heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan.
6.1
Eiseres heeft niet betwist dat vrijwel alle activiteiten van [bedrijf 1] (en de rest van de groep) zijn overgedragen aan [bedrijf 3] , maar op de zitting heeft zij aangevoerd dat er slechts een klein deel van de activiteiten van [bedrijf 1] , namelijk alleen de zakelijke activiteiten (waarmee zij bedoelt de zakelijke markt en niet de markt van particuliere opdrachtgevers), uiteindelijk is overgegaan naar eiseres. Zij verwijst daarbij naar brieven van de curator van 31 mei 2013 aan opdrachtgevers van [bedrijf 1] , die eiseres in deze beroepsprocedure heeft overgelegd. Daarin staat, voor zover relevant, dat [bedrijf 3] bereid is de opdracht af te ronden en, ook als de opdracht nog niet is aangevangen, uit te voeren. Volgens eiseres zijn de overeenkomsten met particuliere opdrachtgevers vervolgens overgenomen door [bedrijf 3] . Ook wijst eiseres op een melding op haar website (https:// [website] .nl) waarop staat vermeld ‘Voor particulieren opdrachten verwijzen we u graag door naar [bedrijf 3] .’
6.11
De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet. Verweerder heeft in beroep het bericht van de website van 24 juli 2013, waar hij in de bestreden besluiten naar verwijst, overgelegd. Dit is van vlak na het faillissement van [bedrijf 1] en de oprichting van eiseres. Hieruit volgt duidelijk wat de bedoeling was: voortzetting van de activiteiten als onderdeel van [bedrijf 3] (eiseres is 100% dochter van [bedrijf 3] ). Het bericht dat eiseres heeft overgelegd is van onbekende datum zodat het alleen al daarom onvoldoende is om te twijfelen aan de conclusie van verweerder dat de gehele onderneming van [bedrijf 1] is overgegaan naar eiseres. Aan de brieven van de curator aan opdrachtgevers kan de rechtbank ook niet de betekenis geven die eiseres wenst. Uit de enkele mededeling in die brief dat [bedrijf 3] bereid is om opdrachten af te ronden of uit te voeren kan niet worden afgeleid dat de particuliere activiteiten zijn overgenomen door [bedrijf 3] .
6.12
Bovendien is het standpunt van eiseres dat zij de particuliere activiteiten niet heeft overgenomen in strijd met wat de heer [G] heeft gezegd in zijn gesprek met de Belastingdienst en wat eiseres heeft ingevuld op het meldingsformulier van de Belastingdienst. Op de zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat de verklaring van [G] een verhaal is, maar eiseres kan niet volstaan met het alleen maar betwisten van de inhoud van het gespreksverslag zonder dat concreet en aan de hand van bewijsstukken te onderbouwen. Van eiseres had bijvoorbeeld verwacht kunnen worden dat zij een verklaring van de heer [G] of de heren [H] of [I] (die ook bij het gesprek aanwezig waren) zou vragen (en zo mogelijk in dit geding zou overleggen) met betrekking tot de juistheid van de weergave in het gespreksverslag. Dat heeft eiseres niet gedaan. Over het meldingsformulier heeft eiseres op de zitting aangevoerd dat dit berust op een misverstand. Volgens eiseres blijkt dat uit de omstandigheid dat het formulier is ondertekend door de heer [D] terwijl hij daar niet toe bevoegd was en de datum niet klopt. Ook hierin volgt de rechtbank eiseres niet. Het formulier is ondertekend door de heer [D] namens [bedrijf 3] . [bedrijf 3] was op dat moment enig bestuurder van eiseres [4] en dus bevoegd om eiseres te vertegenwoordigen. [D] was op zijn beurt als indirect bestuurder van [bedrijf 3] bevoegd om [bedrijf 3] te vertegenwoordigen [5] . Dat blijkt uit verschillende uittreksels van de Kamer van Koophandel die zich in het dossier bevinden. Uit de stelling dat de datum niet zou kloppen, wat daar ook van zij, kan niet worden afgeleid dat het nooit de bedoeling van de heer [D] is geweest om het formulier namens eiseres in te vullen en te ondertekenen.
6.13
Eiseres heeft ook niet betwist dat er 22 van de 60 werknemers van [bedrijf 1] zijn overgegaan naar eiseres en dat die werknemers de overgedragen activiteiten uitoefenden. De rechtbank heeft eiseres op de zitting gevraagd wat er met de andere 38 werknemers is gebeurd. Die vraag heeft eiseres niet kunnen beantwoorden, terwijl dit informatie is die in haar invloedsfeer ligt. Voor zover die informatie relevant is voor de vraag of er sprake is van overgang van onderneming zoals bedoeld in artikel 7:662 van het BW, lag het op de weg van eiseres om die informatie in te brengen. Eiseres heeft wel nog aangevoerd dat er ook personeel van andere groepsvennootschappen is overgegaan naar eiseres, maar de rechtbank ziet niet in waarom dit relevant is voor beantwoording van de vraag of sprake was van overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres. Ook als de stelling van eiseres juist zou zijn – zij heeft dat niet aannemelijk gemaakt – staat dat niet in de weg aan een overgang van onderneming van [bedrijf 1] naar eiseres.
Conclusie
7. Verweerder heeft met de in beroep gegeven toelichting en overgelegde stukken alsnog toereikend gemotiveerd waarom hij vindt dat de onderneming van [bedrijf 1] is overgegaan naar eiseres en daarmee het gebrek in de bestreden besluiten hersteld. De rechtbank gaat er van uit, op basis van de aanwezige informatie en het gebrek aan gemotiveerde betwisting daarvan door eiseres, dat de activiteiten van [bedrijf 1] en een deel van het personeel van [bedrijf 1] dat deze activiteiten uitvoerde zijn overgegaan naar eiseres. Daarmee is voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 van het BW. Verweerder is terecht tot die conclusie gekomen. Verweerder heeft eiseres dus terecht als belanghebbende aangemerkt en de bezwaren op grond daarvan in zoverre terecht ontvankelijk geacht.
Hoe gaat het verder?
8.1
Omdat eiseres terecht als belanghebbende bij de uitkeringsbesluiten is aangemerkt, zal de rechtbank de medische en arbeidskundige gronden gericht tegen de uitkeringen gaan beoordelen.
8.2
Verweerder wordt daarom verzocht om een reactie in te dienen op de medische en arbeidskundige gronden. Vanwege de maatregelen rondom het Coronavirus zal de rechtbank deze termijn op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak bepalen. Eiseres zal daarna nog in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
8.3
Na ontvangst van de reacties van partijen zal de rechtbank partijen informeren over hoe het verder gaat in deze zaak.
8.4
De rechtbank benadrukt dat zij zal blijven bij al hetgeen zij in deze tussenuitspraak heeft overwogen en beslist ten aanzien van de overgang van onderneming. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Partijen kunnen daarom geen nieuwe geschilpunten meer inbrengen ten aanzien van de beslissing over de overgang van onderneming. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak zal worden gevoerd, zal zich dan ook richten op de medische en arbeidskundige gronden tegen de uitkeringsbesluiten.
8.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt. In de einduitspraak zal de rechtbank ook ingaan op de gevolgen van het geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak inhoudelijk te reageren op de aangevoerde medische en arbeidskundige gronden ten aanzien van de uitkeringen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 17 april 2020 gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en
mr. drs. R.C. Moed in `t Veld en mr. M.J. Slootweg, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage 1
Overzicht van de primaire besluiten:
[C]
9 juli 2013: toekenning ZW-uitkering met ingang van 4 juli 2013.
24 december 2013: beoordeling in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling; de ZW-uitkering wordt ongewijzigd voortgezet.
21 januari 2015: ZW-uitkering wordt beëindigd in verband met het bereiken van de 104 weken wachttijd.
[B]
23 juli 2013: toekenning ZW-uitkering met ingang van 4 juli 2013.
30 juli 2014: toekenning van een WIA-uitkering met ingang van 10 september 2014 tot en met 9 december 2016. [B] wordt 100% arbeidsongeschikt geacht.
5 september 2014: ZW-uitkering wordt beëindigd in verband met het bereiken van de 104 weken wachttijd.
[A]
12 juli 2013: toekenning ZW-uitkering met ingang van 4 juli 2013.
8 mei 2014: beoordeling in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling; de ZW-uitkering wordt ongewijzigd voortgezet.
16 april 2015: ZW-uitkering wordt beëindigd in verband met het bereiken van de 104 weken wachttijd.
21 april 2015: toekenning van een WIA-uitkering met ingang van 10 mei 2015 tot 9 januari 2018. [A] wordt 37,1% arbeidsongeschikt geacht.
12 mei 2016: WIA-uitkering van [A] zal met ingang van 1 juni 2016 op voorschotbasis worden uitbetaald omdat hij is gaan werken. Voorlopig inkomen is vastgesteld op € 2.230,20 per maand. Het voorschot bedraagt € 851,30 per maand.
5 december 2016: definitieve vaststelling van de WIA-uitkering over mei 2016 tot en met oktober 2016. [A] moet € 1.445,50 terugbetalen.
12 juni 2017: definitieve vaststelling van de WIA-uitkering over november 2016 tot en met april 2017. [A] krijgt € 94,51 nabetaald.
12 juni 2018: definitieve vaststelling van de WIA-uitkering over 1 november 2017 tot en met 30 april 2018. [A] krijgt € 83,52 nabetaald.

Voetnoten

1.Zie bijlage I voor een overzicht van deze besluiten. Al deze besluiten zullen verder worden aangeduid met ‘primaire besluiten’. De primaire besluiten van de beroepen die zijn ingetrokken worden niet genoemd in het overzicht.
2.WGA staat voor werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.[G] is de oorspronkelijke (mede-)oprichter en (voormalig) eigenaar van [bedrijf 3] . [bedrijf 3] was op 21 mei 2013, de datum van oprichting van eiseres, 100% aandeelhouder van eiseres.
4.Uit een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 11 januari 2017 blijkt dat [bedrijf 2] B.V. vanaf 18 december 2014 enig bestuurder is van eiseres.
5.Uit een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 15 december 2014 blijkt dat [bedrijf 4] B.V., de persoonlijke holding van de heer [D] , vanaf 25 juli 2012 enig bestuurder is van [bedrijf 3] .