ECLI:NL:RBMNE:2021:1469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4758
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing herziening kinderbijslag wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betreffende kinderbijslag. Eiseres had op 29 augustus 2020 verzocht om herziening van eerdere besluiten van 27 februari 2019 en 30 april 2019, maar de SVB heeft dit verzoek afgewezen op 16 september 2020, omdat er geen procesbelang zou zijn en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 1 december 2020. Tijdens de zitting op 9 april 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat haar verzoek om herziening voornamelijk gebaseerd was op formele belangen en niet op substantiële nieuwe feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten al waren beoordeeld en dat er geen nieuwe relevante informatie was die een herziening rechtvaardigde. Eiseres heeft ook geen bewijs geleverd voor haar gezondheidsbelang en haar financiële belang werd niet onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier H.J.J.M. Kock, en is openbaar uitgesproken op 9 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4758

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.L. Jagt),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 29 augustus 2020 verzocht om herziening van het besluit van
27 februari 2019 en de beslissing op bezwaar van 30 april 2019 omtrent het recht op kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (Akw) over het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019. Ook heeft eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsprocedure.
Bij besluit van 16 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening afgewezen, enerzijds omdat verweerder niet is gebleken van procesbelang en anderzijds omdat verweerder niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden.
Eiseres is het hiermee niet eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hiermee niet eens en heeft beroep ingesteld
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021 via Skype for Business. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De eerste vraag die de rechtbank ambtshalve moet beantwoorden is of eiseres procesbelang heeft. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en legt hierna uit waarom.
2. Eiseres stelt dat haar belang is gelegen in het juridisch belang (het formeel corrigeren van een onrechtmatigheid inhoudende dat zij niet op 16 september 2017 is vertrokken naar Amerika), in een gezondheidsbelang (rust voor mentale gezondheid) en een financieel belang (proceskostenvergoeding voor reeds gevoerde procedures).
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres om herziening heeft verzocht van de besluiten van 27 februari 2019 en van 30 april 2019 aangaande kinderbijslag op grond van de Akw over het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019. Eiseres heeft tegen het laatst genoemde besluit in 2019 beroep ingesteld (geregistreerd onder kenmerk UTR 19/2199) en deze rechtbank heeft in de uitspraak van 15 januari 2020 [1] geoordeeld dat het beroep deels niet-ontvankelijk is en deels ongegrond is.
4. Eiseres wenst reparatie van een eerdere vermeende onrechtmatigheid in de Akw-besluitvorming die reeds is beoordeeld in de uitspraak van 15 januari 2020, rechtsoverweging 8. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld vanwege het ontbreken van procesbelang omdat haar partner in de besluiten van 27 september 2019 en 10 februari 2020 alsnog kinderbijslag is toegekend over het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019. De rechtbank oordeelt dat het corrigeren van haar vertrekdatum in de administratie van verweerder moet worden aangemerkt als een louter formeel belang, welk belang volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] geen procesbelang geeft. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de kinderbijslag voor de zoon van eiseres niet meer aan de orde is, omdat de zoon inmiddels meerderjarig is geworden. Voor zover eiseres stelt dat zij belang heeft vanwege een eventuele toekomstige voogdij over haar kleinkinderen overweegt de rechtbank dat verweerder alsdan de feiten en omstandigheden zal onderzoeken en beoordelen of recht bestaat op kinderbijslag. Deze onzekere toekomstige gebeurtenis geeft op dit moment geen procesbelang.
5. Ten aanzien van het door eiseres gestelde gezondheidsbelang stelt de rechtbank vast dat eisers niet heeft onderbouwd - terwijl dat wel van haar wordt verwacht - dat het voor haar gezondheidstoestand noodzakelijk is om de vermeende onrechtmatigheid in de Akw-besluitvorming te repareren, bijvoorbeeld door het overleggen van medische stukken.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij een financieel belang heeft omdat zij kosten heeft gemaakt in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 15 januari 2020 overweegt de rechtbank het volgende. Een voldoende procesbelang zou kunnen zijn gelegen in een in bezwaar ingediend verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar, [3]
maar eiseres heeft een dergelijk verzoek niet gedaan in haar bezwaarschrift van 5 maart 2019 in de beroepsprocedure UTR 19/2199. Van overige schade of te vergoeden kosten is de rechtbank niet gebleken.
7. Dit betekent dat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3330