ECLI:NL:RBMNE:2021:1315
Rechtbank Midden-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Toeslagen en rechtmatig verblijf van de toeslagpartner in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin het voorschot zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag voor het jaar 2019 was vastgesteld. Het primaire besluit, gedateerd op 21 november 2019, stelde het voorschot zorgtoeslag op € 198,-, het kindgebonden budget op € 2.854,- en het huurtoeslag op € 3.188,-. Eiseres was van mening dat haar toeslagpartner rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij recht had op de toeslagen voor de maand november 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de toeslagpartner van eiseres vanaf 15 oktober 2019 de verblijfscode 98 had, wat betekent dat er geen rechtmatig verblijf was. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht geen voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor november 2019 heeft toegekend. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), waarin staat dat rechtmatig verblijf van de partner een vereiste is voor het verkrijgen van deze toeslagen. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals gesteld in de Vreemdelingenwet.
Eiseres had ook aangevoerd dat zij ten onrechte niet was gehoord door de Belastingdienst, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat een hoorplicht niet van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier R.P. Stehouwer.