ECLI:NL:RBMNE:2021:1315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1742
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen en rechtmatig verblijf van de toeslagpartner in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin het voorschot zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag voor het jaar 2019 was vastgesteld. Het primaire besluit, gedateerd op 21 november 2019, stelde het voorschot zorgtoeslag op € 198,-, het kindgebonden budget op € 2.854,- en het huurtoeslag op € 3.188,-. Eiseres was van mening dat haar toeslagpartner rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij recht had op de toeslagen voor de maand november 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de toeslagpartner van eiseres vanaf 15 oktober 2019 de verblijfscode 98 had, wat betekent dat er geen rechtmatig verblijf was. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht geen voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor november 2019 heeft toegekend. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), waarin staat dat rechtmatig verblijf van de partner een vereiste is voor het verkrijgen van deze toeslagen. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals gesteld in de Vreemdelingenwet.

Eiseres had ook aangevoerd dat zij ten onrechte niet was gehoord door de Belastingdienst, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat een hoorplicht niet van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier R.P. Stehouwer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1742

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: N. Marienus).

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder voor 2019 het voorschot zorgtoeslag vastgesteld op € 198,-, het voorschot kindgebonden budget op
€ 2.854,- en het voorschot huurtoeslag op € 3.188,-. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 14 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021 via Skype. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor 2019 herzien, omdat de toeslagpartner van eiseres ([toeslagpartner]) vanaf 15 oktober 2019 de verblijfscode 98 heeft.
3. In geschil is of verweerder terecht geen voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor de maand november 2019 heeft toegekend. Niet in geschil is dat [toeslagpartner] de toeslagpartner van eiseres is.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geen voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget toegekend voor de maand november 2019. Eiseres heeft hier recht op, omdat haar toeslagpartner in die maand rechtmatig in Nederland verbleef. Haar toeslagpartner heeft namelijk bij voorlopige voorziening verzocht de uitspraak in zijn beroep tegen de afgewezen aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, is afgewezen, in Nederland te mogen afwachten. Daarnaast voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet is gehoord, omdat niet op voorhand ervan uit kon worden gegaan dat er geen enkele andere uitkomst mogelijk was dan het ongegrond verklaren van het bezwaar.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht voor de maand november 2019 geen voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget heeft toegekend aan eiseres. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget vallen onder de reikwijdte van artikel 9 van de Awir. Dit betekent dat rechtmatig verblijf van de partner van de aanvrager van de huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget een vereiste is om voor die toeslagen in aanmerking te komen. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Awir geldt dat indien de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet, de belanghebbende geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming. De situatie van eiseres, waarin haar toeslagpartner in afwachting was van een beslissing op een beroepschrift in een reguliere procedure en ter voorkoming van uitzetting in die procedure een verzoek indiende om een voorlopige voorziening te treffen, valt niet onder een van de gronden genoemd in artikel 8 van de Vreemdelingenwet. Dat de toeslagpartner van eiseres de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening mocht afwachten, is geen rechtmatig verblijf bij of krachtens de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank betrekt bij dit oordeel een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [1] Om die reden is geen sprake van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Awir en had eiseres in die periode geen recht op een voorschot huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget. Nu verweerder het bezwaar van eiseres als kennelijk ongegrond af mocht doen, hoefde eiseres niet gehoord te worden door verweerder.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1572.