Overwegingen
1. Eiser heeft een auto gekocht in Canada en heeft deze geïmporteerd naar Nederland. Zijn auto is door verweerder individueel gekeurd en verweerder heeft de CO2-uitstoot van eisers auto op 317 gram per kilometer bepaald. Eiser heeft een document opgevraagd bij de Technischer Überwachungsverein (TÜV), waarin is vermeld dat de CO2-uitstoot van zijn auto 293 gram per kilometer is. Ook heeft eiser verwezen naar een conclusie van de AdvocaatGeneraal van de Hoge Raad(A-G), waaruit volgens hem volgt dat verweerder de CO2uitstoot zelfs zou moeten vaststellen op 244 gram per kilometer. Naar aanleiding daarvan heeft eiser verweerder verzocht de vastgestelde CO2uitstoot te verlagen.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen. De waarde van de CO2-uitstoot wordt in beginsel overgenomen van het kentekenbewijs, de typegoedkeuring die bij het voertuig hoort of een certificaat van overeenstemming van de fabrikant. Als hiermee geen waarde bekend is, wordt de CO2-uitstoot berekend door een berekening tijdens een individuele keuring. Voor eisers auto was er geen kentekenbewijs, typegoedkeuring of een certificaat van overeenstemming. Verweerder heeft daarom eisers auto individueel gekeurd en heeft vastgesteld dat dit voertuig een CO2-uitstoot van 317 gram per kilometer heeft. De TÜV is niet aan te merken als een goedkeuringsinstantie en verweerder kan daarom met het overgelegde document van de TÜV de CO2-uitstoot van eisers voertuig niet vaststellen op de in dat document genoemde waarde van 293 gram per kilometer.
Termijnoverschrijding bestreden besluit
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 7:10, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld. Verweerder heeft eiser op 9 oktober 2020 laten weten dat de beslissing met zes weken zou worden uitgesteld en het bestreden besluit dateert van 7 december 2020.
4. Deze beroepsgrond leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De termijn uit artikel 7:10 van de Awb is echter geen fatale termijn. Het overschrijden van deze termijn heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dat het voor eiser ongelijk voelt omdat hij geen termijnen mag overschrijden is voorstelbaar, maar als er voor hem geen fatale termijnen zouden gelden, zou dat betekenen dat niet duidelijk wordt wanneer een besluit onherroepelijk wordt. Dat is onwenselijk in verband met de rechtszekerheid. Bij de overschrijding van een beslistermijn door een bestuursorgaan kan overigens beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Individuele keuring en wijze van keuring
5. Eiser heeft aangevoerd dat het document van de TÜV een gelijkwaardig emissiecertificaat van een andere lidstaat is en dat verweerder de CO2-uitstoot die op dit document vermeld is, namelijk 293 gram per kilometer, had moeten overnemen. Verweerder heeft eiser niet laten weten dat de TÜV niet is aan te merken als een goedkeuringsinstantie van een EUlidstaat. Verweerder heeft de voorwaarden omschreven en eiser heeft bij de TÜV geverifieerd dat aan deze voorwaarden is voldaan. Er bestond daarom geen aanleiding voor verweerder om de CO2-uitstoot te berekenen, omdat er een geldige meetwaarde was die verweerder had moeten gebruiken.
6. De rechtbank overweegt dat uit artikel 9, dertiende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet bpm) volgt dat de CO2-uitstoot van een auto in beginsel wordt vastgesteld op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze. Uit artikel 6a, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Uitvoeringsregeling bpm) volgt dat de vaststelling van de CO2-uitstoot volgt uit het kentekenregister (eerste lid); uit de voor de auto verleende typegoedkeuring of uit een door de fabrikant afgegeven certificaat van overeenstemming (tweede lid, sub a); uit een individuele goedkeuring (tweede lid, sub b); uit een testrapport van een individuele goedkeuring waarbij de CO2-uitstoot is gemeten overeenkomstig de in het kader van de Europese Unie geldende voorschriften (tweede lid, sub c) of uit een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-uitstoot blijkt en is gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties of een gelijkwaardig internationaal reglement (tweede lid, sub d). Verder volgt uit artikel 3.9.1 van de Regeling voertuigen dat verweerder de wijze van keuren vaststelt in verband met nationale goedkeuringen, tenzij hierin is voorzien door een verordening van de Europese Unie in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen. In de Wijze van keuren van voertuigen van voor 1 juli 2014 is opgenomen dat de CO2-uitstoot kan worden berekend, als die niet uit de (type)goedkeuring blijkt.
7. De rechtbank overweegt dat de CO2-uitstoot van eisers auto niet uit het kentekenregister bleek, dat er geen typegoedkeuring was en dat er geen certificaat van overeenstemming van de fabrikant was toen eiser zijn auto ter keuring bij verweerder aanbood. Verweerder heeft de auto individueel gekeurd en de CO2-uitstoot berekend op 317 gram per kilometer, omdat verweerder het document van de TÜV niet heeft aangemerkt als een testrapport zoals bedoeld in artikel 6a, tweede lid, sub c, van de Uitvoeringsregeling bpm. In een mail van de TÜV wordt door de TÜV gesteld dat de CO2-uitstoot van 293 gram per kilometer volgt uit het gegevensblad voor eisers voertuig, waarbij ook het registratienummer van eisers voertuig is genoemd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaring van de TÜV terecht niet aangemerkt als een testrapport van een individuele goedkeuring waarbij de CO2-uitstoot is gemeten volgens de geldende voorschriften. Uit de overgelegde stukken blijkt niet wat de TÜV bedoelt met het gegevensblad. Verder is niet duidelijk op welk (soort) onderzoek de gegevens zijn gebaseerd. De auto van eiser is ook niet gekeurd door de TÜV. Reeds daarom kan het document niet worden aangemerkt als een testrapport van een individuele goedkeuring. Aan de in het document genoemde CO2-uitstoot van 293 gram per kilometer heeft verweerder daarom terecht niet de waarde gehecht die eiser daaraan toekent. De verwijzingen van eiser naar advertenties van vergelijkbare auto’s waaruit een CO2-uitstoot van 244 gram per kilometer volgt, maken dat niet anders. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 april 2020immers overwogen dat de omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, niet uitsluit dat de CO2-uitstoot van die auto’s verschilt en dat daarom voor elke te registreren auto moet worden bepaald in welke mate deze auto CO2 uitstoot. Verweerder is gelet op het voorgaande terecht overgegaan tot het individueel keuren van eisers auto, waarbij de CO2-uitstoot aan de hand van de Scandinavische rekenmethode is bepaald, conform de Wijze van keuren.
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder eiser onjuist heeft geïnformeerd. Hij wilde dat de CO2-uitstoot niet zou worden berekend omdat die dan hoger zou uitkomen. Verweerder heeft geen openheid geboden in welke procedure gevolgd zou worden bij het bepalen van de CO2uitstoot van zijn voertuig. De heer [technisch inspecteur], werkzaam als technisch inspecteur bij verweerder, heeft de procedure niet duidelijk uitgelegd, maar heeft juist gezegd dat het wel goed zou komen. Ook heeft de heer [technisch inspecteur], anders dan in het bestreden besluit staat, wel toegezegd dat hij de procedure zou beëindigen als zou blijken dat de CO2-uitstoot van de auto berekend moest worden.
10. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Er is een uitgebreide mailwisseling geweest tussen eiser en de heer [technisch inspecteur], waarbij de heer [technisch inspecteur] uitleg heeft gegeven en onder andere heeft verwezen naar de (openbare) Wijze van keuren. Uit de mail van de heer [technisch inspecteur] van 14 februari 2019 blijkt verder dat hij heeft aangegeven dat hij de originele title retour kan sturen als eiser de import van zijn voertuig niet zou willen doorzetten. Daaruit blijkt dat eiser de mogelijkheid is geboden om (alsnog) van de keuring af te zien. Uit de stukken blijkt niet dat de heer [technisch inspecteur] heeft toegezegd dat eisers auto niet zou worden gekeurd door middel van een berekening. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat eiser de import nog kon stopzetten toen bleek dat de CO2uitstoot van zijn auto zou moeten worden berekend. Eiser heeft op 15 februari 2019 per mail bevestigd dat hij ervan op de hoogte was dat de waarde berekend zou gaan worden op 317 gram per kilometer en dat hij de toelating door wilde laten gaan. Hij heeft er dus om hem moverende redenen voor gekozen om de procedure niet stop te zetten, ondanks dat de CO2uitstoot berekend zou worden. De keuring heeft uiteindelijk op 18 februari 2019 plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van toezeggingen waarmee eiser een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Duidelijk is dat eiser een eigen visie had over hoe de keuring zou moeten plaatsvinden. Dat hij dit standpunt niet bevestigd heeft gekregen, betekent niet dat sprake is van onduidelijkheid of onjuiste informatieverstrekking. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder beleidsvrijheid heeft. Hij had de waarde kunnen meten in plaats van berekenen en hier heeft hij ten onrechte geen gebruik van gemaakt. Eiser wijst er daarbij op dat de Belastingdienst wel is uitgegaan van het document van de TÜV voor de berekening van zijn bpm, en dus van een CO2-uitstoot van 293 gram per kilometer. Dat voorbeeld zou verweerder moeten volgen. Verweerder is volgens eiser ten onrechte niet bereid om adviezen van derden, zoals de Belastingdienst of de A-G in zijn conclusie van 25 september 2019, op te volgen en zich in te zetten voor de best mogelijke condities voor haar cliënten.
12. De rechtbank is van oordeel dat in de regelgeving duidelijk is opgenomen dat in het geval als het onderhavige, de waarde wordt berekend volgens de genoemde methode. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan verweerder van die regeling had moeten afwijken. Dat de Belastingdienst kennelijk een lagere waarde hanteert is niet zo’n omstandigheid. Verweerder heeft zijn verantwoordelijkheid over de toelating van voertuigen op de weg. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst om te bepalen welke implicaties dit heeft voor de heffingsgrondslag van de bpm. Dat de Belastingdienst afwijkt van de waarde bij de toepassing van de belastingregels, betekent niet dat verweerder de Belastingdienst hierin moet volgen, alleen al vanwege de andere verantwoordelijkheid. Verder is het advies van de A-G niet gedaan in het kader van een toelating van een voertuig op de weg.
13. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de CO2-uitstoot op een lagere waarde vast te stellen, ondanks dat de Belastingdienst dat wel heeft gedaan.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep van eiser is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: