ECLI:NL:RBMNE:2021:1258
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Uwv inzake uitkering en schadevergoeding na ontslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.P. Koevoets, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door R. van den Brink. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin hem een uitkering was toegekend wegens betalingsonmacht van zijn voormalige werkgever. Eiser verzocht om vergoeding van achterstallig loon, vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen en een schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 september 2015 in dienst trad bij restaurant [restaurant] en dat zijn arbeidsovereenkomst op 6 januari 2016 eindigde. De kantonrechter had de werkgever veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding en achterstallig loon. Eiser verzocht het Uwv om een uitkering op basis van de Werkloosheidwet (WW) na de ontbinding van de werkgever in mei 2019.
De rechtbank oordeelde dat de wettelijke verhoging van 50% die eiser vorderde, geen loon is maar een boete voor de werkgever. Eiser voldeed niet aan de voorwaarden voor overname van het loon over de opzegtermijn. De rechtbank concludeerde dat eisers beroep op een analoge toepassing van de WW-bepalingen niet kon slagen. De vordering op basis van artikel 7:680 van het Burgerlijk Wetboek (BW) werd niet als een betalingsverplichting van de in betalingsonmacht geraakte werkgever beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.