ECLI:NL:RBMNE:2021:1207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
20/1766 en 20/1798
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit Soest-Zuid en de ontvankelijkheid van belanghebbenden

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een zaak over een verkeersbesluit dat het mogelijk maakt om vanaf de [straat] de [straat] in te rijden. Dit besluit werd aangevochten door 52 buurtbewoners, die zich niet konden vinden in de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. De rechtbank oordeelde dat niet alle buurtbewoners als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat hun adressen en de afstand tot de straat niet voldoende waren om hen als zodanig te beschouwen. De bewonersvereniging werd wel als belanghebbende erkend. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van de eisers ongegrond waren, omdat verweerder voldoende beleids- en beoordelingsruimte had en de veiligheid van fietsers bij de besluitvorming was betrokken. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de buurtbewoners die niet aan de [straat 2] of [straat 3] woonden, niet ontvankelijk waren, terwijl de bewoners die wel aan deze straten woonden, ontvankelijk waren in hun beroep. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor de buurtbewoners die niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt en verklaarde de overige beroepen ongegrond. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1766 en UTR 20/1798

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseresen54 individuele buurtbewoners uit [gebied] , te [plaats] , (gemachtigde: mr. S. Putting),

en

[eiser] , te [plaats] , eiser

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Korsse).

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) met kenmerk ruimte/2231579/2245333 heeft verweerder een verkeersbesluit genomen dat tot doel heeft om het (kort gezegd) mogelijk te maken om, komend vanuit oostelijke richting op de [straat 1] te Soest, linksaf de [straat 2] in te rijden.
Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van de 54 buurbewoners, eiseres en eiser (allemaal samen: eisers) ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Eiser is verschenen. Voor eiseres en de 54 buurtbewoners zijn verschenen [A] (voorzitter van eiseres) en [B] (lid van de bewonersvereniging en voormalig verkeerskundige) en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn verder verschenen [C] en [D] , werkzaam bij de gemeente Soest, en [E] en [F] , werkzaam bij verkeerskundig adviesbureau [adviesbureau] .

Overwegingen

Inleiding

De raad van de gemeente Soest heeft op 17 december 2015 ingestemd met een door verweerder voorgesteld totaalpakket aan verkeersmaatregelen in Soest-Zuid om de doorstroming van het verkeer in en rondom Soest-Zuid op de lange termijn te waarborgen. Onderdeel van het verkeersplan is om komend uit oostelijke richting op de [straat 1] , linksaf te kunnen slaan naar de [straat 2] . Om dit mogelijk te maken heeft verweerder het primaire besluit genomen. De verplichte rijrichting is sinds 1997 rechtdoor en zal dat voor vrachtauto’s ook blijven. Het gebod op de verplichte rijrichting en het verbod om te keren zullen door het verwijderen van verkeersborden worden opgeheven. Verder zal aan de zuidkant van de [straat 1] een fietspad worden aangelegd voor fietsverkeer in twee richtingen. Het verkeer hoeft tot slot niet meer aan het gebod te voldoen om het verkeersbord D4 rechts te passeren.
Eisers zijn het hiermee niet eens en hebben bezwaar gemaakt tegen dit verkeersbesluit. De bezwaren zijn gezamenlijk behandeld en ongegrond verklaard. Hiertegen richten zich de beroepen. Voordat de rechtbank de beroepen inhoudelijk behandelt, moet zij beoordelen of alle eisers ontvankelijk zijn in hun beroep.
Wie als belanghebbende bij een bestuursrechtelijk besluit kan worden aangemerkt, is bepaald in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens het eerste lid van dit artikel wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ontvankelijkheid van de bezwaren en de beroepen
De bezwaarschriftencommissie van de gemeente Soest heeft in haar advies aan verweerder overwogen dat eiseres gelet op haar statutaire doelstelling kan worden ontvangen in haar bezwaar. Verweerder heeft dit advies overgenomen. De rechtbank heeft de statuten van eiseres pas na de zitting ontvangen en is het eens met verweerder. Eiseres heeft tot doel de leefbaarheid en/of het woongenot binnen - kort samengevat - Soest-Zuid te verbeteren en activiteiten te ontwikkelen om het natuurlijke en agrarische karakter van dit gebied te handhaven en negatieve invloeden te weren. Zij probeert dit doel te verwezenlijken door onder andere het voeren van administratieve en gerechtelijke procedures. [2] De rechtbank oordeelt dat de statutaire doelstelling van eiseres voldoende territoriaal is beperkt (het gaat om een duidelijk in artikel 2, eerste lid, van de statuten omschreven gebied dat de rechtbank zelf hiervoor heeft samengevat als Soest-Zuid) en dat de doelstelling ook is toegespitst op een voldoende specifiek algemeen belang. Het bestreden besluit zal leiden tot een toename van verkeer op de [straat 2] en de [straat 3] . Deze straten liggen in Soest-Zuid. Gelet hierop en op de feitelijke werkzaamheden die eiseres verricht, wordt zij door het bestreden besluit rechtstreeks getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Dit betekent dat eiseres belanghebbende is bij het bestreden besluit. Het bezwaar en het beroep van eiseres zijn dus ontvankelijk.
5 . De gemachtigde van eiseres komt ook op voor 54 individuele buurtbewoners die in de bijlage zijn genoemd. De rechtbank heeft naast de namen ook de adressen van deze buurbewoners opgenomen in de bijlage en aan de hand van hun adres beoordeeld of zij individueel worden geraakt door het bestreden besluit. Voor de bezwaarschriftencommissie was, voor het antwoord op dezelfde vraag van belang dat het bezwaar tegen het primaire besluit samen met drie andere bezwaren werd behandeld op een hoorzitting. Die bezwaarprocedures waren gericht tegen drie andere verkeersbesluiten die ook zien op het gebied Soest-Zuid. [3] Over de ontvankelijkheid van de individuele buurbewoners heeft de commissie overwogen dat er weliswaar discussie mogelijk is over de vraag of de bewoners daadwerkelijk worden geraakt door alle besluiten, maar gelet op de onderlinge samenhang van de verkeersbesluiten, heeft zij geadviseerd alle bewoners toch als belanghebbenden aan te merken. Verweerder heeft dit advies overgenomen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [4] is het niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor iedereen. Dat een indiener van een bezwaar of een beroep ook belanghebbende moet zijn, vormt een begrenzing aan het aantal mensen dat een rechtsmiddel kan indienen tegen zo’n verkeersbesluit. De belangen van de indiener van het bezwaar of beroep moeten rechtstreeks bij het verkeersbesluit zijn betrokken. Verder heeft de ABRvS overwogen dat een persoon alleen belanghebbende bij een verkeersbesluit is, als hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
7. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de 54 buurtbewoners erkend dat het individuele belang van de bewoners die niet aan de [straat 2] of de [straat 3] wonen minder scherp naar voren komt. Zij zouden mogelijk last kunnen hebben van de wijzing van de verkeersstromen in de wijk, zoals bijvoorbeeld de andere rijrichting van het bestemmingsverkeer. Voor de bewoners van de [straat 2] of de [straat 3] geldt dat er meer verkeer zal rijden door die twee straten.
8. De rechtbank oordeelt dat de buurtbewoners die wonen aan de [straat 2] en aan de [straat 3] een bijzonder, individueel belang hebben bij het bestreden besluit, omdat aannemelijk is dat de wijzing van het bestemmingsverkeer in de wijk tot een toename van verkeer zal leiden in hun straten. Zij worden daarmee rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. Daarmee hebben zij een belang dat zich in voldoende mate onderscheidt van willekeurige andere weggebruikers. De buurtbewoners die op de bijlage bij deze uitspraakzijn genoemd onder de nummers 1 tot en met 33 kunnen dan ook ontvangen worden in hun bezwaar en hun beroep. Dat geldt echter niet voor de buurtbewoners die genoemd zijn onder de nummers 34 tot en met 54. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in hun straat iets wijzigt als gevolg van het bestreden besluit en zij hebben ook geen andere belangen naar voren gebracht die voldoende individueel en concreet zijn om hen te onderscheiden van andere weggebruikers. Deze buurtbewoners hadden niet in hun bezwaar ontvangen mogen worden. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bezwaar van deze buurtbewoners alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Wat daar verder het gevolg van is, zal de rechtbank aan het eind van deze uitspraak nader toelichten.
9. Eiser woont ook niet aan de [straat 2] of de [straat 3] , maar aan de [adres] , een zijstraat van de [straat 2] / [straat 3] . Zoals hiervoor is overwogen is niet gesteld en (de rechtbank ook niet gebleken) dat het bestreden besluit tot een toename van verkeer zal leiden in andere straten dan de [straat 2] en de [straat 3] . Eiser heeft echter gesteld dat zijn achtertuin op 80 meter afstand ligt van de plek waar de [straat 2] overgaat in de [straat 3] . Het huis van eiser grenst weliswaar niet direct aan deze twee straten, maar ligt wel in de directe nabijheid daarvan. Dit heeft verweerder niet betwist. Eiser heeft gesteld dat hij het verkeer op de [straat 2] en de [straat 3] kan horen en verweerder heeft dat evenmin betwist. Verder heeft hij gesteld dat een toename van verkeer zal leiden tot meer geluidsoverlast. Ook stelt eiser dat de verkeersonveiligheid op het punt waar hij de weg op zal moeten rijden zal toenemen en dat een toename van verkeer een negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit rond zijn woning. De rechtbank is, gelet op deze toelichting, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser geen bijzonder, individueel belang heeft, waarmee hij zich in voldoende mate onderscheidt van willekeurige andere weggebruikers. Eiser is daarom ontvankelijk in zijn bezwaar en beroep.
Bespreking van de beroepen

Opmerkingen vooraf

10. Volgens vaste rechtspraak van ABRvS, [5] komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte.
11. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar af wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt verder dat verweerder niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. [6] Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke doelen worden gediend met het verkeersbesluit. Verweerder heeft met het besluit beoogd om zoveel mogelijk de vrijheid van het verkeer te waarborgen en om de weg in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen. [7] In deze uitspraak zal de rechtbank ingaan op de vraag of de door de belanghebbenden gestelde nadelige gevolgen in verhouding staan met de doelen die verweerder nastreeft met het besluit.
Veiligheid van de fietsers
13. Eiseres, de individuele buurtbewoners en eiser, betogen dat de herinrichting van het kruispunt [straat 1] / [straat 2] tot verkeersonveiligheid leidt. Zij noemen het verhoogde ongevallenrisico voor fietsverkeer als knelpunt. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat afslaand verkeer het fietspad moet kruisen, waarover – vooral in de ochtendspits – veel scholieren fietsen. Verweerder stelt volgens eisers ten onrechte dat het fietsverkeer is meegenomen in het rapport “Opheffingen afsluitingen Soest, Technische rapportage vissimmodel Soest-Zuid” van 10 juli 2019 (de Technische rapportage). Zij verwijzen naar het daaraan voorgaande rapport “Opheffen afsluitingen Soest, Effectstudie naar het opheffen van het afslagverbod richting de [straat 2] en de spitsafsluiting op de spoorkruising bij de Foekenlaan” (de Effectstudie) van 26 april 2017. Uit deze beide rapporten blijkt niet dat het fietsverkeer is meegenomen in de analyse van verweerder. Verweerder maakt verder gebruik van het dynamisch verkeersmodel Soest-Zuid. Voor zover het fietsverkeer wel is meegenomen is dat niet te toetsen, omdat het dynamisch verkeersmodel een computerprogramma is. Verweerder had meer toelichting moeten geven en hij had onderzoek moeten doen naar het risico op ongevallen. De Ongevallenanalyse die in bezwaar is verricht, laat alleen de huidige situatie zien en niet de toekomstige en daarom volstaat deze analyse niet. Het is volgens eisers evident dat het risico op ongevallen toeneemt, omdat in de huidige situatie het verkeer van de [straat 1] komend uit oostelijke richting niet kan afslaan en door het verkeersbesluit wel. Volgens eisers zal afslaand verkeer de fietsers niet kunnen zien en volstaan de maatregelen die verweerder neemt niet. Verweerder heeft het belang van de veiligheid van de fietsers niet voldoende bij zijn besluitvorming betrokken en daarom is het besluit volgens eisers genomen in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
14. De rechtbank geeft eisers hierin geen gelijk. Bij het opstellen van het ontwerp van het kruispunt [straat 1] / [straat 2] heeft verweerder gebruik gemaakt van het dynamisch verkeersmodel. Door het invoeren van de veranderende gegevens in dat model wordt zichtbaar welke effecten de herinrichting van het kruispunt heeft op de afwikkeling van de verkeersstromen. Verweerder heeft een link gestuurd naar een YouTube-filmpje waarin gevisualiseerd is welke invloed de herinrichting van het kruispunt heeft. Tijdens de zitting heeft verweerder uitgelegd dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de gegevens die door eiseres zelf, in de persoon van [B] , zijn aangeleverd. Deze gegevens heeft [B] opgesteld naar aanleiding van zijn eigen analyse van het aantal te verwachten verkeersbewegingen. Verweerder heeft met die gegevens in het dynamisch verkeersmodel de wachtrijlengte en de berekende wachttijden gemeten voor het links afslaande verkeer vanaf de [straat 1] en zowel het links- als rechts afslaande verkeer vanaf de [straat 2] . Verweerder heeft daarbij gekeken naar het drukste moment van de dag, de ochtend- en de avondspits. Door een berekening te maken van de wachtrijlengte en de wachttijden heeft verweerder het risico op ongevallen in kaart gebracht. Kort gezegd betekenen lange wachtrijen en wachttijden namelijk een verhoogde kans op incidenten. Verweerder heeft berekend dat de opstelruimte altijd lang genoeg is voor de wachtrij. Verweerder heeft verder vastgesteld dat de gemiddelde wachttijd in het drukste uur in de ochtendspits vanaf de [straat 1] tien seconden en vanaf de [straat 2] twaalf seconden is. In de avondspits zijn de wachttijden langer, vanaf de [straat 1] 23 seconden en vanaf de [straat 2] 20 seconden. Bij een wachttijd van gemiddeld meer dan 20 seconden moeten aanvullende maatregelen worden overwogen. Verweerder vindt een rotonde of verkeersregelinstallaties op het kruispunt ongewenst, omdat daarmee het doorgaande verkeer wordt geremd en de route door de wijk juist aantrekkelijker wordt. Als aanvullende maatregel heeft verweerder daarom de vormgeving van het kruispunt aangepast. Vanaf de [straat 1] moet het verkeer in twee etappes oversteken: eerst wordt het tegemoetkomend verkeer gekruist en dan pas het fietspad. Tussen de rijbaan en de fietsoversteek is een opstelruimte van vijf meter gerealiseerd, zodat het autoverkeer kan wachten totdat het fietspad kan worden overgestoken.
15. De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande blijkt dat wel rekening is gehouden met het fietsverkeer en dat dit fietsverkeer ook is opgenomen in het dynamisch model dat verweerder heeft gebruikt. Dat in de Effectstudie en de Technische rapportage niet uitdrukkelijk is ingegaan op de afwikkeling van het fietsverkeer betekent, anders dan eisers betogen, niet dat dit fietsverkeer dus geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming. Verweerder heeft toegelicht dat de beide rapporten zijn opgesteld met een ander doel, namelijk om in kaart te brengen hoeveel verkeer over de wegen zal rijden als het afslagverbod wordt opgeheven. Dit was vooral van belang om aanspraak te kunnen maken op financiering vanuit het VERDER-Programma en zegt dus niets over de vraag of het fietsverkeer wel of niet is meegenomen in de analyse van verweerder. De rechtbank volgt verweerder hierin.
16. Verweerder heeft met de toelichting op het dynamische verkeersmodel laten zien welke gevolgen de opheffing van het afslagverbod heeft en hij heeft aanvullende maatregelen genomen om het kruispunt opnieuw in te richten en veiliger te maken. Het ligt vervolgens op de weg van eisers om daartegenover te stellen dat het dynamisch verkeersmodel, de gemeten resultaten of de getroffen maatregelen niet deugen. Eisers hebben echter niets anders dan niet onderbouwde stellingen ingebracht tegen het dynamisch verkeersmodel. Ook hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de herinrichting van het kruispunt met de opstelruimte voor het fietspad, niet volstaat als maatregel om de wachtrij de doen slinken en het risico op verkeersongevallen te doen afnemen. Dat eisers niet tevreden zijn met de door verweerder getroffen maatregelen, is niet genoeg om tot het oordeel te komen dat het verkeersbesluit onrechtmatig is. Eisers willen kennelijk dat verweerder op een andere manier het ongevallenrisico beoordeelt, maar daar is verweerder niet toe verplicht. Dat de keuze van verweerder voor het dynamisch verkeersmodel onjuist of onredelijk zou zijn, hebben eisers dan ook niet aangetoond. Verweerder heeft voldoende inzicht gegeven in het gebruik van het dynamisch verkeersmodel en een verdere toelichting heeft verweerder niet hoeven geven. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Overige beroepsgronden in de zaak UTR 20/1798
17. Eiseres en de individuele buurbewoners onder de nummers 1 tot en met 33 hebben nog naar voren gebracht dat verweerder bij zijn besluitvorming gebruik heeft gemaakt van verouderde invoergegevens. Tijdens de zitting hebben zij deze beroepsgrond ingetrokken.
18. Zij hebben tot slot betoogd dat verweerder aanvullende maatregelen zou moeten treffen, bijvoorbeeld in de vorm van het aanbrengen van een onderbord, waaruit blijkt dat alleen bestemmingsverkeer linksaf mag slaan van de [straat 1] richting de [straat 2] . Verder willen zij waarschuwingslichten bij de oversteekplek voor fietsers.
19. De rechtbank beoordeelt in deze beroepsprocedure echter alleen of het bestreden besluit dat nu voorligt rechtmatig is en gaat niet over mogelijk aanvullende maatregelen of alternatieven die de bewoners wensen. Eiseres en de buurtbewoners moeten zich hiervoor wenden tot verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden in de zaak UTR 20/1766
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiser valt de hoeveelheid van het toekomstige verkeer lager uit dan wordt verwacht en heeft verweerder daar ten onrechte geen rekening mee gehouden bij de besluitvorming. Als er minder verkeer is dan verwacht, dan is het belang van de doorstroming waar verweerder de maatregelen voor treft, dus achterhaald. Eiser vraagt zich af welk probleem verweerder nu met dit verkeersbesluit oplost. Hij vindt dat verweerder zich in het licht van het doel dat hij nastreeft moet afvragen of de nadelige gevolgen van de opheffing van het afslagverbod wel evenredig zijn. Nu niet duidelijk is welk probleem verweerder oplost met dit verkeersbesluit, weegt dit besluit niet op tegen de nadelen die de bewoners ervan zullen ondervinden. Daarbij wijst eiser erop dat de luchtkwaliteit door het bestreden besluit zal verslechteren en dat geluidsoverlast in de wijk toeneemt door de toename van het verkeer in de wijk.
21. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn betoog feitelijk van verweerder verwacht om de absolute noodzaak van de getroffen verkeersmaatregel te onderbouwen. Dat hoeft verweerder echter niet te doen. De rechtbank verwijst naar overweging 11 van deze uitspraak. Verweerder moet alleen voldoende inzichtelijk maken welke doelen worden gediend met het verkeersbesluit en dat heeft hij in dit geval gedaan door erop te wijzen dat met het besluit wordt beoogd om zoveel mogelijk de vrijheid van het verkeer te waarborgen en om de weg in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen. De omstandigheid dat het toekomstige verkeer minder toeneemt dan verwacht, is wat anders dan dat het verkeer zou afnemen, zoals eiser lijkt aan te nemen. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat hij de verbeterde doorstroom heeft berekend aan de hand van gegevens uit 2016 en dat hij ook als het verkeer niet toeneemt de doorstroom wil verbeteren. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd welke doel hij nastreeft en welke maatregelen hij daarvoor treft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder zich vervolgens ook op het standpunt heeft mogen stellen dat de gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn voor eiser. Eiser heeft als zijn belangen genoemd de toename van ’verkeer in de wijk, de toename van geluid en een vermindering van luchtkwaliteit.
23. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij volgens vaste rechtspraak bij het nemen van een verkeersbesluit geen onderzoek hoeft te doen naar het aspect luchtkwaliteit. [8] Er is bovendien ook geen aanleiding om aan te nemen dat er een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in Soest-Zuid zal plaatsvinden door dit besluit. Het verkeersbesluit heeft immers niet tot gevolg dat de hoeveelheid verkeer in het gehele gebied Soest-Zuid in zijn totaliteit toeneemt, maar slechts dat de bestaande hoeveelheid verkeer anders wordt verspreid. Verweerder heeft verder gesteld dat de luchtkwaliteit in heel Soest ruimschoots voldoet aan de wettelijke grenswaarden en dat, als al sprake zou zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het bestreden besluit, dit niet tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Deze stelling heeft eiser niet betwist. Dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen zou hebben met betrekking tot de luchtkwaliteit, volgt de rechtbank niet. Ook ten aanzien van de gestelde toename van het verkeer in de wijk, waarvan niet is aangetoond dat daarvan sprake is, is niet gebleken dat dit onevenredig is. Deze beroepsgronden slagen dus niet.
24. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de toename van het verkeersgeluid als gevolg van het bestreden besluit niet is waar te nemen op de gevel van eisers huis. Alleen al daarom kan hij geen beroep doen op overschrijding van geluidsnormen. Ook dit is door eiser niet gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser zich niet kan beroepen op een mogelijke overschrijding van geluidsnormen in de wijk Soest-Zuid, omdat hij daardoor zelf in elk geval niet getroffen wordt en de geluidsnormen er dus niet toe strekken om hem te beschermen. De rechtbank verwijst naar het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. Deze beroepsgrond slaagt niet.
25. Eiser betoogt verder dat verweerder zich niet heeft gehouden aan het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan, waarin het concept Duurzaam Veilig is opgenomen. Hierin is het voornemen neergelegd om erftoegangswegen en wijkontsluitingen zoveel mogelijk gescheiden te houden. Het bestreden besluit is daarmee in strijd volgens eiser, omdat een substantieel deel van het doorgaande verkeer voortaan via de [straat 2] , nu een erftoegangsweg, zal worden afgewikkeld, waarmee deze weg een wijkontsluiting wordt.
26. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan is, zoals verweerder heeft toegelicht, geen beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Het kan dus alleen richtinggevend zijn bij de besluitvorming, in die zin dat het in de belangenafweging moet worden betrokken. Alleen al daarom slaagt deze beroepsrond niet. Verweerder heeft bovendien toegelicht dat van strijd met het concept Duurzaam Veilig geen sprake is omdat het afslagverbod wel tot een toename van verkeer zal leiden op de [straat 2] , maar dat het karakter van de [straat 2] als erftoegangsweg behouden blijft. Het verkeer dat hier zal rijden is in overwegende mate bestemmingsverkeer. Volgens de berekening van verweerder zal slecht 15% van het aantal verkeersbewegingen in de ochtendspits doorgaand verkeer zijn. In de avondspits is dat 1, 5 %. Daarbij zal de [straat 2] worden voorzien van snelheidsremmende maatregelen om sluipverkeer tegen te gaan. Eiser stelt dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt hoe hij aan de cijfers komt. Dit is echter niet juist: verweerder heeft met het dynamisch verkeersmodel de wijziging van verkeersstromen in beeld gebracht. Dat een substantieel deel van het doorgaand verkeer over de [straat 2] zal gaan rijden (het sluipverkeer), is door eiser niet onderbouwd en is ook niet aannemelijk gelet op de informatie die verweerder ontleent aan het dynamisch verkeersmodel. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Tot slot heeft eiser gesteld dat verweerder de bevoegdheid om een verkeersbesluit te nemen in dit geval heeft misbruikt om een kostenvoordeel te bereiken door het verkrijgen van subsidie op grond van het VERDER-programma.
28. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Het verkeersbesluit heeft, in samenhang met de overige maatregelen uit het verkeersplan Soest-Zuid, tot doel om de doorstroming op de hoofdwegen te verbeteren. Van een oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid is niet gebleken. Dat subsidie kan worden verkregen om bepaalde maatregelen uit te voeren, maakt dit, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, niet anders. Eiser heeft deze beroepsgrond verder ook niet toegelicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beide beroepen.
29. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep met zaaknummer UTR 20/1798 gegrond is, omdat verweerder de buurtbewoners genoemd onder de nummers 34 tot en met 54 in de bijlage heeft ontvangen in hun bezwaar, terwijl zij geen belanghebbenden zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op dit punt en voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat de bezwaren van de buurtbewoners genoemd onder de nummers 34 tot en met 54 alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond.
30. Het beroep met zaaknummer UTR 20/1766 is ongegrond.
31. Omdat het beroep met zaaknummer UTR 20/1798 gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres en de buurtbewoners het betaalde griffierecht vergoedt.
32. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door hen gemaakte proceskosten voor het beroep met zaaknummer UTR 20/1798. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een wegingsfactor 1).
33. Voor een proceskostenveroordeling in de zaak UTR 20/1766 bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer UTR 20/1798 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de buurtbewoners genoemd in de bijlage onder de nummers 34 tot en met 54 zijn ontvangen in hun bezwaar;
- verklaart de bezwaren van de buurtbewoners genoemd in de bijlage onder de nummers 34 tot en met 54 alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om het in de procedure met zaaknummer UTR 20/1798 betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres en de buurtbewoners te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres en de buurtbewoners in de procedure met zaaknummer UTR 20/1798 tot een bedrag van € 1.068,-;
- verklaart het beroep met zaaknummer UTR 20/1766 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, mr. L.A. Banga en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
1. [buurtbewoner 1] , [adres]
2. [buurtbewoner 2] , [adres]
3. [buurtbewoner 3] , [adres]
4. [buurtbewoner 4] , [adres]
5 . [buurtbewoner 5] , [adres]
6. [buurtbewoner 6] , [adres]
7. [buurtbewoner 7] , [adres]
8. [buurtbewoner 8] , [adres]
9. [buurtbewoner 9] , [adres]
10. [buurtbewoner 10] , [adres]
11. [buurtbewoner 11] , [adres]
12. [buurtbewoner 12]
13. [buurtbewoner 13] , [adres]
14. [buurtbewoner 14] , [adres]
15. [buurtbewoner 15] , [adres]
16. [buurtbewoner 16] , [adres]
17. [buurtbewoner 17] , [adres]
18. [buurtbewoner 18] , [adres]
19. [buurtbewoner 19] , [adres]
20. [buurtbewoner 20] , [adres]
21. [buurtbewoner 21] , [adres]
22. [buurtbewoner 22] , [adres]
23. [buurtbewoner 23] , [adres]
24. [buurtbewoner 24] , [adres]
25. [buurtbewoner 25] , [adres]
26. [buurtbewoner 26] , [adres]
27. [buurtbewoner 27]
28. [buurtbewoner 28] [adres]
29. [buurtbewoner 29] , [adres]
30. [buurtbewoner 30] , [adres]
31. [buurtbewoner 31] , [adres]
32. [buurtbewoner 32] , [adres]
33. [buurtbewoner 33] , [adres]
34. [buurtbewoner 34] , [adres]
35. [buurtbewoner 35] , [adres]
36. [buurtbewoner 36] , [adres]
37. [buurtbewoner 37] , [adres]
38. [buurtbewoner 38] , [straat 4] nummer niet vermeld
39. [buurtbewoner 39] [adres]
40. [buurtbewoner 40] , [adres]
41. [buurtbewoner 41] , [adres]
42. [buurtbewoner 42] , [adres]
43. [buurtbewoner 43] , [adres]
44. [buurtbewoner 44] , [adres]
45. [buurtbewoner 45] , [adres]
46. [buurtbewoner 46] , [adres]
47. [buurtbewoner 47] , [adres]
48. [buurtbewoner 48] , [adres]
49. [buurtbewoner 49] , [adres]
50. [buurtbewoner 50] , [adres]
51. [buurtbewoner 51] , [adres]
52. [buurtbewoner 52] , [adres]
53. [buurtbewoner 43] , [adres]
54. [buurtbewoner 54] , [adres]

Voetnoten

1.De namen van de individuele buurbewoners zijn opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.Artikel 2, eerste lid onder a, in samenhang met artikel 2, tweede lid, onder d, van de statuten van eiseres.
3.Verkeersbesluit 2245338 (Foekenlaan/Blieklaan), verkeersbesluit 2245339 (Hildebrandlaan) en verkeersbesluit 2245341 (Soesterbergsestraat).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 juli 2012, (ECLI:NL:RVS:2012:BX2597) en 14 februari 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:506).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:1619).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2012, (ECLI:NL:RVS:2012:BY5894).
7.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wvw.
8.Zie de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 2009, (ECLI:NL:RVS:2009:BJ2650).