13. Eiseres, de individuele buurtbewoners en eiser, betogen dat de herinrichting van het kruispunt [straat 1] / [straat 2] tot verkeersonveiligheid leidt. Zij noemen het verhoogde ongevallenrisico voor fietsverkeer als knelpunt. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat afslaand verkeer het fietspad moet kruisen, waarover – vooral in de ochtendspits – veel scholieren fietsen. Verweerder stelt volgens eisers ten onrechte dat het fietsverkeer is meegenomen in het rapport “Opheffingen afsluitingen Soest, Technische rapportage vissimmodel Soest-Zuid” van 10 juli 2019 (de Technische rapportage). Zij verwijzen naar het daaraan voorgaande rapport “Opheffen afsluitingen Soest, Effectstudie naar het opheffen van het afslagverbod richting de [straat 2] en de spitsafsluiting op de spoorkruising bij de Foekenlaan” (de Effectstudie) van 26 april 2017. Uit deze beide rapporten blijkt niet dat het fietsverkeer is meegenomen in de analyse van verweerder. Verweerder maakt verder gebruik van het dynamisch verkeersmodel Soest-Zuid. Voor zover het fietsverkeer wel is meegenomen is dat niet te toetsen, omdat het dynamisch verkeersmodel een computerprogramma is. Verweerder had meer toelichting moeten geven en hij had onderzoek moeten doen naar het risico op ongevallen. De Ongevallenanalyse die in bezwaar is verricht, laat alleen de huidige situatie zien en niet de toekomstige en daarom volstaat deze analyse niet. Het is volgens eisers evident dat het risico op ongevallen toeneemt, omdat in de huidige situatie het verkeer van de [straat 1] komend uit oostelijke richting niet kan afslaan en door het verkeersbesluit wel. Volgens eisers zal afslaand verkeer de fietsers niet kunnen zien en volstaan de maatregelen die verweerder neemt niet. Verweerder heeft het belang van de veiligheid van de fietsers niet voldoende bij zijn besluitvorming betrokken en daarom is het besluit volgens eisers genomen in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
14. De rechtbank geeft eisers hierin geen gelijk. Bij het opstellen van het ontwerp van het kruispunt [straat 1] / [straat 2] heeft verweerder gebruik gemaakt van het dynamisch verkeersmodel. Door het invoeren van de veranderende gegevens in dat model wordt zichtbaar welke effecten de herinrichting van het kruispunt heeft op de afwikkeling van de verkeersstromen. Verweerder heeft een link gestuurd naar een YouTube-filmpje waarin gevisualiseerd is welke invloed de herinrichting van het kruispunt heeft. Tijdens de zitting heeft verweerder uitgelegd dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de gegevens die door eiseres zelf, in de persoon van [B] , zijn aangeleverd. Deze gegevens heeft [B] opgesteld naar aanleiding van zijn eigen analyse van het aantal te verwachten verkeersbewegingen. Verweerder heeft met die gegevens in het dynamisch verkeersmodel de wachtrijlengte en de berekende wachttijden gemeten voor het links afslaande verkeer vanaf de [straat 1] en zowel het links- als rechts afslaande verkeer vanaf de [straat 2] . Verweerder heeft daarbij gekeken naar het drukste moment van de dag, de ochtend- en de avondspits. Door een berekening te maken van de wachtrijlengte en de wachttijden heeft verweerder het risico op ongevallen in kaart gebracht. Kort gezegd betekenen lange wachtrijen en wachttijden namelijk een verhoogde kans op incidenten. Verweerder heeft berekend dat de opstelruimte altijd lang genoeg is voor de wachtrij. Verweerder heeft verder vastgesteld dat de gemiddelde wachttijd in het drukste uur in de ochtendspits vanaf de [straat 1] tien seconden en vanaf de [straat 2] twaalf seconden is. In de avondspits zijn de wachttijden langer, vanaf de [straat 1] 23 seconden en vanaf de [straat 2] 20 seconden. Bij een wachttijd van gemiddeld meer dan 20 seconden moeten aanvullende maatregelen worden overwogen. Verweerder vindt een rotonde of verkeersregelinstallaties op het kruispunt ongewenst, omdat daarmee het doorgaande verkeer wordt geremd en de route door de wijk juist aantrekkelijker wordt. Als aanvullende maatregel heeft verweerder daarom de vormgeving van het kruispunt aangepast. Vanaf de [straat 1] moet het verkeer in twee etappes oversteken: eerst wordt het tegemoetkomend verkeer gekruist en dan pas het fietspad. Tussen de rijbaan en de fietsoversteek is een opstelruimte van vijf meter gerealiseerd, zodat het autoverkeer kan wachten totdat het fietspad kan worden overgestoken.
15. De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande blijkt dat wel rekening is gehouden met het fietsverkeer en dat dit fietsverkeer ook is opgenomen in het dynamisch model dat verweerder heeft gebruikt. Dat in de Effectstudie en de Technische rapportage niet uitdrukkelijk is ingegaan op de afwikkeling van het fietsverkeer betekent, anders dan eisers betogen, niet dat dit fietsverkeer dus geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming. Verweerder heeft toegelicht dat de beide rapporten zijn opgesteld met een ander doel, namelijk om in kaart te brengen hoeveel verkeer over de wegen zal rijden als het afslagverbod wordt opgeheven. Dit was vooral van belang om aanspraak te kunnen maken op financiering vanuit het VERDER-Programma en zegt dus niets over de vraag of het fietsverkeer wel of niet is meegenomen in de analyse van verweerder. De rechtbank volgt verweerder hierin.
16. Verweerder heeft met de toelichting op het dynamische verkeersmodel laten zien welke gevolgen de opheffing van het afslagverbod heeft en hij heeft aanvullende maatregelen genomen om het kruispunt opnieuw in te richten en veiliger te maken. Het ligt vervolgens op de weg van eisers om daartegenover te stellen dat het dynamisch verkeersmodel, de gemeten resultaten of de getroffen maatregelen niet deugen. Eisers hebben echter niets anders dan niet onderbouwde stellingen ingebracht tegen het dynamisch verkeersmodel. Ook hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de herinrichting van het kruispunt met de opstelruimte voor het fietspad, niet volstaat als maatregel om de wachtrij de doen slinken en het risico op verkeersongevallen te doen afnemen. Dat eisers niet tevreden zijn met de door verweerder getroffen maatregelen, is niet genoeg om tot het oordeel te komen dat het verkeersbesluit onrechtmatig is. Eisers willen kennelijk dat verweerder op een andere manier het ongevallenrisico beoordeelt, maar daar is verweerder niet toe verplicht. Dat de keuze van verweerder voor het dynamisch verkeersmodel onjuist of onredelijk zou zijn, hebben eisers dan ook niet aangetoond. Verweerder heeft voldoende inzicht gegeven in het gebruik van het dynamisch verkeersmodel en een verdere toelichting heeft verweerder niet hoeven geven. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Overige beroepsgronden in de zaak UTR 20/1798
17. Eiseres en de individuele buurbewoners onder de nummers 1 tot en met 33 hebben nog naar voren gebracht dat verweerder bij zijn besluitvorming gebruik heeft gemaakt van verouderde invoergegevens. Tijdens de zitting hebben zij deze beroepsgrond ingetrokken.
18. Zij hebben tot slot betoogd dat verweerder aanvullende maatregelen zou moeten treffen, bijvoorbeeld in de vorm van het aanbrengen van een onderbord, waaruit blijkt dat alleen bestemmingsverkeer linksaf mag slaan van de [straat 1] richting de [straat 2] . Verder willen zij waarschuwingslichten bij de oversteekplek voor fietsers.
19. De rechtbank beoordeelt in deze beroepsprocedure echter alleen of het bestreden besluit dat nu voorligt rechtmatig is en gaat niet over mogelijk aanvullende maatregelen of alternatieven die de bewoners wensen. Eiseres en de buurtbewoners moeten zich hiervoor wenden tot verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden in de zaak UTR 20/1766
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiser valt de hoeveelheid van het toekomstige verkeer lager uit dan wordt verwacht en heeft verweerder daar ten onrechte geen rekening mee gehouden bij de besluitvorming. Als er minder verkeer is dan verwacht, dan is het belang van de doorstroming waar verweerder de maatregelen voor treft, dus achterhaald. Eiser vraagt zich af welk probleem verweerder nu met dit verkeersbesluit oplost. Hij vindt dat verweerder zich in het licht van het doel dat hij nastreeft moet afvragen of de nadelige gevolgen van de opheffing van het afslagverbod wel evenredig zijn. Nu niet duidelijk is welk probleem verweerder oplost met dit verkeersbesluit, weegt dit besluit niet op tegen de nadelen die de bewoners ervan zullen ondervinden. Daarbij wijst eiser erop dat de luchtkwaliteit door het bestreden besluit zal verslechteren en dat geluidsoverlast in de wijk toeneemt door de toename van het verkeer in de wijk.
21. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn betoog feitelijk van verweerder verwacht om de absolute noodzaak van de getroffen verkeersmaatregel te onderbouwen. Dat hoeft verweerder echter niet te doen. De rechtbank verwijst naar overweging 11 van deze uitspraak. Verweerder moet alleen voldoende inzichtelijk maken welke doelen worden gediend met het verkeersbesluit en dat heeft hij in dit geval gedaan door erop te wijzen dat met het besluit wordt beoogd om zoveel mogelijk de vrijheid van het verkeer te waarborgen en om de weg in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen. De omstandigheid dat het toekomstige verkeer minder toeneemt dan verwacht, is wat anders dan dat het verkeer zou afnemen, zoals eiser lijkt aan te nemen. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat hij de verbeterde doorstroom heeft berekend aan de hand van gegevens uit 2016 en dat hij ook als het verkeer niet toeneemt de doorstroom wil verbeteren. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd welke doel hij nastreeft en welke maatregelen hij daarvoor treft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder zich vervolgens ook op het standpunt heeft mogen stellen dat de gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn voor eiser. Eiser heeft als zijn belangen genoemd de toename van ’verkeer in de wijk, de toename van geluid en een vermindering van luchtkwaliteit.
23. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij volgens vaste rechtspraak bij het nemen van een verkeersbesluit geen onderzoek hoeft te doen naar het aspect luchtkwaliteit.Er is bovendien ook geen aanleiding om aan te nemen dat er een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in Soest-Zuid zal plaatsvinden door dit besluit. Het verkeersbesluit heeft immers niet tot gevolg dat de hoeveelheid verkeer in het gehele gebied Soest-Zuid in zijn totaliteit toeneemt, maar slechts dat de bestaande hoeveelheid verkeer anders wordt verspreid. Verweerder heeft verder gesteld dat de luchtkwaliteit in heel Soest ruimschoots voldoet aan de wettelijke grenswaarden en dat, als al sprake zou zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het bestreden besluit, dit niet tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Deze stelling heeft eiser niet betwist. Dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen zou hebben met betrekking tot de luchtkwaliteit, volgt de rechtbank niet. Ook ten aanzien van de gestelde toename van het verkeer in de wijk, waarvan niet is aangetoond dat daarvan sprake is, is niet gebleken dat dit onevenredig is. Deze beroepsgronden slagen dus niet.