4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij ‘in vereniging’ geweld heeft gepleegd tegen drie beveiligers van [stichting] in Amersfoort.
Daarvan is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, waarbij voor de vraag of is voldaan aan het ‘in vereniging’ plegen van geweld net als bij medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers aan dat geweld is vereist Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben (ECLI:NL:HR:2016:1320). Tegen de achtergrond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als het ‘in vereniging’ plegen van geweld. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat er op verschillende momenten – in de danszaal, op de gangen en in het café van [stichting] – sprake is geweest van gewelddadige handelingen tegen personen en goederen. Het beeld dat naar voren komt is dat er in een kort tijdsbestek op een paar plekken tegelijk gewelddadige handelingen tussen bezoekers plaats hebben gevonden waar de beveiligers op af zijn gekomen en de betrokken personen hebben meegenomen. Daarbij is er geen sprake geweest van groepsvorming. Dat sprake zou zijn geweest van een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen dynamiek – zoals de officier van justitie heeft betoogd – is naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebleken. Dat er op verschillende momenten en op verschillende plekken sprake is geweest van gewelddadige handelingen tegen personen en goederen, maakt op zichzelf nog niet dat daarmee ook van een (ongestructureerd) samenwerkingsverband kan worden gesproken. Dat de ook in het café aanwezige [A] en [B ] enige bijdrage zouden hebben geleverd aan het handelen van verdachte of andersom verdachte bijgedragen heeft aan door deze personen gepleegd geweld in het café, is niet gebleken. Dat [B ] de beveiliger [slachtoffer 2] tegen de muur zou hebben geduwd op het moment dat verdachte een kunststof voet van een hekwerk in de richting van die [slachtoffer 2] zou hebben gegooid, zoals de officier van justitie heeft betoogd, volgt niet uit de verklaring van die [slachtoffer 2] en op basis van de ter terechtzitting van 15 maart 2021 bekeken camerabeelden heeft de rechtbank evenmin de overtuiging gekregen dat van een dergelijk duwen sprake is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde.
Feit 3 (vernieling glazen en gevulde flessen)
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, zoals dat hieronder bewezen wordt verklaard. De rechtbank noemt daarom alleen de volgende door haar gebruikte bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
- de aangifte van [aangever] , namens Stichting [stichting] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 maart 2021.
Bewijsmiddelen feiten 2 en 4 (wederspannigheid en bedreiging)
Een proces-verbaal van bevindingen van [hoofdagent] :
“Ik, verbalisant [hoofdagent] (…), hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, verklaar het volgende. Op zondag 15 december 2019 (…) werd ik (…) samen met andere collega’s, naar de ‘ [stichting] ’ gestuurd (…) in Amersfoort. (…) Ik, verbalisant, deelde aan de verdachte mee dat hij aangehouden was. Ik deelde aan de verdachte mee dat ik hem de transportboeien aan zou leggen. (…) Op een gegeven moment werd verdachte verbaal agressief en riep hij dat hij zijn armen al achter zijn rug had gedaan. Ik had de armen van de verdachte vast maar zag en voelde dat hij zijn armspieren had aangespannen. Ik zag ook dat de verdachte zijn armen, achter zijn rug om, stevig vasthield met zijn handen. (…) Ik zag dat verdachte (…), eenmaal op de grond, (…) kennelijk opzettelijk en met kracht twee (2) vuiststoten in mijn gezicht gaf. Ik voelde direct hevige pijn aan mijn neus en mijn rechter oogkas. Ik zag en voelde dat mijn neus aan het bloeden was. (…) Ik zag dat verdachte zich op de grond nog steeds aan het verzetten was.(…) Kort daarop zag en voelde ik dat de verdachte, kennelijk opzettelijk en met kracht, mij twee keer tegen mijn rechterbovenbeen trapte. (…) Nadat de verdachte de transportboeien waren aangelegd hoorde ik de verdachte tegen mij zeggen: (…) “jij gaat er aan” “jij gaat dood man”. Ik hoorde de verdachte even later naar mij roepen dat hij mij wel zou vinden, dood zou maken, mijn dienstnummer wilde weten en woorden van gelijke strekking. Hier schrok ik wel van (…). Ik kreeg sterk het gevoel dat verdachte nog niet klaar met mij was. (…) Het geweld, dat op mij werd uitgeoefend, veroorzaakte bij mij lichamelijk letsel, bestaande uit:
- snee, thv rechter wenkbrauw
- bloedneus
- opgezwollen oogkas
- hoofdpijn
- wazig zicht
(…)
Verdachte: [verdachte] , geboren op [1992] te [geboorteplaats] .”
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] (beschrijving beelden bodycam [hoofdagent] ):
“(…) videobeelden die zijn opgenomen door een persoonlijke camera die door de collega, die aangifte heeft gedaan, zijn gefilmd. Dit zijn beelden afkomstig van een zogeheten ‘Bodycam’. (…) Ik zie op de beelden op dat moment een drietal mannen staan. In het midden staat de verdachte die later verdachte [verdachte] bleek te zijn. Ik zie dat de collega op de man afloopt en ik hoor hem vervolgens zeggen: ‘Jij bent aangehouden’. (…) Ik zie dat de collega tracht de verdachte om te draaien en te gelijk zijn rechterarm te pakken. Ik zie dat de collega de transportboeien vast heeft. (…) Ik hoor vervolgens de collega zeggen: ‘Laat je handen los, laat je handen los’. Ik zie vervolgens dat de collega de transportboeien nog vast heeft (…) Ik hoor de collega zeggen: ‘Ga je meewerken of niet? Meewerken of niet?”. Ik zag dat de verdachte zijn rechterarm, die de collega achter zijn rug wilt hebben, nog voor zijn lichaam heeft. Ik hoor de collega nog twee maal zeggen: ‘Laat je handen los!’ (…) Vervolgens (…) zie ik dat de collega verdachte vastpakt om zijn hoofd en de verdachte vervolgens met een draaiende beweging naar de grond brengt. Ik zie(…) dat de verdachte met zijn linkerarm een grote zwaaiende beweging maakt in de richting van het gezicht van de politiecollega. (…) Ik zie dat een andere collega, [C] , tegenover de collega staat. Ik hoor [C] tegen de collega zeggen: ‘Je wenkbrauw is kapot en je hebt een dik oog. (…)’. Ik zie dat de verdachte is geboeid. Op dat moment zie ik dat de verdachte kijkt in de richting van de filmende collega. Ik hoor verdachte vervolgens zeggen: ‘(…) jij gaat dood’. Ik zie dat de verdachte er alles aan doet om de collega daarbij aan te kunnen kijken..”
Een proces-verbaal van [verbalisant 2] (beschrijving camerabeelden [stichting] ):
“In [stichting] zijn meerdere bewakingscamera’s aanwezig. (…) Ik zag dat er beelden waren opgenomen van (…) het café. (…) Door mij werd het navolgende bevonden:(…)
15-12-2019, 01:58:41 uur. Op de beelden is te zien dat verdachte [verdachte] iets zegt tegen politieambtenaar [hoofdagent] . Hierop wordt verdachte [verdachte] naar de grond gewerkt. Te zien is dat verdachte [verdachte] heftig beweegt met zijn armen en benen.”
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar slechts op één van beide feiten.
Bewijsoverweging feit 2
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verbalisant [hoofdagent] aan verdachte heeft medegedeeld dat hij is aangehouden. Voor die aanhouding bestond ook een aanleiding, gelet op de door verdachte gepleegde vernieling (feit 3). Met betrekking tot die aanhouding handelde [hoofdagent] derhalve in de rechtmatige uitvoering van zijn bediening. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte zich verzette tegen zijn aanhouding door, toen hem werd gevraagd zijn handen op de rug te houden zodat deze geboeid konden worden, zijn armspieren aan te spannen en zijn armen achter zijn rug stevig vast te houden.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte, terwijl hij reeds op de grond lag, twee maal met een vuist in het gezicht van [hoofdagent] heeft gestompt. Dat slechts sprake zou zijn van een klap met een open hand – zoals is aangevoerd door de verdediging – acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op het letsel dat [hoofdagent] heeft opgelopen, te weten een snee bij de rechter wenkbrauw, een opgezwollen oogkas, een bloedneus, hoofdpijn en wazig zicht. Verdachte heeft daarnaast ook twee maal tegen het been van [hoofdagent] getrapt.
Nadat [hoofdagent] verdachte herhaaldelijk had gesommeerd om mee te werken, verdachte dit niet deed heeft [hoofdagent] verdachte naar de grond gebracht om hem onder controle te krijgen en hem 3 keer tegen het hoofd geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit handelen in deze context niet worden aangemerkt als disproportioneel geweld waardoor geen sprake meer zou zijn van rechtmatige uitoefening van zijn bediening door verbalisant [hoofdagent] .
Bewijsoverweging feit 4
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [hoofdagent] volgt dat verdachte zich in bedreigende woorden heeft geuit in de richting van deze verbalisant. Dat verdachte die bedreigende woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft geuit in de richting van [hoofdagent] , vindt ondersteuning in de beschrijving van de beelden van de bodycam van [hoofdagent] , zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte geuite bedreigingen van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan, dat in het algemeen de redelijke vrees kon ontstaan dat de misdrijven waarmee werd gedreigd ook zouden worden gepleegd. Dat [hoofdagent] de bedreigingen als zodanig heeft opgevat, blijkt uit diens proces-verbaal van bevindingen. Dat verdachte deze bedreigende bewoordingen impulsief zou hebben geuit, en dat deze zouden zijn ingegeven door emotionele ontlading, onmacht en frustratie – zoals betoogd door de verdediging – doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het dreigende karakter daarvan. Voor de beoordeling van de vraag of bovenbedoelde redelijke vrees kan ontstaan, is immers niet vereist dat verdachte daadwerkelijk het voornemen had om de bedreiging ten uitvoer te brengen (ECLI:NL:HR:2004:AN9309).