ECLI:NL:RBMNE:2021:1194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
16/075302-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging, veroordeling voor vernielingen, wederspannigheid met letsel en bedreiging van een verbalisant

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, geboren in 1992, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, wederspannigheid met letsel, vernieling en bedreiging van een politieambtenaar. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging, omdat niet is aangetoond dat de geweldshandelingen onderdeel waren van een samenwerkingsverband. Echter, verdachte is wel veroordeeld voor de andere feiten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging van wederspannigheid en bedreiging met geweld tegen de politieambtenaar, hoofdagent [hoofdagent], wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich op 15 december 2019 in Amersfoort met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door [hoofdagent], wat resulteerde in letsel bij de verbalisant. Ook heeft verdachte meerdere glazen en flessen vernield die toebehoorden aan Stichting [stichting]. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, en heeft een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 40 uren opgelegd. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, behalve de vordering van [hoofdagent], die is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/075302-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2020 en 15 maart 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. L.H. van der Veldt en van hetgeen mr. R.J.E. Berfelo, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 15 maart 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 15 december 2019 te Amersfoort openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en een of meer onbekend gebleven personen;
Feit 2
op 15 december 2019 te Amersfoort, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [hoofdagent] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel bij die [hoofdagent] ten gevolge heeft gehad;
Feit 3
op 15 december 2019 te Amersfoort meerdere glazen en gevulde flessen van Stichting [stichting] heeft vernield;
Feit 4
op 15 december 2019 te Amersfoort [hoofdagent] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 4. Ten aanzien van feit 1 bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte in vereniging geweld heeft gebruikt. Met betrekking tot feit 2 wordt niet betwist dat er een aanleiding bestond voor de aanhouding van verdachte, maar nu bij die aanhouding disproportioneel geweld is gebruikt dient dit te leiden tot het oordeel dat geen sprake is van een rechtmatige uitoefening van de bediening door verbalisant [hoofdagent] . Wat betreft feit 4 heeft te gelden dat verdachte de bedreigende woorden pas heeft geuit nadat hem de transportboeien waren aangelegd en verdachte drie vuistslagen in zijn gezicht had gehad. De uitingen van verdachte lijken te zijn ingegeven door emotionele ontlading, onmacht en frustratie ontstaan door de klappen die hij heeft gekregen. Gelet op die context heeft bij verbalisant [hoofdagent] geen redelijke vrees kunnen ontstaan dat verdachte uitvoering zou geven aan zijn uitingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij ‘in vereniging’ geweld heeft gepleegd tegen drie beveiligers van [stichting] in Amersfoort.
Daarvan is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, waarbij voor de vraag of is voldaan aan het ‘in vereniging’ plegen van geweld net als bij medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers aan dat geweld is vereist Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben (ECLI:NL:HR:2016:1320).
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als het ‘in vereniging’ plegen van geweld. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat er op verschillende momenten – in de danszaal, op de gangen en in het café van [stichting] – sprake is geweest van gewelddadige handelingen tegen personen en goederen. Het beeld dat naar voren komt is dat er in een kort tijdsbestek op een paar plekken tegelijk gewelddadige handelingen tussen bezoekers plaats hebben gevonden waar de beveiligers op af zijn gekomen en de betrokken personen hebben meegenomen. Daarbij is er geen sprake geweest van groepsvorming. Dat sprake zou zijn geweest van een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen dynamiek – zoals de officier van justitie heeft betoogd – is naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebleken. Dat er op verschillende momenten en op verschillende plekken sprake is geweest van gewelddadige handelingen tegen personen en goederen, maakt op zichzelf nog niet dat daarmee ook van een (ongestructureerd) samenwerkingsverband kan worden gesproken. Dat de ook in het café aanwezige [A] en [B ] enige bijdrage zouden hebben geleverd aan het handelen van verdachte of andersom verdachte bijgedragen heeft aan door deze personen gepleegd geweld in het café, is niet gebleken. Dat [B ] de beveiliger [slachtoffer 2] tegen de muur zou hebben geduwd op het moment dat verdachte een kunststof voet van een hekwerk in de richting van die [slachtoffer 2] zou hebben gegooid, zoals de officier van justitie heeft betoogd, volgt niet uit de verklaring van die [slachtoffer 2] en op basis van de ter terechtzitting van 15 maart 2021 bekeken camerabeelden heeft de rechtbank evenmin de overtuiging gekregen dat van een dergelijk duwen sprake is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde.
Feit 3 (vernieling glazen en gevulde flessen)
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, zoals dat hieronder bewezen wordt verklaard. De rechtbank noemt daarom alleen de volgende door haar gebruikte bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
- de aangifte van [aangever] , namens Stichting [stichting] ; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 maart 2021.
Bewijsmiddelen feiten 2 en 4 (wederspannigheid en bedreiging)
Een proces-verbaal van bevindingen van [hoofdagent] :
“Ik, verbalisant [hoofdagent] (…), hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, verklaar het volgende. Op zondag 15 december 2019 (…) werd ik (…) samen met andere collega’s, naar de ‘ [stichting] ’ gestuurd (…) in Amersfoort. (…) Ik, verbalisant, deelde aan de verdachte mee dat hij aangehouden was. Ik deelde aan de verdachte mee dat ik hem de transportboeien aan zou leggen. (…) Op een gegeven moment werd verdachte verbaal agressief en riep hij dat hij zijn armen al achter zijn rug had gedaan. Ik had de armen van de verdachte vast maar zag en voelde dat hij zijn armspieren had aangespannen. Ik zag ook dat de verdachte zijn armen, achter zijn rug om, stevig vasthield met zijn handen. (…) Ik zag dat verdachte (…), eenmaal op de grond, (…) kennelijk opzettelijk en met kracht twee (2) vuiststoten in mijn gezicht gaf. Ik voelde direct hevige pijn aan mijn neus en mijn rechter oogkas. Ik zag en voelde dat mijn neus aan het bloeden was. (…) Ik zag dat verdachte zich op de grond nog steeds aan het verzetten was. [3] (…) Kort daarop zag en voelde ik dat de verdachte, kennelijk opzettelijk en met kracht, mij twee keer tegen mijn rechterbovenbeen trapte. (…) Nadat de verdachte de transportboeien waren aangelegd hoorde ik de verdachte tegen mij zeggen: (…) “jij gaat er aan” “jij gaat dood man”. Ik hoorde de verdachte even later naar mij roepen dat hij mij wel zou vinden, dood zou maken, mijn dienstnummer wilde weten en woorden van gelijke strekking. Hier schrok ik wel van (…). Ik kreeg sterk het gevoel dat verdachte nog niet klaar met mij was. (…) Het geweld, dat op mij werd uitgeoefend, veroorzaakte bij mij lichamelijk letsel, bestaande uit:
- snee, thv rechter wenkbrauw
- bloedneus
- opgezwollen oogkas
- hoofdpijn
- wazig zicht
(…)
Verdachte: [verdachte] , geboren op [1992] te [geboorteplaats] .” [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] (beschrijving beelden bodycam [hoofdagent] ):
“(…) videobeelden die zijn opgenomen door een persoonlijke camera die door de collega, die aangifte heeft gedaan, zijn gefilmd. Dit zijn beelden afkomstig van een zogeheten ‘Bodycam’. (…) Ik zie op de beelden op dat moment een drietal mannen staan. In het midden staat de verdachte die later verdachte [verdachte] bleek te zijn. Ik zie dat de collega op de man afloopt en ik hoor hem vervolgens zeggen: ‘Jij bent aangehouden’. (…) Ik zie dat de collega tracht de verdachte om te draaien en te gelijk zijn rechterarm te pakken. Ik zie dat de collega de transportboeien vast heeft. (…) Ik hoor vervolgens de collega zeggen: ‘Laat je handen los, laat je handen los’. Ik zie vervolgens dat de collega de transportboeien nog vast heeft (…) Ik hoor de collega zeggen: ‘Ga je meewerken of niet? Meewerken of niet?”. Ik zag dat de verdachte zijn rechterarm, die de collega achter zijn rug wilt hebben, nog voor zijn lichaam heeft. Ik hoor de collega nog twee maal zeggen: ‘Laat je handen los!’ (…) Vervolgens (…) zie ik dat de collega verdachte vastpakt om zijn hoofd en de verdachte vervolgens met een draaiende beweging naar de grond brengt. Ik zie [5] (…) dat de verdachte met zijn linkerarm een grote zwaaiende beweging maakt in de richting van het gezicht van de politiecollega. (…) Ik zie dat een andere collega, [C] , tegenover de collega staat. Ik hoor [C] tegen de collega zeggen: ‘Je wenkbrauw is kapot en je hebt een dik oog. (…)’. Ik zie dat de verdachte is geboeid. Op dat moment zie ik dat de verdachte kijkt in de richting van de filmende collega. Ik hoor verdachte vervolgens zeggen: ‘(…) jij gaat dood’. Ik zie dat de verdachte er alles aan doet om de collega daarbij aan te kunnen kijken..” [6]
Een proces-verbaal van [verbalisant 2] (beschrijving camerabeelden [stichting] ):
“In [stichting] zijn meerdere bewakingscamera’s aanwezig. (…) Ik zag dat er beelden waren opgenomen van (…) het café. (…) Door mij werd het navolgende bevonden: [7] (…)
15-12-2019, 01:58:41 uur. Op de beelden is te zien dat verdachte [verdachte] iets zegt tegen politieambtenaar [hoofdagent] . Hierop wordt verdachte [verdachte] naar de grond gewerkt. Te zien is dat verdachte [verdachte] heftig beweegt met zijn armen en benen.” [8]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar slechts op één van beide feiten.
Bewijsoverweging feit 2
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verbalisant [hoofdagent] aan verdachte heeft medegedeeld dat hij is aangehouden. Voor die aanhouding bestond ook een aanleiding, gelet op de door verdachte gepleegde vernieling (feit 3). Met betrekking tot die aanhouding handelde [hoofdagent] derhalve in de rechtmatige uitvoering van zijn bediening. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte zich verzette tegen zijn aanhouding door, toen hem werd gevraagd zijn handen op de rug te houden zodat deze geboeid konden worden, zijn armspieren aan te spannen en zijn armen achter zijn rug stevig vast te houden.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte, terwijl hij reeds op de grond lag, twee maal met een vuist in het gezicht van [hoofdagent] heeft gestompt. Dat slechts sprake zou zijn van een klap met een open hand – zoals is aangevoerd door de verdediging – acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op het letsel dat [hoofdagent] heeft opgelopen, te weten een snee bij de rechter wenkbrauw, een opgezwollen oogkas, een bloedneus, hoofdpijn en wazig zicht. Verdachte heeft daarnaast ook twee maal tegen het been van [hoofdagent] getrapt.
Nadat [hoofdagent] verdachte herhaaldelijk had gesommeerd om mee te werken, verdachte dit niet deed heeft [hoofdagent] verdachte naar de grond gebracht om hem onder controle te krijgen en hem 3 keer tegen het hoofd geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit handelen in deze context niet worden aangemerkt als disproportioneel geweld waardoor geen sprake meer zou zijn van rechtmatige uitoefening van zijn bediening door verbalisant [hoofdagent] .
Bewijsoverweging feit 4
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [hoofdagent] volgt dat verdachte zich in bedreigende woorden heeft geuit in de richting van deze verbalisant. Dat verdachte die bedreigende woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft geuit in de richting van [hoofdagent] , vindt ondersteuning in de beschrijving van de beelden van de bodycam van [hoofdagent] , zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte geuite bedreigingen van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan, dat in het algemeen de redelijke vrees kon ontstaan dat de misdrijven waarmee werd gedreigd ook zouden worden gepleegd. Dat [hoofdagent] de bedreigingen als zodanig heeft opgevat, blijkt uit diens proces-verbaal van bevindingen. Dat verdachte deze bedreigende bewoordingen impulsief zou hebben geuit, en dat deze zouden zijn ingegeven door emotionele ontlading, onmacht en frustratie – zoals betoogd door de verdediging – doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het dreigende karakter daarvan. Voor de beoordeling van de vraag of bovenbedoelde redelijke vrees kan ontstaan, is immers niet vereist dat verdachte daadwerkelijk het voornemen had om de bedreiging ten uitvoer te brengen (ECLI:NL:HR:2004:AN9309).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 15 december 2019 te Amersfoort, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [hoofdagent] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte [verdachte] , door
- zijn, verdachtes, armen achter zijn rug te houden en door zijn armspieren aan te spannen te beletten dat die [hoofdagent] en zijn collega's hem, verdachte, de boeien om konden doen, en
- vervolgens terwijl hij, verdachte, op de grond ligt die [hoofdagent] meermalen met kracht met gebalde vuist in het gezicht te stompen, en
- met zijn benen te bewegen, en die [hoofdagent] meermalen tegen de benen te trappen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee bij de rechterwenkbrauw en een opgezwollen oogkas en een bloedneus en hoofdpijn en wazig zicht bij die [hoofdagent] ten gevolge heeft gehad;
Feit 3
op 15 december 2019 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk meerdere glazen en gevulde flessen, die geheel of ten dele aan Stichting [stichting] toebehoorden, heeft vernield;
Feit 4
op 15 december 2019 te Amersfoort [hoofdagent] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [hoofdagent] dreigend de woorden toe te voegen:
- ' Jij gaat er aan. Je gaat dood man', en
- dat hij, verdachte, die [hoofdagent] wel zou vinden en dood zou maken, en
- ' jij gaat dood', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 2: wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden
enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
Feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. In verband met de financiële positie van verdachte wordt verzocht om in geval van een veroordeling een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen. Gelet op het met betrekking tot feit 2 geldende taakstrafverbod heeft de verdediging verzocht om in geval van een veroordeling voor dat feit een gevangenisstraf op te leggen van één dag, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de verdediging verzocht om het bij de aanhouding van verdachte jegens hem toegepaste geweld mee te laten wegen bij het bepalen van de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een uitgaansgelegenheid schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Hij heeft met glazen en gevulde flessen gegooid in de richting van andere personen, waarbij die glazen en flessen kapot zijn gegaan op het moment dat die op de grond terecht kwamen. Dat het aldus bij een vernieling van die glazen en flessen is gebleven lijkt eerder een kwestie van geluk te zijn, dan van een bewuste keuze van verdachte. De gevolgen hadden ook ernstiger kunnen zijn wanneer personen door de rondvliegende glazen, flessen of scherven daarvan zouden zijn geraakt. Verdachte heeft dat risico door zijn handelen op de koop toe genomen. Daar komt bij dat hij vlak daarvoor al een zware staander in de richting van een van de beveiligers had gegooid. Daarnaast heeft verdachte zich bij zijn aanhouding door de politie met geweld verzet, waardoor een politieambtenaar letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft de betreffende politieambtenaar ook bedreigd met een tegen het leven gericht misdrijf. Geweldsdelicten in het uitgaansleven zorgen in het algemeen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dat het door verdachte uitgeoefende geweld zich daarbij mede heeft gericht tegen een politieambtenaar, acht de rechtbank bijzonder kwalijk. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
De persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van 9 november 2020. Daaruit blijkt dat verdachte in 2007 eerder is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, en in 2007 en 2011 eerder is veroordeeld voor bedreigingen. Nu deze veroordelingen dateren van langer dan vijf jaar voor de thans aan verdachte ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank deze eerdere veroordelingen niet in strafverzwarende zin meewegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 11 maart 2021, uitgebracht door J. Hoekstra, reclasseringswerker. Uit dit reclasseringsrapport volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van agressieregulatie problematiek, en dat verdachte zelf geen hulpvragen heeft voor de reclassering. Verdachte ervaart wel problemen met zijn gezondheid en het ontbreken van werk, maar een relatie tussen deze problemen en de strafbare feiten kan niet worden vastgesteld. Een reclasseringstraject is daarom niet geïndiceerd. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Ondanks de fysieke problemen zoals door verdachte zijn beschreven, heeft de reclassering projecten beschikbaar waar hij op een veilige manier een werkstraf kan uitvoeren indien hij daartoe wordt veroordeeld.
Strafkader
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft de rechtbank rekening te houden met het uit artikel 22b lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht voortvloeiende taakstrafverbod. Daaruit volgt dat de rechtbank niet kan volstaan met de oplegging van een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan verdachte voor deze feiten op te leggen straf gekeken naar de straffen die in andere zaken voor vergelijkbare feiten zijn opgelegd. Voor het onder 4 bewezenverklaarde feit noemt het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een geldboete als uitgangspunt, waarbij de omstandigheid dat de bedreiging is geuit in de richting van een ambtenaar in functie strafverhogend is.
De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat verdachte de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd in de richting van een ambtenaar in functie, en voorts dat ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten geldt dat deze hebben plaatsgevonden in het uitgaansleven. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding enkele klappen op zijn hoofd heeft gehad met pijn en een bult op zijn hoofd tot gevolg..
Ten slotte heeft de rechtbank bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de financiële positie van verdachte.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van één (1) dag, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 40 uren, met aftrek van 2 uur per dag voor de - resterende - in voorarrest doorgebrachte dagen, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 300,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering nu verdachte van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt in het kader van zijn verweer tegen deze vordering. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.2
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 300,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering nu verdachte van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt in het kader van zijn verweer tegen deze vordering. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.3
[hoofdagent]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 350,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de fysieke gevolgen niet vastgesteld kunnen worden nu de vordering (de rechtbank begrijpt: de daarbij gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring) is gedateerd op 18 december 2019, te weten drie dagen na de ten laste gelegde feiten, en de benadeelde partij daarin heeft verklaard dat hij drie à vier dagen last heeft gehad van de zwelling, en dat de verkleuring aan zijn gezicht na ongeveer tien dagen zou zijn weggetrokken. De verdediging ziet hierin een discrepantie, en meent dat het uitzoeken daarvan een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Meer subsidiair verzoekt de verdediging om de vordering van de benadeelde partij te matigen tot een bedrag van € 150,-. Uiterst subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel niet toe te passen, nu er voor de benadeelde partij voldoende mogelijkheden zijn voor inning van de vordering, en voorts om de toe te passen gijzeling bij niet-voldoening te stellen op maximaal één dag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in de door de verdediging gestelde discrepantie geen aanleiding om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De enkele omstandigheid dat op de slachtofferverklaring de datum van 18 december 2019 wordt genoemd brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de rechtbank geen oordeel kan geven over de gevorderde schade. Nu het verzoek tot schadevergoeding en ook de onderbouwing van de immateriële schade (bijlage 3) zijn gedateerd op 15 februari 2021 is hier mogelijk sprake van een verschrijving. Wat daarvan ook zij, op basis van de zich in het dossier bevindende stukken – waaronder een beschrijving en de foto’s van het letsel bij de benadeelde partij – acht de rechtbank de toelichting die ziet op de duur van het letsel niet ongeloofwaardig. Gelet op de aard van het letsel acht de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar.
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. Als ingangsdatum daarvoor zal de rechtbank de datum hanteren waarop het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, te weten 15 december 2019.
Als extra waarborg voor de betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 7 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de duur van de gijzeling af te wijken van de LOVS-richtlijnen, zoals door de verdediging is verzocht.
De betaling gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 181, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het onder feit 2, feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis;
  • beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straffen in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [hoofdagent]
  • wijst de vordering ad € 350,- van de benadeelde partij toe, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 350,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 december 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 7 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. den Besten, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en N.M. Spelt, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2021.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 december 2019 te Amersfoort,
openlijk, te weten in [stichting] aldaar, in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
samen en in vereniging met verschillende andere personen,
geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten (allen
beveiligers in dienst van en/of aan het werk bij [stichting] ) [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven
personen,
door
- veelvuldig (aan) diverse personen te duwen en/of te trekken en/of te slaan, en/of
- een onbekend gebleven dame (met kracht) in/op/tegen het gezicht te
slaan/stompen, en/of
- die [slachtoffer 1] (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht te
slaan/stompen, en/of
- die [slachtoffer 3] (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht te
slaan/stompen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] (met kracht) tegen de aldaar aanwezige kluisjes te duwen,
en/of
- agressief en met luide stem te schreeuwen en/of te gillen, en/of
- ( wanneer een of meer van die beveiligers hem, verdachte, vasthouden) zich
proberen los te rukken en/of te trekken en/of te duwen en/of (wild) met zijn,
verdachtes, armen te zwaaien en/of
- een kunststof voet van een hekwerk, althans een hard voorwerp, op te pakken en in de richting van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te gooien, terwijl deze tegen de muur wordt gedrukt/gehouden door een ander, en/of
- door glazen en flessen te gooien in de richting van die [slachtoffer 2] en/of andere beveiligers, terwijl die beveiligers trachten anderen te kalmeren;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 15 december 2019 te Amersfoort,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaar, [hoofdagent] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-
Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten
ter aanhouding van verdachte [verdachte] ,
door
- zijn, verdachtes, armen achter zijn rug te houden en/of (vervolgens) (door zijn
arm(spieren) aan te spannen) te beletten dat die [hoofdagent] en/of zijn collega's hem,
verdachte, de boeien om konden doen, en/of
- ( vervolgens) (terwijl hij, verdachte, op de grond ligt) die [hoofdagent] meermalen,
althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht te slaan
en/of stompen, althans (wild) met zijn armen in de richting van het hoofd van die
[hoofdagent] te zwaaien, en/of
- ( vervolgens) (wild) met zijn benen te bewegen en/of te trappen, en/of
(zoedoende) die [hoofdagent] meermalen, althans eenmaal, op/tegen de benen te trappen
en/of te schoppen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een snee (op/bij de rechterwenkbrauw) en/of een dik
en/of opgezwollen oogkas en/of een bloedneus en/of hoofdpijn en/of wazig zicht
bij die [hoofdagent] ten gevolge heeft gehad;
( art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 december 2019 te Amersfoort
opzettelijk en wederrechtelijk
meerdere glazen en/of (gevulde) flessen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander, te weten aan Stichting [stichting] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 15 december 2019 te Amersfoort
[hoofdagent] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [hoofdagent] dreigend de woorden toe te voegen:
- ' Kanker sukkel. Kanker flikker. Kanker hond. Jij gaat er aan. Je gaat dood man',
en/of
- dat hij, verdachte, het dienstnummer van die [hoofdagent] wil en/of (vervolgens) zegt
dat hij, verdachte, die [hoofdagent] wel zou vinden en/of dood zou maken, en/of
- ' Jij, jij komt in een rechtszaak kankersukkel. Jij bent een kankerflikker. Jij krijgt
een kankerrechtszaak, jij gaat dood. Jij gaat allemaal boetes betalen',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2020, genummerd PL0900-2019377669, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en 89, waarbij zich achter laatstsgenoemde pagina ook nog twee ongenummerde pagina’s bevinden. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 84.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 33.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 34.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 41.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 42.
7.Een proces-verbaal (van bevindingen), pagina 86.
8.Een proces-verbaal (van bevindingen), pagina 88.