ECLI:NL:RBMNE:2021:1187

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/2629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitbreiding ontheffing voor doden van vossen rondom kippenbedrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Faunabescherming en Gedeputeerde Staten van Utrecht. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.N. Kloostra, heeft beroep ingesteld tegen de uitbreiding van een ontheffing die eerder was verleend voor het doden van vossen in de omgeving van kippenbedrijven. De ontheffing was oorspronkelijk verleend op 29 september 2014 en gold tot 1 september 2019. In 2019 is het toepassingsgebied van deze ontheffing uitgebreid, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank stelt vast dat de geldigheidstermijn van de bestreden ontheffing inmiddels is verstreken en dat er geen zicht is op herhaling van soortgelijke besluiten. Eiseres kan zich niet vinden in de beperkte toetsing door verweerder, maar de rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is bij een inhoudelijk oordeel over de bestreden ontheffing. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2629

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming , gevestigd in Renkum , eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Wink).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Faunabeheereenheid Utrecht , gevestigd in Renswoude .

Inleiding

1. Bij besluit van 29 september 2014 heeft verweerder in het daartoe aangewezen gebied van de provincie Utrecht een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verleend aan de derde-partij, in de periode van 1 oktober 2014 tot 1 september 2019. De ontheffing houdt in dat ’s avonds en ’s nachts vossen gedood mogen worden met behulp van geweer en kunstlicht, ter voorkoming van belangrijke schade aan biologische- en
Freilandkippenbedrijven. Over dit besluit heeft eiseres een bezwaar- en beroepsprocedure doorlopen. De rechtbank Gelderland heeft op 10 november 2016 het beroep van eiseres ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBGEL:2016:5979). Tegen deze uitspraak heeft eiseres geen hoger beroep ingesteld.
2. In het besluit van 12 november 2019 heeft verweerder op aanvraag van de derde-partij het toepassingsgebied van de ontheffing uit 2014 uitgebreid in verband met de vestiging van een nieuw Freilandkippenbedrijf aan de [adres] in [plaats] (de bestreden ontheffing). De bestreden ontheffing is daarbij verleend voor de periode van 12 november 2019 tot het einde van het geldende Faunabeheerplan 2014-2019. Voor het overige zijn de voorschriften en bepalingen zoals vermeld in de ontheffing van 29 september 2014 ongewijzigd van toepassing gebleven.
3. Ter beoordeling van de uitbreiding van het toepassingsgebied heeft verweerder de hierboven genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland als uitgangspunt genomen en beoordeeld of het nieuwe bedrijf afwijkt van de andere bedrijven die reeds gebruik van de ontheffing kunnen maken. Eiseres kan zich niet vinden in deze beperkte toetsing door verweerder.
4. In de beslissing op bezwaar van 16 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres is in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
5. Het beroep is behandeld op de zitting van 11 februari 2021. In verband met slechte weersomstandigheden heeft de zitting plaatsgevonden via Skype for Business. Eiseres is op de zitting vertegenwoordigd door haar vicevoorzitter [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verder is namens eiseres verschenen mr. [B] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De derde-partij is vertegenwoordigd door directeur [C] . Ook is namens derde-partij verschenen ecoloog [D] .

Beoordeling door de rechtbank

6. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot die conclusie is gekomen.
7. Op de zitting is voor het eerst duidelijk geworden dat de geldigheidstermijn van de bestreden ontheffing inmiddels is verstreken. Deze ontheffing was verleend voor de duur van het Faunabeheerplan 2014-2019. Op 7 juli 2020 is een nieuw Faunabeheerplan vastgesteld dat op 1 september 2020 in werking is getreden, met een looptijd tot 2025. In een besluit van 13 augustus 2020 is een nieuwe ontheffing verleend die op 1 september 2020 in werking is getreden en is gekoppeld aan de looptijd van het nieuwe Faunabeheerplan. Die nieuwe ontheffing omvat zowel het toepassingsgebied van de ontheffing uit 2014 als de uitbreiding hiervan uit 2019. Eiseres heeft op zitting gemeld dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de nieuwe ontheffing. Er is nog geen uitspraak op bezwaar.
8. De geldigheidstermijn van de bestreden ontheffing is dus verstreken. Dat roept de vraag op of eiseres nog procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over deze ontheffing. De rechtbank heeft dit op de zitting aan de orde gesteld.
9. Eiseres stelt dat zij nog wel procesbelang heeft. Volgens eiseres is bij de nieuwe ontheffing sprake van een terugkerende en opvolgende ontheffing, die op dezelfde grondslag verleend wordt en die ook voor het gebied van de uitbreiding geldt. Het inhoudelijk oordeel over de bestreden ontheffing kan hierbij worden betrokken. Verweerder kan zich hierin vinden en wil graag een bevestiging van de rechtbank dat hij bij de bestreden ontheffing de juiste toets heeft verricht.
10. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State [1] volgt dat er in beginsel geen belang meer is bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of een ontheffing verleend had mogen worden, als de geldigheidstermijn van de ontheffing verstreken is. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt als aannemelijk is dat nieuwe besluiten over soortgelijke situaties volgen en dezelfde situatie periodiek terugkeert. Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een verleende ontheffing kan dan gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een ontheffing en de toetsing daarvan. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2]
11. Naar het oordeel van de rechtbank is een uitzondering, zoals hiervoor genoemd, in dit specifieke geval niet aan de orde. De bestreden ontheffing ziet op de uitbreiding van het toepassingsgebied van de in 2014 verleende ontheffing ten behoeve van één specifiek kippenbedrijf. Het geschil gaat om de vraag of verweerder bij uitbreiding van het toepassingsgebied terecht een beperkte toets heeft verricht. De ontheffing op basis van het nieuwe Faunabeheerplan betreft een nieuwe allesomvattende ontheffing van het verbod om ’s avonds en ’s nachts vossen te doden met behulp van een geweer en kunstlicht en ziet op het hele toepassingsgebied, dus inclusief de uitbreiding. Deze nieuwe ontheffing kan niet worden beschouwd als een terugkerend of opvolgend besluit ten opzichte van de bestreden ontheffing, waarbij enkel het toepassingsgebied is uitgebreid. Er is geen zicht op een herhaling van dit soort uitbreidingsbesluiten. Een inhoudelijk oordeel over de bestreden ontheffing komt dus neer op een principe-uitspraak, wat onvoldoende procesbelang oplevert.
12. Omdat er geen sprake is van procesbelang, is het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. J.R. van Es-de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 maart 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een hoger beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2731).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:599).