ECLI:NL:RBMNE:2021:1038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
C/16/495434 / FO RK 20-59
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van stiefouderadoptie ondanks leeftijdsverschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 een beschikking gegeven over de adoptie van drie minderjarige kinderen door hun stiefvader. De rechtbank heeft het verzoek tot stiefouderadoptie toegewezen, ondanks dat er minder dan 18 jaar leeftijdsverschil is tussen de stiefvader en de oudste minderjarige. De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) betrokken. De rechtbank oordeelde dat de adoptie in het kennelijk belang van de kinderen is, gezien de langdurige relatie tussen de stiefvader en de kinderen, en de wens van de kinderen om geadopteerd te worden. De vader van de kinderen heeft zich tegen de adoptie verzet, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verzet niet als een formele tegenspraak kan worden aangemerkt, omdat hij niet persoonlijk ter zitting aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de adoptie de kinderen de nodige rust en stabiliteit kan bieden na een periode van onrust en juridische procedures rondom hun vader. De adoptie werd uitgesproken, en de kinderen zullen de achternaam van de stiefvader dragen, wat hen een gezamenlijke identiteit binnen het gezin zal geven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/495434 / FO RK 20-59 (stiefouderadoptie)
Beschikking van 18 maart 2021
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.P. van Stralen,
en
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de stiefvader,
advocaat mr. A.P. van Stralen,
tegen
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. J.L.J. Leijendekker.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerder in deze zaak een beschikking gegeven op 14 april 2020 en het verzoek tot stiefouderadoptie aangehouden in afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar de vorige beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het e-mailbericht van de Raad locatie [plaatsnaam 1] van 22 april 2020;
  • de brief van de Raad locatie [plaatsnaam 1] van 29 april 2020;
  • de brief van de Raad locatie [plaatsnaam 1] van 2 oktober 2020;
  • het rapport van de Raad locatie [plaatsnaam 1] van 6 november 2020, binnengekomen op 11 november 2020;
  • de brief van de moeder en de stiefvader van 17 november 2020.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling van 4 februari 2021. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. A.P. van Stralen;
  • mr. J.L.J. Leijendekker als advocaat van de vader;
  • mevrouw [A] namens de Raad, locatie [plaatsnaam 2] .
De vader heeft van de rechtbank wel een uitnodiging gekregen voor de zitting, maar is niet naar de zitting gekomen.
1.4.
Na de zitting heeft de rechtbank de brief van de vader van 15 februari 2021 ontvangen met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2021.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn in 2011 gescheiden.
2.2.
De minderjarige kinderen van de ouders zijn:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2006 in [geboorteplaats 3] .
2.3.
Bij beschikking van 14 april 2020 is de moeder alleen belast met het gezag over de kinderen.
2.4.
De moeder en de stiefvader hebben sinds 2013 een relatie met elkaar. De kinderen wonen sinds 2016 bij de moeder en de stiefvader. Samen hebben de moeder en de stiefvader nog twee kinderen: [voornaam van minderjarige 4] en [voornaam van minderjarige 5] .
2.5.
Bij vonnis van deze rechtbank van 20 november 2019 is de vader veroordeeld voor seksueel misbruik van de kinderen.
2.6.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 11 februari 2021, dus na de zitting, het vonnis van deze rechtbank van 20 november 2019 vernietigd en de vader vrijgesproken van seksueel misbruik van de kinderen wegens gebrek aan bewijs.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de orde is het verzoek om de adoptie uit te spreken van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] door de stiefvader.
3.2.
De advocaat heeft namens de vader aangevoerd dat de vader het niet eens is met het verzoek. De vader vindt de adoptie niet in het belang van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] omdat hierdoor de band tussen hem en de kinderen definitief wordt verbroken. Volgens de vader is het zorgelijk dat de kinderen hem willen wegstrepen uit hun leven. Daarnaast vindt de vader dat de Raad in haar rapport teveel de nadruk legt op de veroordeling van de vader door de rechtbank, terwijl dit vonnis niet onherroepelijk is en de kans aanwezig is dat het gerechtshof in hoger beroep de vader zal vrijspreken.

4.De beoordeling

Adoptie
Conclusie
4.1.
De rechtbank zal het verzoek toewijzen en de adoptie uitspreken van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] door de stiefvader. Hierna zal de rechtbank toelichten hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Het verzoek tot adoptie moet worden getoetst aan de vereisten en voorwaarden genoemd in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
De rechtbank verwijst allereerst naar artikel 1:227 BW, waarin – voor zover hier van belang – in het derde lid is bepaald dat het verzoek tot adoptie alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de adoptie in het kennelijk belang van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] . Door de adoptie ontstaat een familierechtelijke betrekking tussen hen en de stiefvader. De kinderen maken feitelijk al vijf jaren onderdeel uit van het gezin samen met de moeder, de stiefvader en de kinderen [voornaam van minderjarige 4] en [voornaam van minderjarige 5] van de moeder en de stiefvader. De kinderen worden al die jaren ook door de moeder en de stiefvader gezamenlijk opgevoed en verzorgd. De Raad heeft een positief advies uitgebracht over de adoptie van de kinderen en stelt dat de adoptie tegemoet komt aan de duidelijke wens van de kinderen om te worden geadopteerd door hun stiefvader bij wiens familie en gezin zij willen horen. De vader heeft bij de Raad kenbaar gemaakt dat hij niet akkoord gaat met de adoptie, maar dat hij de kinderen ook niet gaat opeisen. De moeder stemt in met de verzochte adoptie.
4.5.
De drie kinderen hebben de afgelopen jaren erg veel onrust ervaren vanwege het door hen geuite seksueel misbruik van de vader. Ook de situatie rondom de strafzaak van de vader, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep bij het hof heeft veel spanningen en stress teweeggebracht bij de kinderen. Hoewel het hof de vader recent heeft vrijgesproken voor het seksueel misbruiken van de kinderen wegens gebrek aan bewijs, hebben deze omstandigheid en de procedures daaromheen een enorme impact gehad op de kinderen en het beeld dat zij hebben van de vader. De kinderen ervaren veel stress hiervan en dit heeft voor hen schadelijke gevolgen. De verstandhouding tussen de vader en de kinderen was en is nog steeds ernstig verstoord en voor de toekomst is redelijkerwijs te voorzien dat de kinderen niets meer van hun vader te verwachten hebben in de hoedanigheid van ouder.
4.6.
Op grond van artikel 1:228 lid 1 sub c BW is een voorwaarde voor adoptie dat de adoptant ten minste achttien jaren ouder is dan het kind. Uit de wetsgeschiedenis blijkt onder meer dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de mogelijkheden voor stiefouderadoptie te beperken en hiervoor dezelfde voorwaarden te laten gelden als voor een ‘gewone’ eenpersoonsadoptie. In het arrest van 30 juni 2000 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan de rechter niet de vrijheid toekomt op grond van de omstandigheden van het geval af te wijken van de door de wetgever in het belang van het kind gemaakte duidelijke keuze om te voorkomen dat er een te klein verschil in leeftijd tussen de verzoeker tot adoptie en het kind bestaat. Uit de conclusie van de Advocaat-Generaal in deze zaak volgt dat pedagogische motieven ten grondslag liggen aan de keuze van de wetgever voor het minimum leeftijdsverschil.
4.7.
Gebleken is dat tussen [voornaam van minderjarige 1] en de stiefvader een leeftijdsverschil zit van zestien jaren. Dit betekent dat ten aanzien van [voornaam van minderjarige 1] niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde van ten minste achttien jaren leeftijdsverschil tussen het kind en de adoptant. Bij [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] is wel voldaan aan het vereiste van het minimum leeftijdsverschil.
4.8.
De stiefvader stelt dat het feit dat het leeftijdsverschil tussen hem en [voornaam van minderjarige 1] niet in de weg staat aan adoptie, omdat dit vereiste op grond van internationaal recht terzijde moet worden gesteld. Ook de Raad vindt dat ten aanzien van [voornaam van minderjarige 1] een uitzondering gemaakt moet worden op het leeftijdsvereiste. De advocaat van de vader heeft op de zitting verklaard dat als het verzoek tot adoptie wordt toegewezen voor [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] , hij er dan geen bezwaar tegen heeft als dit voor [voornaam van minderjarige 1] ook wordt toegewezen. Het is volgens hem niet in het belang van [voornaam van minderjarige 1] als zij in tegenstelling tot [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] er buiten zou vallen. Ook zou zij dan als enige een andere geslachtsnaam hebben dan de andere kinderen in het gezin, wat niet in haar belang is.
4.9.
In artikel 3 van het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) is bepaald dat bij het nemen van beslissingen over kinderen - dus ook bij adoptie – de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin met de vader en de moeder heeft recht op zekerheid en continuïteit van het opvoedingsperspectief.
4.10.
De strikte toepassing van artikel 1:228 lid 1 sub c BW, zou er in deze zaak toe leiden dat [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] wel geadopteerd zouden kunnen worden door de stiefvader, maar dat dit voor [voornaam van minderjarige 1] niet mogelijk is. Ook zou [voornaam van minderjarige 1] dan na deze procedure als enige in het gezin een andere geslachtsnaam hebben. Het maken van onderscheid tussen de kinderen vindt de rechtbank niet in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en ook niet in het belang van [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] . Het is de sterke wens van alle drie de kinderen om geadopteerd te worden en te horen bij het gezin van de stiefvader en de moeder. Daarbij overweegt de rechtbank dat het in deze zaak noodzakelijk wordt gedacht om de drie kinderen, dus ook [voornaam van minderjarige 1] , door de adoptie rust te kunnen geven. De adoptie helpt hen namelijk om een zeer ingrijpende en stressvolle periode achter zich te laten en te proberen daar wat minder aan herinnerd te hoeven worden. Dit is iets wat de kinderen nu niet lukt, wat schadelijke gevolgen kan hebben op hun ontwikkeling. Als alleen [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] geadopteerd worden door de stiefvader, betekent dit dat alle drie de kinderen nog steeds niet de rust krijgen die zij nodig hebben en zal dit hun ontwikkeling belemmeren. Verder is van belang dat [voornaam van minderjarige 1] inmiddels 17 jaar oud is en dat zij bij de stiefvader woont, die als volwassen opvoeder al jaren samen met de moeder [voornaam van minderjarige 1] en de andere kinderen van het gezin opvoedt en voor hen zorgt. Bovendien wordt [voornaam van minderjarige 1] over tien maanden volwassen, zodat de verzochte adoptie hoofdzakelijk gericht zal zijn op andere belangen dan de belangen van het kind in de hoedanigheid van minderjarige. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat aan de ten grondslag liggende pedagogische motieven in belangrijke mate tegemoet is gekomen en dat de voorwaarde van het minimum leeftijdsverschil van artikel 1:228 lid 1, sub c BW moet worden geacht te zijn vervuld.
4.11.
Verder is op grond van artikel 1:228 lid 1, sub d BW een voorwaarde voor adoptie dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt. Aan deze tegenspraak (het vetorecht) kan slechts worden voorbijgegaan in de gevallen genoemd in lid 2 van dit artikel, alsmede wanneer - zoals in de jurisprudentie is bepaald - sprake is van misbruik van bevoegdheid door de ouder. Van misbruik van bevoegdheid is echter slechts in uitzonderlijke gevallen sprake, gelet op het belang dat een ouder die de adoptie tegenspreekt heeft bij het in stand laten van diens juridische band met het kind.
4.12.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of aan tegenspraak voorbij kan worden gegaan, dient eerst te worden beoordeeld of in deze zaak sprake is van tegenspraak, zoals bedoeld in sub d artikel 1:228, lid 1 BW. De vader is niet in persoon verschenen ter zitting, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Een veto zoals bedoeld in artikel 1:228, lid 1, sub d BW kan alleen in persoon en ten overstaan van de rechter worden uitgesproken. [1] De achtergrond van de eis dat een vetorecht in persoon ter zitting moeten worden uitgesproken is gelegen in het feit dat zowel de rechter als verzoekers van de betreffende ouder zelf kunnen vernemen waarom de adoptie wordt tegengesproken. Door niet ter zitting te verschijnen konden vragen hierover niet aan de vader worden gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van tegenspraak zoals bedoeld in artikel 1:228 BW lid 1, sub d BW. Dat betekent dat het verweer dat namens de vader bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht niet kan worden aangemerkt als de uitoefening van zijn vetorecht, maar meegewogen is in de beoordeling van artikel 1:227 BW.
4.13.
Nu ook overigens aan de artikelen 1:227 en 1:228 BW - voor zover in deze zaak van toepassing - is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot adoptie uitspreken.
Geslachtsnaam
4.14.
[voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 2] krijgen zoals ook is verzocht door de adoptie de geslachtsnaam
[achternaam van de stiefvader], de andere kinderen van de moeder en de stiefvader hebben al ook die naam. [2]

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de adoptie van de minderjarigen van het vrouwelijke geslacht:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2006 in [geboorteplaats 3] ;
door:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum 4] 1987 in [geboorteplaats 4] ;
5.2.
stelt vast dat [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] na de adoptie de geslachtsnaam
[achternaam van de stiefvader]zullen dragen, zodat zij zullen heten:
  • [voornaam van minderjarige 1 met de achternaam van de stiefvader], geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats 1] ;
  • [voornaam van minderjarige 2 met de achternaam van de stiefvader] ,geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
  • [voornaam van minderjarige 3 met de achternaam van de stiefvader], geboren op [geboortedatum 3] 2006 in [geboorteplaats 3] .
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. A.C. van den Boogaard, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 6 juni 1958, NJ 1958, 375, HR 20 mei 1994, 626 en ECLI:NL:HR:2003:AF1487;
2.Artikel 1:5 lid 8 BW.