ECLI:NL:HR:2003:AF1487
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Adoptieverzoek door pleegouders en de rol van de vader in het familierecht
In deze zaak hebben de pleegouders op 2 juli 2001 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Arnhem om de adoptie van hun pleegkind, geboren op 19 mei 1985, uit te spreken. De vader van het kind, die niet ter terechtzitting verscheen, had eerder zijn verzet tegen de adoptie kenbaar gemaakt. De Rechtbank heeft op 6 november 2001 het verzoek van de pleegouders toegewezen. De vader ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 18 juni 2002 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigde. Hierna heeft de vader cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vader, ondanks zijn verzet, misbruik maakt van zijn vetorecht. Het Hof had overwogen dat de adoptie in het belang van het kind was, maar dat de vader's tegenspraak niet zonder meer kon worden genegeerd. De Hoge Raad bevestigde dat het vetorecht van de ouder in het adoptieproces niet absoluut is en dat misbruik van deze bevoegdheid kan worden vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de vader, gezien de omstandigheden, niet redelijkerwijs tot uitoefening van zijn recht had kunnen komen, vooral omdat het kind al lange tijd door de pleegouders was verzorgd en opgevoed.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader en bevestigt de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 21 februari 2003.