ECLI:NL:RBMNE:2021:1025

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
20/1647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en afgeleid belang bij omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwstop die was opgelegd aan ALLSAFE Mini Opslag VI B.V. (hierna: VI). De bouwstop werd opgelegd omdat de brandcompartimenten op de vierde verdieping niet in overeenstemming waren met de verleende omgevingsvergunning. De eisers, bestaande uit drie BV's, maakten bezwaar tegen deze bouwstop. De rechtbank moest beoordelen of de eisers als belanghebbenden konden worden aangemerkt en of de bouwstop terecht was opgelegd.

Eiseres 1, een zusterbedrijf van VI, stelde dat zij niet als overtreder kon worden aangemerkt omdat zij geen zeggenschap had over de werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat eiseres 1 niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat zij geen vergunninghouder of eigenaar van de grond was en geen invloed kon uitoefenen op de vergunninghouder. De rechtbank concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte eiseres 1 als overtreder had aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres 1 gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De beroepsgronden van eisers 2 en 3 werden ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde het college in de proceskosten van eiseres 1 en droeg het college op het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van het belanghebbend zijn bij bestuursrechtelijke besluiten en de verantwoordelijkheden van het college in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen

1. [eiseres 1]statutair gevestigd in [vestigingsplaats 1];
2. [eiseres 2]statutair gevestigd in [vestigingsplaats 2], en
3. [eiseres 3]statutair gevestigd in [vestigingsplaats 3]
(gemachtigde: mr. S. Maakal),
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: S. Ramsoekh).

Procesverloop

Op 18 april 2019 heeft het college aan ALLSAFE Mini Opslag VI B.V. (hierna: VI) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een aantal opslagruimtes aan de [straat] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] in [woonplaats] .
Op 6 november 2019 zijn de bouwwerkzaamheden mondeling stilgelegd en is een bouwstop opgelegd omdat de brandcompartimenten op de vierde verdieping in afwijking van de verleende omgevingsvergunning zijn gerealiseerd. De bouwstop is in het besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) schriftelijk bevestigd aan eiseres 1. In dit besluit is ook een voornemen tot het opleggen van een dwangsom opgenomen.
Op 18 november 2019 is de bouwstop voor de verdiepingen 1, 2 en 3 opgeheven.
Op 27 november 2019 heeft het college aan VI een vergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van de omgevingsvergunning van 18 april 2019.
Eisers maken bezwaar tegen de bouwstop. In het besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) verklaart het college de bezwaren van eiseres 1 ongegrond en de bezwaren van eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021. Namens eisers waren aanwezig [directeur] (directeur/bestuurder [eiseres 2] (hierna: Management)), [technisch directeur] (technisch directeur/projectleider Management), [adviseur brandveiligheid] (adviseur brandveiligheid en bouwregelgeving) en [architect] (architect), bijgestaan door hun gemachtigde. De gemachtigde van het college was niet aanwezig.
De griffier heeft bij aanvang van de zitting telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van het college. De uitnodiging voor de zitting bleek niet bekend te zijn en de gemachtigde zag ook geen kans om de zitting op dat moment op een digitale wijze bij te wonen omdat zij niet voorbereid was. Gezien de wens van eisers om de zaak te behandelen en de vaststelling dat de uitnodigingen voor de zitting correct waren verzonden, is de zaak behandeld zonder aanwezigheid van de gemachtigde van het college.
Stukken na sluiting van het onderzoek ter zitting
Op 25 januari 2021 heeft de rechtbank van eisers de op zitting gevraagde uittreksels van de Kamer van Koophandel ontvangen. In de begeleidende brief heeft de gemachtigde van eisers nog een aanvullend verzoek gedaan. Dit verzoek is gedaan na sluiting van het onderzoek en geeft geen aanleiding voor een heropening van het onderzoek. Daarom laat de rechtbank dit verzoek buiten beschouwing.
In haar brief van 29 januari 2021 heeft de gemachtigde van het college laten weten dat zij in een eerder telefonisch contact met de griffie van de rechtbank heeft verzocht om het aanvullende beroepschrift naar het Juridisch Bureau van de gemeente Amsterdam te zenden. De rechtbank heeft hiervan geen aantekeningen in het dossier of het registratiesysteem kunnen terugvinden. Ook een verzoek om het correspondentieadres te wijzigen heeft de rechtbank niet ontvangen. De rechtbank ziet in deze brief dan ook geen reden om het onderzoek in deze zaak te heropenen.

Overwegingen

1. De rechtbank zal eerst beoordelen of eisers kunnen worden aangemerkt als
belanghebbenden en daarna, voor zover nog nodig, de zaak inhoudelijk beoordelen.
Belanghebbenden?
2. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres 1 ongegrond en die
van eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard. Eisers kunnen dus beroep instellen bij de rechtbank en hebben dat tijdig gedaan.
3. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet,
om als belanghebbende bij een besluit te worden aangemerkt, sprake zijn van een rechtstreeks belang bij het besluit.
4. Voor eiseres 1 geldt dat zij rechtstreeks betrokken is bij het primaire en bestreden
besluit nu de bouwstop aan haar is opgelegd. Voor eisers 2 en 3 geldt dat hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat zij volgens verweerder geen rechtstreeks maar een afgeleid belang hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers 2 en 3 terecht niet als belanghebbenden heeft aangemerkt en zij zal uitleggen waarom.
5. Aan de hand van de uittreksels van de Kamer van Koophandel heeft de rechtbank
vastgesteld dat eiseres 2 bestuurder is van eiseres 1. Volgens vaste rechtspraak heeft de bestuurder (eiseres 2) van een door een besluit getroffen vennootschap (eiseres 1) een afgeleid belang en is daarom geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb bij dat besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken. De verwijzing naar de vuistregels uit de conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven [1] vindt de rechtbank te algemeen en anders dan in de voorbeelden die in het beroepschrift worden gegeven, is hier sprake van een besluit waartegen de getroffen vennootschap ook zelf bezwaar heeft ingesteld.
6. Eiseres 3 is de aannemer die de werkzaamheden op de bouwplaats uitvoerde. Er is
sprake van een contractuele relatie met de opdrachtgever. Dat het stilleggen van deze werkzaamheden ook voor de aannemer (financiële) consequenties heeft gehad, betekent nog niet dat hij daarmee een rechtstreeks belang bij het besluit heeft. In het beroepschrift wordt niet duidelijk gemaakt dat eiseres 3, los van de contractuele relatie, ook een zelfstandig eigen belang heeft bij het besluit.
7. De beroepsgronden tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eisers 2
en 3 slagen niet.
Beroepsgronden van eiseres 1
8. Eiseres 1 voert allereerst aan dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder en dat
het college haar dan ook ten onrechte heeft aangeschreven. Zij is geen vergunninghouder, geen eigenaar van de grond, geen opdrachtgever van de bouw en heeft binnen de concernverhoudingen ook geen enkele zeggenschap over de werkzaamheden of vermeende overtredingen.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen reden was om te twijfelen aan het
overtrederschap. Naast degene die de handeling fysiek heeft verricht, kan in bepaalde gevallen ook degene aan wie de handeling is toe te rekenen, als overtreder worden aangemerkt. In bezwaar heeft eiseres 1 dit punt ook helemaal niet naar voren gebracht. Daardoor heeft eiseres 1 naar de mening van het college erkend dat zij rechthebbende is dan wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding.
10. Volgens vaste rechtspraak [2] is de overtreder, gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de
Awb, degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt. Dit is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
11. Deze beroepsgrond slaagt. Uit de dossierstukken blijkt dat de omgevingsvergunning van
18 april 2019 is verleend aan VI. Eigenaar van de grond is [eiseres 1] (hierna: Vastgoed). Dat eiseres 1 op enige wijze bij de bouwwerkzaamheden betrokken is geweest blijkt nergens uit, zodat eiseres 1 naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als bouwer en evenmin als opdrachtgever tot de werkzaamheden. Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel maakt de rechtbank verder op dat eiseres 1 en de vergunninghouder en/of eigenaar van de grond niet zodanig bestuurlijk met elkaar zijn verbonden dat eiseres 1 op die vennootschappen zodanige invloed kan uitoefenen, dat (ook) zij als overtreder kan worden aangemerkt. Eiseres 1 is immers een zusterbedrijf en geen aandeelhouder of bestuurder van vergunninghouder VI en een dochter van de eigenaar van de grond Vastgoed. Als zuster- dan wel dochtervennootschap heeft eiseres 1 geen zeggenschap over VI of Vastgoed. Zij kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor eventuele overtredingen van hen.
12. Het betoog van het college dat het aan eiseres 1 was hierop te wijzen in bezwaar slaagt
niet. Alhoewel het voor de hand had gelegen dat eiseres 1 dit had gedaan, ontslaat het niet aanvoeren van dit punt het college niet van de verplichting om zelf vast te stellen wie als overtreder moet worden aangemerkt. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar had het college, bijvoorbeeld aan de hand van de gegevens in de bouwregistratie of uittreksels van de Kamer van Koophandel, moeten onderzoeken of eiseres 1 terecht als overtreder was aangemerkt. Zo niet, dan had het college een ander als schender van het te handhaven voorschrift met de daaraan verbonden consequenties moeten aanwijzen en een (nieuw) besluit ten aanzien van die overtreder moeten nemen. Dat het college dat niet heeft gedaan, blijft voor zijn rekening.
13. Uit het voorgaande volgt dat het college eiseres 1 in het primaire en bestreden besluit
ten onrechte heeft aangemerkt als degene die het te handhaven voorschrift heeft overtreden. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres 1 geen bespreking meer.
Conclusie
14. De rechtbank zal het beroep voor zover ingesteld door eisers 2 en 3 ongegrond
verklaren. Het beroep voor zover ingesteld namens eiseres 1 zal de rechtbank gegrond verklaren en zij zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Awb. Nu het college alleen kan beslissen tot gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres 1 en herroeping van het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding dit zelf te doen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. [3]
Proceskosten en griffierecht
15. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college
aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(verhinderd te tekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven van 7 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2018:3474.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2005.
3.Zie artikel 8:72 van de Awb.