Overwegingen
1. De rechtbank zal eerst beoordelen of eisers kunnen worden aangemerkt als
belanghebbenden en daarna, voor zover nog nodig, de zaak inhoudelijk beoordelen.
2. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres 1 ongegrond en die
van eisers 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard. Eisers kunnen dus beroep instellen bij de rechtbank en hebben dat tijdig gedaan.
3. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet,
om als belanghebbende bij een besluit te worden aangemerkt, sprake zijn van een rechtstreeks belang bij het besluit.
4. Voor eiseres 1 geldt dat zij rechtstreeks betrokken is bij het primaire en bestreden
besluit nu de bouwstop aan haar is opgelegd. Voor eisers 2 en 3 geldt dat hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat zij volgens verweerder geen rechtstreeks maar een afgeleid belang hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers 2 en 3 terecht niet als belanghebbenden heeft aangemerkt en zij zal uitleggen waarom.
5. Aan de hand van de uittreksels van de Kamer van Koophandel heeft de rechtbank
vastgesteld dat eiseres 2 bestuurder is van eiseres 1. Volgens vaste rechtspraak heeft de bestuurder (eiseres 2) van een door een besluit getroffen vennootschap (eiseres 1) een afgeleid belang en is daarom geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb bij dat besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken. De verwijzing naar de vuistregels uit de conclusie van Advocaat-Generaal Widdershovenvindt de rechtbank te algemeen en anders dan in de voorbeelden die in het beroepschrift worden gegeven, is hier sprake van een besluit waartegen de getroffen vennootschap ook zelf bezwaar heeft ingesteld.
6. Eiseres 3 is de aannemer die de werkzaamheden op de bouwplaats uitvoerde. Er is
sprake van een contractuele relatie met de opdrachtgever. Dat het stilleggen van deze werkzaamheden ook voor de aannemer (financiële) consequenties heeft gehad, betekent nog niet dat hij daarmee een rechtstreeks belang bij het besluit heeft. In het beroepschrift wordt niet duidelijk gemaakt dat eiseres 3, los van de contractuele relatie, ook een zelfstandig eigen belang heeft bij het besluit.
7. De beroepsgronden tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eisers 2
Beroepsgronden van eiseres 1
8. Eiseres 1 voert allereerst aan dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder en dat
het college haar dan ook ten onrechte heeft aangeschreven. Zij is geen vergunninghouder, geen eigenaar van de grond, geen opdrachtgever van de bouw en heeft binnen de concernverhoudingen ook geen enkele zeggenschap over de werkzaamheden of vermeende overtredingen.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen reden was om te twijfelen aan het
overtrederschap. Naast degene die de handeling fysiek heeft verricht, kan in bepaalde gevallen ook degene aan wie de handeling is toe te rekenen, als overtreder worden aangemerkt. In bezwaar heeft eiseres 1 dit punt ook helemaal niet naar voren gebracht. Daardoor heeft eiseres 1 naar de mening van het college erkend dat zij rechthebbende is dan wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding.
10. Volgens vaste rechtspraakis de overtreder, gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de
Awb, degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt. Dit is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
11. Deze beroepsgrond slaagt. Uit de dossierstukken blijkt dat de omgevingsvergunning van
18 april 2019 is verleend aan VI. Eigenaar van de grond is [eiseres 1] (hierna: Vastgoed). Dat eiseres 1 op enige wijze bij de bouwwerkzaamheden betrokken is geweest blijkt nergens uit, zodat eiseres 1 naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als bouwer en evenmin als opdrachtgever tot de werkzaamheden. Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel maakt de rechtbank verder op dat eiseres 1 en de vergunninghouder en/of eigenaar van de grond niet zodanig bestuurlijk met elkaar zijn verbonden dat eiseres 1 op die vennootschappen zodanige invloed kan uitoefenen, dat (ook) zij als overtreder kan worden aangemerkt. Eiseres 1 is immers een zusterbedrijf en geen aandeelhouder of bestuurder van vergunninghouder VI en een dochter van de eigenaar van de grond Vastgoed. Als zuster- dan wel dochtervennootschap heeft eiseres 1 geen zeggenschap over VI of Vastgoed. Zij kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor eventuele overtredingen van hen.
12. Het betoog van het college dat het aan eiseres 1 was hierop te wijzen in bezwaar slaagt
niet. Alhoewel het voor de hand had gelegen dat eiseres 1 dit had gedaan, ontslaat het niet aanvoeren van dit punt het college niet van de verplichting om zelf vast te stellen wie als overtreder moet worden aangemerkt. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar had het college, bijvoorbeeld aan de hand van de gegevens in de bouwregistratie of uittreksels van de Kamer van Koophandel, moeten onderzoeken of eiseres 1 terecht als overtreder was aangemerkt. Zo niet, dan had het college een ander als schender van het te handhaven voorschrift met de daaraan verbonden consequenties moeten aanwijzen en een (nieuw) besluit ten aanzien van die overtreder moeten nemen. Dat het college dat niet heeft gedaan, blijft voor zijn rekening.
13. Uit het voorgaande volgt dat het college eiseres 1 in het primaire en bestreden besluit
ten onrechte heeft aangemerkt als degene die het te handhaven voorschrift heeft overtreden. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres 1 geen bespreking meer.
14. De rechtbank zal het beroep voor zover ingesteld door eisers 2 en 3 ongegrond
verklaren. Het beroep voor zover ingesteld namens eiseres 1 zal de rechtbank gegrond verklaren en zij zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Awb. Nu het college alleen kan beslissen tot gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres 1 en herroeping van het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding dit zelf te doen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Proceskosten en griffierecht
15. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college
aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.