ECLI:NL:RBMNE:2020:994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
497364 /FL RK 20-276
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens onterecht verblijf in psychiatrische instelling zonder wettelijke titel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die schadevergoeding vorderde van de Staat der Nederlanden en/of GGZ Centraal. Verzoekster was van 5 tot en met 7 februari 2020 opgenomen in een psychiatrische instelling zonder wettelijke grondslag, omdat de officier van justitie te laat een verzoek tot zorgmachtiging had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster immateriële schade heeft geleden door de onduidelijkheid over haar status en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 250,-. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat de advocaat door de rechtbank is toegevoegd en er geen griffierechten of andere kosten zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Locatie: Lelystad
Zaak-/rekestnr.: C/16/497364 / FL RK 20-276
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
Beschikking van 13 maart 2020van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster]
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. D. Warnink,
tot het verkrijgen van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding ten laste van:
De Staat der Nederlanden,
en/of
GGZ Centraal, locatie [locatie]
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 februari 2020.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020, in het gebouw van de rechtbank Midden-Nederland op de locatie Lelystad.
1.3
Verschenen en gehoord zijn:
- verzoekster, met mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn (waarnemend voor
mr. D. Warnink);
- de heer J.F. Strous, psychiater;
- mevrouw [A] , juriste van GGZ Centraal.

2.Verzoek en verweer

2.1
Verzoekster heeft verzocht om de Staat der Nederlanden, dan wel de geneesheer-directeur van GGZ Centraal, locatie [locatie] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding. Verzoekster is opgenomen geweest op de gesloten afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis zonder wettelijke grondslag voor een periode van drie dagen, te weten 5, 6 en 7 februari 2020. Verzoekster verzoekt een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van primair € 450,-, te weten € 150,- per dag dat verzoekster ten onrechte op de gesloten afdeling heeft verbleven. Subsidiair tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van € 440,-, te weten een basisbedrag van € 200,- en € 80,- per dag dat verzoekster ten onrechte op de gesloten afdeling heeft verbleven. Meer subsidiair verzoekt verzoekster de rechtbank een passend bedrag vast te stellen. Verzoekster verzoekt de schadevergoeding te vermeerderen met de gemaakte proceskosten, indien er griffierecht wordt geheven. Ook verzoekt verzoekster een vergoeding voor advocaatkosten, indien er geen toevoeging verstrekt zal worden.
3.2.
Verzoekster heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank op 7 februari 2020 de officier van justitie in zijn verzoek tot zorgmachtiging aansluitend op de machtiging tot voortzetting crisismaatregel niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu het verzoek tot zorgmachtiging te laat was ingediend bij de rechtbank. De voortzetting tot crisismaatregel is op 15 januari 2020 verleend tot en met 4 februari 2020. Verzoekster meent dat zij op 5, 6 en 7 februari 2020 op de gesloten afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis heeft verbleven terwijl daar op dat moment geen wettelijke grondslag voor bestond. Verzoekster geeft aan in grote onzekerheid te hebben verkeerd en dat deze situatie spanningen en frustratie teweeg hebben gebracht.
3.3.
Mevrouw [A] heeft aangevoerd dat op 15 januari 2020, tijdens de mondelinge behandeling van de voortzetting tot crisismaatregel is aangegeven dat deze machtiging voor drie weken werd verleend. Dit is ook zo aangegeven op de kennisgeving. De instelling is er derhalve vanuit gegaan dat dit dezelfde termijn zou zijn als in de wet BOPZ, zodat de machtiging zou lopen tot en met 5 februari 2020. Op 7 februari 2020 heeft de instelling echter de beschikking van de voortzetting tot crisismaatregel van 15 januari 2020 van de rechtbank ontvangen, waaruit bleek dat de voortzetting tot crisismaategel op 4 februari 2020 was verlopen. Overigens heeft de instelling op 4 februari 2020 aan het OM verzocht een verzoek tot zorgmachtiging in te dienen bij de rechtbank. Het OM heeft echter het verzoek tot het verlenen van de zorgmachtiging te laat (op 5 februari 2020) ingediend bij de rechtbank.
3.4
De heer Strous heeft verklaard dat betrokkene tot en met 14 februari vrijwillig in de instelling is verbleven, maar uiteindelijk is vertrokken nadat zij weigerde om medicatie te nemen.

4.Beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan de betrokkene de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen. Het toekennen van schadevergoeding ten laste van een andere partij (zoals verzocht jegens GGZ Centraal) is dan ook niet mogelijk.
4.2.
Allereerst moet de rechtbank vaststellen dat uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat deze rechtbank de beschikking voortzetting van de crisismaatregel van 15 januari 2020 pas op 6 februari 2020 schriftelijk heeft gegeven, terwijl de machtiging was verleend tot en met 4 februari 2020. Hierdoor was de einddatum van de machtiging voor partijen niet duidelijk, nu er bij de mondelinge behandeling en in de kennisgeving gesproken werd over drie weken.
4.3.
Deze rechtbank heeft bij haar beslissing van 7 februari 2020 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar heeft betrokkene na deze beslissing van de rechtbank nog een week vrijwillig in de instelling verbleven, maar de rechtbank stelt wel vast dat betrokkene voldoende heeft toegelicht en gemotiveerd dat zij immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en onzekerheid ten aanzien van haar status en dat zij daarom recht heeft op een schadevergoeding.
4.4.
Artikel 10:12 Wvggz bepaalt dat de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekent. Een schadevergoeding laat zich slechts naar billijkheid schatten en een dergelijke schatting behoeft in beginsel geen nadere toelichting. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding per dag toe te kennen omdat betrokkene nadien nog een week vrijwillig is verbleven, maar vindt een schadevergoeding van in totaal € 250,- billijk.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordelen tot vergoeding van de schade van betrokkene die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van € 250,-.
4.6.
Het meer of anders gevraagde aan proceskosten zal de rechtbank afwijzen nu de advocaat door de rechtbank is toegevoegd en er geen sprake is van griffierechten of van andere kosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan [verzoekster] , geboren op [1970] te [geboorteplaats] .
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G. van de Streek, rechter, bijgestaan door
S. Splinter als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
[zie HR: HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590]