ECLI:NL:RBMNE:2020:930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
16/262750-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzetheling en vrijspraak woninginbraak met betrekking tot bewijsuitsluiting

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van woninginbraak en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen 31 oktober 2019 en 1 november 2019 in de woning van de aangeefster te Soest is ingebroken, waarbij diverse goederen, waaronder vier gitaren, zijn weggenomen. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder foto’s van de gestolen goederen op de telefoon van de verdachte en het aantreffen van deze goederen bij de verdachte. Echter, de rechtbank heeft het proces-verbaal van het schoensporenonderzoek uitgesloten van bewijs, omdat het niet inzichtelijk was hoe de conclusies waren getrokken. Hierdoor kon de rechtbank niet wettig en overtuigend bewijzen dat de verdachte de woninginbraak had gepleegd, wat leidde tot vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de goederen, aangezien hij deze wist te verwerven terwijl hij zich bewust was dat ze door misdrijf waren verkregen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een contact- en locatieverbod ten opzichte van de aangeefster. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van materiële schade, maar niet voor immateriële schade, gezien de vrijspraak voor de woninginbraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/262750-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 en 27 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen verdachte en mr. S. Melliti, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 1 november 2019 te Soest samen met (een) ander(en) uit een woning (middels braak) diverse horloges, vijf gitaren, een stofzuiger, diverse sleutels, twee kussenslopen, een camera (gopro hero) en/of twee telefoons toebehorende aan [aangeefster] , heeft weggenomen;
subsidiair
op 2 november 2019 te Zeist, althans in Nederland, samen met (een) ander(en), vier gitaren en/of een autosleutel en/of een mini koelkast en/of twee telefoons heeft geheeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK PRIMAIR TEN LASTE GELEGDE FEIT

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte de woninginbraak, zoals hem primair ten laste is gelegd, heeft gepleegd.
Bij het bewijs hiervoor betrekt de officier van justitie de korte tijdspanne tussen het moment van de inbraak en het moment dat verdachte over de weggenomen goederen beschikte. Ook acht hij relevant dat er bij verdachte thuis zwarte kleding en een breekijzer is aangetroffen. Voorts neemt hij als bewijs mee dat met de telefoon van verdachte reeds op 1 november 2019 om 22:47 uur foto’s zijn gemaakt van de weggenomen goederen. Ook de resultaten van het vergelijkend schoensporenonderzoek - dat naar aanleiding van de schoensporen in de woning en de bij verdachte in beslag genomen schoenen is uitgevoerd - worden door de officier van justitie als bewijs gebezigd. Tenslotte ziet de officier van justitie in het gedrag van verdachte op 2 november 2019, wanneer hij samen met anderen goederen in een auto laadt en daarbij telkens naar het huis van aangeefster zou hebben gekeken, een aanwijzing voor verdachtes betrokkenheid bij de inbraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Zij stelt dat in het dossier het proces-verbaal sporenonderzoek ontbreekt waardoor het niet duidelijk is – en ook niet te controleren valt - op welke manier de schoensporen in de woning van aangeefster zijn veiliggesteld. Ook acht de raadsvrouw de conclusies die in het proces-verbaal schoensporenonderzoek worden getrokken onvoldoende overtuigend. Zij stelt dan ook dat op basis van het onderzoek naar de schoensporen niet de conclusie kan worden getrokken dat de bij verdachte in beslag genomen Nike’s de sporen in de woning van aangeefster hebben veroorzaakt. Mocht deze conclusie wel worden getrokken, dan stelt de raadsvrouw dat niet kan worden vastgesteld dat het ook verdachte was die de bij hem in beslag genomen Nike’s droeg tijdens de inbraak.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat tussen 31 oktober 2019 om 20:30 uur en 1 november 2019 om 08:44 uur in de woning van aangeefster [aangeefster] te [woonplaats] is ingebroken en dat hierbij onder meer vier gitaren zijn weggenomen. Op de telefoon van verdachte zijn van deze gitaren diverse foto’s aangetroffen die op 1 november 2019 rond 22:47 zijn gemaakt. Op 2 november 2019 heeft verdachte, samen met een ander, in de gitaarspeciaalzaak in Amersfoort gitaren te koop aangeboden. Verder zijn op verschillende plaatsen in de kamers van verdachte te Soest diverse goederen die bij de inbraak zijn weggenomen, aangetroffen. Ook is een breekijzer aangetroffen en een tas met diverse (donkere) kledingstukken.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij, toen hij de goederen en de tas met kledingstukken en het breekijzer van een vriend ontving, hij wist dat deze goederen door misdrijf waren verkregen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de woninginbraak (al dan niet samen met een of meer ander(en)) heeft gepleegd. Voor die vraag is de beoordeling van het schoensporenonderzoek van belang.
Schoensporenonderzoek uitgesloten van het bewijs
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek van 11 november 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] . [verbalisant] heeft het profiel van zolen van de schoenen die inbeslaggenomen zijn genomen bij verdachte op het moment dat hij op 2 november 2019 door de politie werd aangehouden, vergeleken met de schoensporen ([1], [2.1] en 2.2]) welke werden aangetroffen en veiliggesteld tijdens het sporenonderzoek op de [adres] te [woonplaats] , BVH nummer PL0900-2019-2.
De rechtbank stelt met de raadsvrouw van verdachte vast dat het proces-verbaal met betrekking tot het veiligstellen van de aangetroffen schoensporen in de woning van aangeefster ontbreekt. Hierdoor zijn de in het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek genoemde SIN-nummers AAMO5406NL en AAMO5408NL niet te herleiden tot de veiliggestelde schoensporen in de woning van aangeefster.
Daarnaast is op basis van het proces-verbaal schoensporenonderzoek niet inzichtelijk hoe verbalisant [verbalisant] op basis van de resultaten tot de getrokken conclusies is gekomen. De resultaten behorende bij het onderzoek naar spoor [1] zijn namelijk
dezelfdeals die bij het onderzoek naar spoor [2.1] werden gevonden: ‘profiel, afmetingen en slijtage komt overeen en er zijn geen onverklaarbare verschillen waargenomen’. Echter zijn er op basis van deze resultaten ten aanzien van deze twee sporen
andereconclusies getrokken. Voor spoor [1] wordt geconcludeerd: Het schoenafdrukspoor [1] is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de schoenen [A]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon
nietworden vastgesteld, dat het spoor
daadwerkelijkis veroorzaakt met de linkerschoen [A]. Terwijl ten aanzien van spoort [2.1] geconcludeerd wordt: het schoenafdrukspoor [2.1 ]
mogelijkis veroorzaakt met de rechter [A].
Met de raadsvrouw is de rechtbank daarom, op grond van de hierboven gedane constateringen, van oordeel dat het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek onder deze omstandigheden niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Vrijspraak primair ten laste gelegde wegens gebrek aan bewijs
Omdat de schoensporen het enige directe daderspoor is dat verdachte aan de woninginbraak koppelt, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet bewezen. De tijdsspanne tussen de inbraak en het moment dat verdachte foto’s van de gitaren heeft gemaakt, acht de rechtbank niet zodanig kort, dat enkel op basis daarvan moet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die de goederen moet hebben gestolen. De omstandigheden dat de gestolen goederen kort na de inbraak bij verdachte thuis zijn aangetroffen en dat verdachte niet heeft willen verklaren van wie hij deze goederen heeft ontvangen, roepen weliswaar vragen op, maar zijn onvoldoende om verdachte wegens medeplegen van een woninginbraak te veroordelen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft het subsidiair ten laste gelegde feit bekend en het feit is door verdachte begaan. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van terechtzitting van 27 februari 2020, inhoudende de
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 november 2019 in Nederland vier gitaren en een autosleutel en een mini koelkast en twee telefoons in doos (merk Samsung) heeft verworven, en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzetheling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot 150 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde dat verdachte (gedurende de proeftijd) geen contact legt of laat leggen met [aangeefster] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om bij eventuele strafoplegging een straf conform het voorarrest op te leggen en rekening te houden met het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij verzoekt subsidiair om een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het zoeken naar dagbesteding en huisvesting op te leggen. De raadvrouw bepleit om hieraan geen elektronische (enkelband) controle te koppelen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst en aard van het strafbare feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van onder meer vier gitaren, twee telefoons en autosleutels. Hoewel geen bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak waarbij deze goederen zijn weggenomen, heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat wel aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten (LOVS) die gelden voor de inbraak in een woning (te weten 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf). Verdachte heeft namelijk niet alleen de gestolen goederen voorhanden gehad, maar heeft de gitaren meteen geprobeerd door te verkopen aan meerdere muziekwinkels. Bij dergelijke handelingen, waarbij verdachte actief op zoek was naar manieren om zelf beter te worden van de gestolen goederen, past een zwaardere straf dan bij een heling waarbij iemand het gestolen goed uitsluitend voorhanden heeft.
Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende. Uit een op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 januari 2020 blijkt dat verdachte in 2016 en 2017 door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld vanwege respectievelijk poging tot diefstal met geweld in vereniging en woninginbraak in vereniging. De proeftijden van beide zaken, waarbinnen hij onder toezicht van de Jeugdreclassering stond, werden in 2019 afgerond. Deze veroordelingen neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Reclasseringsadvies
Kort samengevat rapporteert de reclassering in haar rapport van 3 februari 2020 het volgende:
“Betrokkene is gediagnosticeerd met een cognitieve beperking en is vatbaar voor impulsief gedrag en negatieve beïnvloeding door derden. Hij bevindt zich in een kwetsbare maatschappelijke situatie. Het is zorgelijk dat betrokkene geen constructieve dagbesteding en regulier inkomen heeft en dat hij omgang heeft met anderen die ook crimineel gedrag vertonen. (…) Ondanks dat betrokkene onvoldoende in staat is om zelfstandig verbetering te brengen in zijn leefsituatie, staat hij niet open voor bemoeienis vanuit de reclassering. Hierdoor wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden ingeschat als hoog. Omdat betrokkene in het verleden is veroordeeld voor diefstal met geweld, wordt het risico op letselschade op basis van bovenstaande factoren, ingeschat als gemiddeld. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te verander en adviseren bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het toe te passen recht
Verdachte functioneert volgens de reclassering op een zwakbegaafd niveau, waardoor hij de risico’s van zijn handelen slecht inschat en zijn eigen gedrag niet of nauwelijks organiseert. Ten aanzien van de pedagogische beïnvloeding van verdachte worden echter een aantal contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht gezien. Zo onttrekt verdachte zich aan (het ouderlijk) toezicht waardoor er nagenoeg geen zicht is op zijn handelen en gedragingen. Hierdoor lijkt verdachte minder ontvankelijk te zijn voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. De reclassering komt daarom tot een strafadvies waarbij zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering is evenwel van oordeel dat de indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht (handelsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding) zwaarder dienen te wegen dan de contra-indicaties en adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Wanneer het gelet op de ontwikkelingsfase van een jongvolwassene de meest effectieve manier vormt om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden kan toepassing aan het adolescentenstrafrecht worden gegeven. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om toepassing te geven aan het adolescenten-strafrecht. De contra-indicaties genoemd in het reclasseringsrapport en de houding van verdachte ter terechtzitting maken dat de rechtbank afwijkt van het advies van de reclassering. Verdachte heeft ter terechtzitting nogmaals benadrukt dat hij enig toezicht door zijn ouders afwijst en dat hij ten aanzien van de gestolen goederen bewuste keuzes heeft gemaakt, waarvan hij de consequenties vanuit het verleden wist en beter had moeten weten.
Strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod opleggen, nu aangeefster ter terechtzitting heeft aangegeven nog steeds angst te hebben om verdachte in de buurt van haar woning aan te treffen, ook al woont hij op dit moment niet langer tegenover haar.

9.VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend voor een totaalbedrag van € 1.506,55 bestaande uit een vergoeding van materiële en immateriële schade.
Zij vordert ook de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Als immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van
€ 600,-gevorderd. Het totaalbedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • reiskosten € 48,65
  • camera € 403,95
  • kozijnen en sloten € 362,50
  • GO Pro camera € 91,45

€ 906,55

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering geheel kan worden toegewezen. Het immateriële deel dient volgens hem gematigd te worden tot een bedrag van € 200,-. Voorts is volgens de officier van justitie toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw het navolgende aangevoerd.
Met verwijzing naar de uitspraak van het Amsterdamse hof (ECLI:NL:GHAMS:2017:1923) stelt de raadsvrouw dat de aanschaf van een camera na de woninginbraak, in verband met het gevoel van onveiligheid, onvoldoende verband houdt met deze strafzaak en de gestelde psychische schade bovendien niet is onderbouwd met stukken.
De verdediging verzoekt de kosten voor vervanging van de sloten af te wijzen nu niet is gebleken dat de huissleutels van aangeefster bij de inbraak zijn meegenomen. De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot gevorderde reiskosten, kosten van de Go Pro camera en de gevorderde kosten die zijn gemaakt ter reparatie van de kozijnen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw opgemerkt dat thans onvoldoende is gebleken van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek nu de gestelde schade niet is onderbouwd met enig bescheid.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde subsidiaire feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De gevorderde reiskosten zijn niet betwist door de verdediging en komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de kosten voor aanschaf van een camera ter beveiliging van de woning afwijzen nu deze kosten in onvoldoende verband staan met het bewezen verklaarde feit, nog daargelaten dat dergelijke schade (uitzonderingen daargelaten) geen herstelschade betreft.
De benadeelde partij zal in de vordering van de kosten van de Go Pro camera en in het deel van de vordering dat ziet op de gemaakte kosten voor de kozijnen en sloten niet ontvankelijk worden verklaard gelet op de vrijspraak van verdachte voor de woninginbraak (de Go Pro camera is niet door verdachte geheeld). Nu verdachte van deze inbraak wordt vrijgesproken zal de benadeelde partij ook in het immateriële deel van de vordering, dat ziet op immateriële schade ten gevolge van de inbraak, niet ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente met ingang van 2 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte voorts veroordelen in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering zal worden gebracht;
- bepaald dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 maand niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast;
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de hierna genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- stelt als
algemene voorwaardendat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte gedurende de proeftijd:
zich
onthoudt vandirect dan wel indirect
contact met [aangeefster] ,geboren op [1993] ;
zich
niet zal ophouden binnen een straal van 200 metervan de woning gelegen aan de
[adres] [woonplaats];
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel (kozijnen en sloten (€ 362,50)/Go Pro camera (€ 91,45)/immateriële schade (€ 600,-)) van de vordering, groot
niet-ontvankelijkis;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor een deel (camera) groot
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] € 48,65 (zegge: achtenveertig euro en vijfenzestig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter en mrs. E.H.M. Druijf en S.M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 maart 2020.
De griffier en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2019 tot en met 1
november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft
weggenomen diverse horloges, vijf gitaren, een stofzuiger, diverse
sleutels, 2 kussenslopen, een camera (gopro hero) en/of twee telefoons,
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Zeist, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
vier gitaren en/of een autosleutel en/of een mini koelkast en/of twee
telefoons in doos (merk Samsung) heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goed(eren)
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 december 2019, genummerd PL0900-2019330184, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 244. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.