ECLI:NL:RBMNE:2020:902

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
16-079018-19 en 16-024547-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige man voor woninginbraak, pogingen daartoe en drugshandel met vrijspraak voor deelname aan een criminele organisatie

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 18-jarige man, die werd beschuldigd van woninginbraak, twee pogingen daartoe en het dealen van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op woninginbraken. De rechtbank legde de man een jeugddetentie van zes maanden op, met daarnaast een gedragsbeïnvloedende maatregel van twaalf maanden, waarbij verschillende programmaonderdelen zijn gekoppeld. De rechtbank benadrukte het belang van hulp voor de verdachte om recidive te voorkomen.

De rechtszaak vond plaats in het openbaar, met meerdere zittingen tussen juli 2019 en februari 2020. De verdachte was aanwezig bij de inhoudelijke behandeling, wat leidde tot een vonnis op tegenspraak. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder inbraken en drugshandel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor enkele van de tenlastegelegde feiten, wat resulteerde in vrijspraken voor de meeste beschuldigingen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de bewezenverklaring van drie feiten: een woninginbraak, een poging tot inbraak en het handelen in harddrugs. De rechtbank nam daarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, evenals eerdere veroordelingen. De rechtbank vond het noodzakelijk dat de verdachte begeleiding en behandeling kreeg om zijn gedrag te verbeteren en herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-079018-19 en 16-024547-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 15 juli 2019, 25 september 2019, 25 november 2019, 10 februari 2020 en 11 februari 2020. De bespreking van de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden. Op 10 en 11 februari 2020 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek op de zitting is op 2 maart 2020 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. J. Zevenboom en de officier van justitie mr. C.J. Booij. Tijdens de zitting waren ook mevrouw L. Goudena van Samen Veilig Midden-Nederland, mevrouw P. Vos van de Raad voor de Kinderbescherming en de moeder van [verdachte] aanwezig.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlasteleggingen, die als bijlagen zijn opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
16-079018-19
samen met anderen tussen 9 januari 2019 en 12 januari 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij sieraden van [benadeelde 1] hebben weggenomen;
samen met anderen op 24 december 2018 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij geld, waardebonnen, munten, computers, een Apple Time Capsule, computersoftware, een USB stick, een televisie, een fotocamera, een afstandsbediening, een autosleutel en sieraden van [benadeelde 2] hebben weggenomen (
primair), dan wel op 2 april 2019 in Amersfoort een televisie in zijn bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat die televisie van een misdrijf afkomstig was (
subsidiair);
op 26 februari 2019 in Amersfoort sieraden en een telefoon in zijn bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat die goederen van een misdrijf afkomstig waren;
samen met anderen op 2 maart 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij geld, horloges, een spelcomputer en computerspellen van [benadeelde 3] hebben weggenomen;
samen met anderen op 4 maart 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij een zaklamp en sieraden van [benadeelde 4] hebben weggenomen (
primair), dan wel op 2 april 2019 in Amersfoort een dasspeld in zijn bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat die dasspeld van een misdrijf afkomstig was (
subsidiair);
samen met anderen op 20 maart 2019 heeft geprobeerd in te breken op de [adres] in [woonplaats] door de terrasdeuren van dat huis open te breken;
samen met anderen tussen 27 maart 2019 en 28 maart 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij een auto, fotocamera’s, een laptop, een tablet, waardepapieren, zonnebrillen, geld en een autosleutel van [benadeelde 5] hebben weggenomen;
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 april 2019 in Amersfoort een criminele organisatie heeft gevormd met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die het plegen van inbraken als doel had;
samen met anderen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 2 april 2019 in Amersfoort in cocaïne en heroïne heeft gehandeld;
16-024547-19 (gewijzigd op de zitting van 10 februari 2020)
samen met anderen op 28 januari 2019 heeft ingebroken in Muiderberg, waarbij zij een goed van [benadeelde 6] hebben weggenomen (
primair), dan wel samen met anderen op 28 januari 2019 heeft geprobeerd in te breken in [woonplaats] door een ruit/raam aan de achterkant van het huis te verbreken/forceren, de woning in te klimmen en de woning te doorzoeken/spullen te verplaatsen (
subsidiair).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

16-079018-19
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om [verdachte] vrij te spreken van de feiten 1, 2, primair, 3, 5 en 7, omdat er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] deze feiten heeft gepleegd. De officier van justitie vindt dat de andere feiten op deze tenlastelegging wel bewezen kunnen worden.
Ten eerste vindt de officier van justitie dat feit 2, subsidiair, bewezen kan worden. Bewezen kan worden dat [verdachte] wist dat de televisie die op zijn slaapkamer is gevonden was gestolen. [verdachte] heeft alleen verklaard dat hij de televisie van zijn neef heeft gekocht, maar hij wil verder niets over die neef verklaren. Zijn verklaring is niet te controleren. De officier van justitie gelooft [verdachte] daarom niet.
De officier van justitie vindt dat ook kan worden bewezen dat [verdachte] heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] (feit 4). [verdachte] heeft dat feit ook bekend. De officier van justitie heeft daarnaast gewezen op de tapgesprekken, de loggegevens van de enkelband van [verdachte] , waaruit blijkt dat hij tijdens de inbraak niet thuis was, en het feit dat [verdachte] telefoon een mast dichtbij de inbraak aanstraalde.
Volgens de officier van justitie blijkt uit het dossier ook dat [verdachte] samen met iemand anders heeft geprobeerd in te breken op de [adres] in [woonplaats] (feit 6). [verdachte] heeft dat feit ook bekend. De officier van justitie heeft er ook op gewezen dat uit de loggegevens van de enkelband van [verdachte] blijkt dat hij tijdens de inbraak niet thuis was en dat zijn telefoon een mast in de buurt van de inbraak aanstraalde.
De officier van justitie vindt dat ook bewezen kan worden dat [verdachte] samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had om diefstallen te plegen (feit 8). Uit het dossier blijkt dat er sprake was van een samenwerking tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . Zij hebben over een langere periode in wisselende samenstelling strafbare feiten gepleegd. Dat waren voornamelijk woninginbraken. Zij hadden frequent contact met elkaar. Daarnaast bespraken zij volgens de officier van justitie vooraf wie er beschikbaar is. Zij lichtten elkaar in over de aanwezigheid van bewoners en politie. Ook gebruikten de verdachten volgens de officier van justitie gezamenlijke groepsregels. Zo moesten er nieuwe inbrekersspullen worden geregeld, wanneer de oude weg waren. Ze deelden de kosten, zoals brandstofkosten, en de baten, de buit van de woninginbraken. Zij stonden ook voor elkaar op de uitkijk. Daarnaast maakten zij gebruik van gemeenschappelijke vervoersmiddelen en breekvoorwerpen die zij ‘koud legden’.
De hierboven genoemde informatie is bekend geworden in de korte periode waarin de telefoons van [medeverdachte 3] en [verdachte] werden getapt. Volgens de officier van justitie blijkt daaruit dat de samenwerking tussen de verdachten intensief was.
Tot slot vindt de officier van justitie dat ook kan worden bewezen dat [verdachte] in harddrugs heeft gedeald (feit 9). Op de zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij maximaal vier weken heeft gedeald. Dat [verdachte] dat heeft gedaan blijkt volgens de officier van justitie ook uit de tapgesprekken, het gesprek dat [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben gevoerd in de arrestantenbus en de getuigenverklaring van mevrouw [getuige] .
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft verzocht om [verdachte] vrij te spreken van de feiten 1, 2, 3, 5, 7 en 8, omdat er onvoldoende bewijs is in het dossier dat [verdachte] die feiten heeft gepleegd.
[verdachte] heeft verteld dat hij de televisie die op zijn kamer stond heeft gekocht van zijn neef. Die verklaring vindt de advocaat betrouwbaar. Dat [verdachte] de naam van zijn neef niet wil noemen is niet gek, aangezien die neef dan verdachte zou worden.
Over de deelname aan een criminele organisatie heeft de advocaat opgemerkt dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake was van een duurzaam en een georganiseerd samenwerkingsverband. Uit het enkele feit dat de verdachten samen een aantal woninginbraken hebben gepleegd, kan niet worden afgeleid dat er ook sprake was van een criminele organisatie. Ook het aantal gesprekken dat tussen de verdachten heeft plaatsgevonden leidt volgens de advocaat niet tot die conclusie, omdat de verdachten vrienden waren. Ook blijkt uit het dossier niet dat er sprake was van een vaste rolverdeling of een bepaalde structuur.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feiten 1, 2, 3, 5, 7 en 8
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van de feiten 1, 2, 3, 5, 7 en 8. Hieronder legt de rechtbank per feit uit waarom zij dat doet.
Feit 1
De rechtbank is het met de officier van justitie en de advocaat van [verdachte] eens dat er te weinig wettig en overtuigend bewijs in het dossier zit, waaruit blijkt dat [verdachte] dit feit heeft gepleegd. De enkele omstandigheid dat een schoenspoor dat in de woning is gevonden
mogelijkdoor een schoen van [verdachte] is veroorzaakt, is onvoldoende voor de conclusie dat [verdachte] betrokken is geweest bij de woninginbraak.
Feit 2
Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] bij de woninginbraak op de [adres] in [woonplaats] betrokken is geweest. De rechtbank spreekt [verdachte] ook vrij van de heling van de televisie die op zijn kamer is gevonden, omdat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] op het moment van het verkrijgen van de televisie wist of moest vermoeden dat de televisie van een misdrijf afkomstig was.
Feit 3
De rechtbank spreekt [verdachte] ook vrij van de heling van verschillende goederen die bij de woninginbraak in Harskamp zijn meegenomen. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] in een tapgesprek heeft gezegd dat de buit naar hem moest worden gebracht. Dat is onvoldoende om te bewijzen dat [verdachte] die goederen daadwerkelijk in zijn bezit heeft gehad.
Feit 5
Net als de officier van justitie en de advocaat van [verdachte] vindt de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] bij de woninginbraak op de [adres] in [woonplaats] betrokken was en ook niet dat [verdachte] een dasspeld in zijn bezit heeft gehad terwijl hij wist dat die van een misdrijf afkomstig was. De dasspeld is op de vloer in de schuur bij het huis van [verdachte] gevonden. Er kan dus niet worden vastgesteld of [verdachte] de dasspeld zelf in zijn bezit heeft gehad of dat deze in het bezit is geweest een medebewoner.
Feit 7
De rechtbank spreekt [verdachte] ook vrij van de woninginbraak in [woonplaats] . Uit de loggegevens van de enkelband die [verdachte] op dat moment droeg, blijkt dat [verdachte] op het moment van de woninginbraak thuis was.
Feit 8
De rechtbank spreekt [verdachte] ook vrij van de deelname aan een criminele organisatie die het plegen van woningbraken als doel had, omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachten een gestructureerd en georganiseerd samenwerkingsverband vormden.
Juridisch kader criminele organisatie
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413).
Beoordeling
Uit het dossier kan worden afgeleid dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] één of meer woninginbraken hebben gepleegd. [verdachte] heeft geen woninginbraken met de andere verdachten gepleegd, maar uit het dossier blijkt wel dat hij contact heeft gehad met de andere verdachten over het plegen van woninginbraken.
Uit het dossier blijkt dat er wel op momenten sprake was van enige planmatigheid in de samenwerking, maar niet dat de verdachten in structureel en georganiseerd verband woninginbraken hebben gepleegd. Soms gingen zij alleen op pad om een woninginbraak te plegen. De plannen om in te breken lijken ook vrij willekeurig tot stand te zijn gekomen. Uit het dossier kan dan ook niet méér worden vastgesteld dan dat een aantal van de verdachten heeft samengewerkt om in te breken. Volgens de rechtbank is daarom niet sprake van een criminele organisatie die gericht was op het plegen van woninginbraken.
Gelet op wat hierboven besproken is, wordt [verdachte] vrijgesproken van de deelname aan een criminele organisatie die het plegen van woninginbraken als doel heeft.
Bewezenverklaring feiten 4, 6 en 9
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de feiten 4, 6 en 9 heeft gepleegd. [verdachte] heeft toegegeven dat hij feit 4 en feit 6 heeft gepleegd. De rechtbank zal voor die feiten de bewijsstukken daarom niet uitschrijven, maar de bewijsstukken alleen opsommen. De rechtbank verwijst dan met voetnoten naar de plaats in het dossier waar de bewijsstukken te vinden zijn.
Feit 4
De bewijsstukken:
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] van 2 maart 2019 [2] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [3] .
Feit 6
De bewijsstukken:
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 20 maart 2019 [4] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [5] .
Feit 9
Op de dag dat [verdachte] is aangehouden, 2 april 2019, is zijn huis doorzocht. In zijn huis werd 0,59 gram cocaïne gevonden. [6]
Getuige [getuige] heeft [verdachte] herkend als de jongen waar zij drugs van kocht. Zij vertelde dat zij ergens in maart voor het laatst contact met hem had gehad. Ze dacht dat ze [verdachte] ongeveer vier weken als dealer kende. [7]
[verdachte] heeft op de zitting gezegd dat het klopt dat hij een korte periode in cocaïne en heroïne heeft gehandeld. [8]
De interpretatie van de bewijsstukken
Op grond van de bewijsstukken die hierboven zijn besproken vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 maart 2019 tot en met 2 april 2019 heeft gehandeld in cocaïne en heroïne. De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] samen met anderen in cocaïne en heroïne heeft gehandeld en zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’.
16-024547-19
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat [verdachte] het feit op deze tenlastelegging heeft gepleegd. [verdachte] heeft dat feit op de zitting ook bekend. De officier van justitie vindt dat er sprake is van een voltooide diefstal, omdat [verdachte] en zijn mededaders goederen van aangeefster hebben klaargezet om mee te nemen.
4.5
Het standpunt van de advocaat
De advocaat is het met de officier van justitie eens dat het feit op deze tenlastelegging bewezen kan worden, maar vindt wel dat er slechts sprake is van een poging. Volgens de advocaat blijkt uit het dossier niet dat de goederen uit de feitelijke heerschappij van aangeefster zijn gehaald.
4.6
Het oordeel van de rechtbank [9]
[verdachte] heeft toegegeven dat hij samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning in Muiderberg op 28 januari 2019. De rechtbank zal de bewijsstukken daarom niet uitschrijven, maar de bewijsstukken alleen opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] van 28 januari 2019 [10] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [11] .
De interpretatie van de bewijsstukken
Aangezien [verdachte] en zijn mededaders geen spullen van [benadeelde 6] hebben meegenomen en uit het dossier ook niet blijkt dat er spullen uit de feitelijke heerschappij van [benadeelde 6] zijn gehaald, vindt de rechtbank dat sprake is van een poging tot woninginbraak. De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het primair ten laste gelegde en veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
16-078981-19
4. op 2 maart 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres] , geld (ongeveer 40 euro), horloges, een spelcomputer (Xbox) en computerspellen, toebehorende aan [benadeelde 3] , waarbij [verdachte] en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
6. op 20 maart 2019 te [woonplaats] ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, goederen naar zijn gading die toebehoorden aan [aangever] , weg te nemen uit een woning gelegen aan de [adres] en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, de terrasdeuren van voornoemde woning heeft opengebroken/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9. in de periode van 1 maart 2019 tot en met 2 april 2019 te Amersfoort meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, middelen voorkomende op lijst I van de Opiumwet;
16-024547-19
op 28 januari 2019 te [woonplaats] uit een woning gelegen aan de [adres] tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen die toebehoorden aan [benadeelde 6] weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
  • een ruit en/of raamkozijn aan de achterzijde van voornoemde woning heeft verbroken en/of geforceerd en
  • vervolgens voornoemde woning in is geklommen en
  • vervolgens voornoemde woning heeft doorzocht en spullen heeft verplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
[verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is volgens de rechtbank niet nadelig voor [verdachte] .

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. De door [verdachte] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte] gepleegde feiten:
16-078981-19
4. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
6. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
9. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
16-024547-19
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat [verdachte] moet worden veroordeeld tot een jeugddetentie van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [A] . Daarnaast vindt de officier van justitie dat aan [verdachte] een gedragsbeïnvloedende maatregel moet worden opgelegd voor de duur van twaalf maanden, met daarbij de programmaonderdelen die door de Raad voor de Kinderbescherming en Samen Veilig Midden-Nederland zijn geadviseerd. De officier van justitie verzoekt de programmaonderdelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat aan [verdachte] geen langere jeugddetentie moet worden opgelegd dan de tijd die hij nu al in de jeugdgevangenis heeft gezeten. De advocaat heeft verzocht om rekening te houden met de rapporten die over [verdachte] zijn opgemaakt. De advocaat heeft daarnaast verzocht om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen, maar niet de onderdelen elektronisch toezicht en een contactverbod op te nemen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan [verdachte] een jeugddetentie van zes maanden op en daarnaast een gedragsbeïnvloedende maatregel met de programmaonderdelen die de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft samen met anderen ingebroken in een woning, samen met anderen geprobeerd in te breken in een woning, alleen geprobeerd in te breken in een woning en vier weken in harddrugs gedeald. De rechtbank vindt het ernstig en zorgelijk dat een jonge jongen als [verdachte] zich in korte tijd heeft schuldig gemaakt aan zoveel strafbare feiten. Een aantal feiten heeft [verdachte] zelfs gepleegd terwijl zijn voorarrest voor een ander strafbaar feit geschorst was.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is voor de slachtoffers zeer onaangenaam om te leven met de wetenschap dat vreemden in de woning zijn geweest en persoonlijke bezittingen hebben doorzocht en weggenomen.
De rechtbank neemt het [verdachte] erg kwalijk dat hij alleen heeft gedacht aan zijn eigen verlangen naar geld en niet aan de gevolgen voor de slachtoffers. Met zijn handelen heeft hij ook nog eens bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Door het dealen van harddrugs heeft [verdachte] daarnaast bijgedragen aan het ontstaan en in stand blijven van drugsafhankelijkheid bij anderen, waardoor hun gezondheid in gevaar wordt gebracht.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
Uit de justitiële documentatie (‘het strafblad’) van [verdachte] blijkt dat hij al eerder bij de strafrechter is geweest. Op 7 juli 2016 is hij door de kinderrechter veroordeeld omdat hij samen met anderen had geprobeerd iets te stelen en een winkeldiefstal had gepleegd. Dat werkt in het nadeel van [verdachte] .
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 10 augustus 2019;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 februari 2020;
  • het advies van Samen Veilig Midden-Nederland van 30 januari 2020.
Het rapport van de psycholoog
[verdachte] is onderzocht door een psycholoog, S.J. Sahtoe. De psycholoog heeft een rapport over [verdachte] geschreven. De conclusie van de psycholoog is dat [verdachte] een normoverschrijdende gedragsstoornis heeft. [verdachte] weet wel wat van hem verwacht wordt en kan onderscheid maken tussen goed en fout. Hij is alleen opportunistisch en egocentrisch ingesteld. Hij is met name gericht op de bevrediging van zijn eigen behoeften en lijkt daarbij bewust te kiezen voor negatieve uitkomsten.
De psycholoog denkt dat de stoornis van invloed is geweest op het plegen van strafbare feiten.
De psycholoog schat de kans dat [verdachte] opnieuw strafbare feiten zal plegen in als hoog. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen, vindt de psycholoog het belangrijk dat [verdachte] ondersteuning en behandeling krijgt. [verdachte] heeft begeleiding nodig bij het behalen van een schooldiploma en het vinden en volhouden van een dagbesteding. Daarnaast moet [verdachte] volgens de psycholoog worden behandeld om zijn onderliggende behoeften en destructieve patronen te leren doorbreken.
Om een interventie of behandeling te laten slagen is het volgens de psycholoog van belang dat er altijd zicht is op [verdachte] . De psycholoog denkt dat daar het strikte kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor nodig is.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
[verdachte] heeft ook gesproken met mevrouw Vos van de Raad voor de Kinderbescherming. Zij heeft een rapport over [verdachte] geschreven.
Mevrouw Vos wijst erop dat het ingrijpen via ITB Harde Kern en een enkelband tot op heden geen effect heeft gehad. [verdachte] heeft zijn voorwaarden meerdere keren overtreden. Binnen de structuur, kaders en stabiliteit van de jeugdgevangenis laat hij positieve ontwikkelingen zien: hij gaat consequent naar school en toont ook motivatie en inzet.
Om herhaling van strafbare feiten te voorkomen is het belangrijk dat [verdachte] zijn leven buiten de jeugdgevangenis op orde brengt en dat vasthoudt. Daarvoor is behandeling belangrijk.
De Raad voor de Kinderbescherming sluit zich aan bij het advies van de psycholoog dat het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van één jaar het meest passend is. Als het aan de Raad voor de Kinderbescherming ligt, worden aan de maatregel de volgende programmaonderdelen verbonden:
  • behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • meewerken aan het realiseren en het volgen van een dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
  • ITB Harde Kern voor de duur van één jaar.
De Raad voor de Kinderbescherming ziet geen meerwaarde in het opleggen van elektronische controle. Eerder is gebleken dat [verdachte] zich daar niet aan heeft gehouden. De Raad voor de Kinderbescherming vindt dat de focus moet liggen op de andere programmaonderdelen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank verzocht om de gedragsbeïnvloedende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank daarnaast om een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan [verdachte] op te leggen.
Het advies van Samen Veilig Midden-Nederland
[verdachte] heeft ook gesprekken gevoerd met mevrouw Goudena van Samen Veilig Midden-Nederland. Zij heeft een rapport over [verdachte] geschreven.
Mevrouw Goudena sluit zich aan bij het advies van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming.
8.3.3
Gedragsbeïnvloedende maatregel
Om een gedragsbeïnvloedende maatregel te kunnen opleggen, moet zijn voldaan aan de verschillende eisen die in de wet staan. Ten eerste moet de ernst van de strafbare feiten die [verdachte] heeft gepleegd, de veelvuldigheid van de strafbare feiten of eerdere veroordelingen wegens een misdrijf aanleiding geven om de maatregel op te leggen. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Hierboven heeft de rechtbank uitgelegd waarom zij die feiten zo ernstig vindt. Daarnaast is al besproken dat [verdachte] al eerder is veroordeeld voor een zelfde soort feit. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Ten tweede moet de maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] . De psycholoog, mevrouw Vos van de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw Goudena van Samen Veilig Midden-Nederland hebben alle drie in hun rapport over [verdachte] opgeschreven dat zij denken dat de voorwaarden het beste kunnen worden opgelegd in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel, omdat dit goed is voor de ontwikkeling van [verdachte] . Aan de tweede voorwaarde is dus ook voldaan.
De rechtbank deelt de zorgen van de deskundigen over [verdachte] . De rechtbank vindt het belangrijk dat het gedrag van [verdachte] zal veranderen om zo te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten zal plegen en ervoor te zorgen dat hij zich goed ontwikkelt. Net als de deskundigen vindt de rechtbank dat [verdachte] daar een strak kader voor nodig heeft. Hij heeft structuur en duidelijkheid nodig. De gedragsbeïnvloedende maatregel biedt de mogelijkheid om [verdachte] voor langere tijd intensief te helpen en begeleiden. Daarnaast kan met de mogelijkheid van een ‘time-out’ in de jeugdgevangenis snel worden ingegrepen. De rechtbank vindt dan ook dat aan [verdachte] de gedragsbeïnvloedende maatregel moet worden opgelegd.
8.3.4
Conclusie
Er bestaan oriëntatiepunten voor rechters die het uitgangspunt kunnen zijn bij het bepalen van een straf. De rechtbank houdt daar rekening mee. De rechtbank let ook op de ernstige gevolgen voor anderen van het handelen van [verdachte] , de professionaliteit van het plegen van de strafbare feiten en de hoeveelheid van de strafbare feiten. Daarnaast vindt de rechtbank het net als de deskundigen belangrijk dat [verdachte] hulp krijgt.
Alles overwegend legt de rechtbank aan [verdachte] een
jeugddetentie van zes maandenop. De tijd die [verdachte] in voorarrest heeft gezeten wordt van de jeugddetentie afgetrokken. Dat betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank legt daarnaast een
gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maandenop aan [verdachte] . Aan die maatregel worden de programmaonderdelen gekoppeld die de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd. Als [verdachte] zich niet of niet goed aan de programmaonderdelen van de maatregel houdt, kan de maatregel worden vervangen door een jeugddetentie van maximaal twaalf maanden.
De rechtbank zal de maatregel en de programmaonderdelen die daarbij horen dadelijk uitvoerbaar verklaren. De rechtbank vindt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] opnieuw strafbare feiten zal plegen. Hij heeft namelijk al eerder strafbare feiten gepleegd terwijl zijn voorarrest was geschorst en hij zelfs een enkelband droeg.

9.BESLAG

Teruggave aan [verdachte]
De rechtbank bepaalt dat de volgende in beslag genomen voorwerpen moeten worden teruggegeven aan [verdachte] :
  • een telefoon, merk Nokia (A.01.02.001);
  • een lege iPhone doos (A.01.02.001);
  • zilveren ring met roze bloem (A.01.02.005);
  • twee gouden kettingen met steentjes (A.01.02.006);
  • twee gouden kettingen met steentjes (A.01.02.007);
  • BQ telefoon (A.01.02.008);
  • een iPhone (A.01.02.013);
  • een sleutelbos (A.01.03.001);
  • een televisie, merk Philips (A.01.04.001);
  • een oorhanger (A.03.01.002);
  • schoenen, merk Nike (A.04.01.001).
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren:
  • een iPhone (A.01.01.001);
  • een papiertje met telefoonnummers (A.01.02.010);
  • verpakkingsmateriaal (A.01.02.012);
  • twee weegschalen (A.01.02.004);
  • papieren envelopjes (A.01.02.003);
  • een breekijzer (A.02.01.001);
  • een schroevendraaier (A.03.02.001).
Met behulp van deze voorwerpen zijn de bewezen verklaarde feiten begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
[benadeelde 1] (16-079018-19; feit 1)
[benadeelde 1] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Omdat de rechtbank [verdachte] vrijspreekt van de inbraak, kan het schadevergoedingsverzoek niet door de rechtbank worden beoordeeld. De rechtbank verklaart mevrouw [benadeelde 1] daarom niet-ontvankelijk in haar vordering. Mevrouw [benadeelde 1] kan nog wel de burgerlijke rechter verzoeken om haar schadevergoedingsverzoek toe te wijzen.
10.2
[benadeelde 3] (16-079018-19; feit 4)
[benadeelde 3] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 563,-. Dat bedrag bestaat uit de waarde van de gestolen spelcomputer, de computerspellen, twee horloges, cash geld en schade aan het raam. Het totale bedrag aan materiële schade is € 1.395,-, maar een deel van de schade, € 1.082,- is al vergoed door de verzekering. Daarnaast vordert de heer [benadeelde 3] een bedrag van € 250,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevraagd om de vordering toe te wijzen.
De advocaat van [verdachte] heeft verzocht om het verzoek om vergoeding van de immateriële schade af te wijzen, omdat die schade onvoldoende onderbouwd is.
De rechtbank wijst de vordering af voor zover die ziet op de vergoeding van de materiële schade. Uit de vordering blijkt namelijk dat de verzekeraar van de heer [benadeelde 3] deze kosten al heeft vergoed. De verzekeraar heeft weliswaar een lager bedrag uitgekeerd dan door meneer [benadeelde 3] is verzocht, maar dat komt doordat de goederen op een lagere waarde zijn getaxeerd.
De rechtbank verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die ziet op de vergoeding van de immateriële schade, omdat in het verzoek niet onderbouwd is waarom er psychische schade is. Volgens de hoogste rechter van Nederland moet degene die om vergoeding van psychische schade verzoekt in het geval van bijvoorbeeld een inbraak, concrete gegevens aanleveren waaruit blijkt dat psychische schade is ontstaan. Omdat die concrete gegevens niet door [benadeelde 3] zijn aangeleverd, kan de rechtbank het verzoek om vergoeding van de immateriële schade niet toewijzen.
10.3
[benadeelde 5] (16-079018-19; feit 7)
[benadeelde 5] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Omdat de rechtbank [verdachte] vrijspreekt van de inbraak, kan het schadevergoedingsverzoek niet door de rechtbank worden beoordeeld. De rechtbank verklaart de heer [benadeelde 5] daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering. De heer [benadeelde 5] kan nog wel de burgerlijke rechter verzoeken om zijn schadevergoedingsverzoek toe te wijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
  • verklaart het onder parketnummer 16-079018-19 onder de feiten 1, 2, 3, 5, 7 en 8 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
  • verklaart het onder parketnummer 16-024547-19 als primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder parketnummer 16-079018-19 onder feiten 4, 6 en 9 en het onder parketnummer 16-024547-19 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • legt op aan verdachte de
o de maatregel van Toezicht en Begeleiding, uit te voeren door Samen Veilig Midden-Nederland, waarin is besloten de Intensieve Traject Begeleiding Harde Kern voor de duur van maximaal 12 maanden;
o behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
o meewerken aan een dagbesteding in de vorm van school of werk.
  • draagt Samen Veilig Midden-Nederland op de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen en de identiteit van veroordeelde vast te stellen als bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
  • beveelt dat
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat op grond van artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- gelast de teruggave aan veroordeelde van de volgende voorwerpen:
o een telefoon, merk Nokia (A.01.02.001);
o een lege iPhone doos (A.01.02.001);
o zilveren ring met roze bloem (A.01.02.005);
o twee gouden kettingen met steentjes (A.01.02.006);
o twee gouden kettingen met steentjes (A.01.02.007);
o BQ telefoon (A.01.02.008);
o een iPhone (A.01.02.013);
o een sleutelbos (A.01.03.001);
o een televisie, merk Philips (A.01.04.001);
o een oorhanger (A.03.01.002);
o schoenen, merk Nike (A.04.01.001).
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o een iPhone (A.01.01.001);
o een papiertje met telefoonnummers (A.01.02.010);
o verpakkingsmateriaal (A.01.02.012);
o twee weegschalen (A.01.02.004);
o papieren envelopjes (A.01.02.003);
o een breekijzer (A.02.01.001);
o een schroevendraaier (A.03.02.001).
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en veroordeelde, in die zin dat ieder haar/zijn eigen kosten draagt.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • wijst de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en veroordeelde, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Benadeelde partij [benadeelde 5]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en veroordeelde, in die zin dat ieder haar/zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
16-078981-19
1. hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2019 tot en met 12 januari 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten een of meerdere siera(a)d(en), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , althans aan een ander dan aan [verdachte] , waarbij [verdachte] de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 24 december 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten
- geld (in totaal ongeveer 1175 euro) en/of
- een of meerdere waardebon(nen) (met een waarde van 70 euro) en/of
- een of meerdere munt(en) en/of
- een laptop en/of
- een computer (Apple Imac 27) en/of
- een Apple Time Capsule en/of
- computersoftware en/of
- een USB stick (Apple USB super drive en/of
- een televisie (Philips) en/of
- een fotocamera (Kodak) en/of
- een afstandsbediening (Logitech) en/of
- een (auto)sleutel (Volkswagen) en/of
- een of meerdere siera(a)d(en),
althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] (en/of zijn familieleden), althans aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s), waarbij [verdachte] en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, een goed, te weten een televisie (Philips) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
3. hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, een goed, te weten een of meerdere siera(a)d(en) en/of een telefoon (Iphone 4s) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )

4. hij op of omstreeks 2 maart 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten geld (ongeveer 40 euro) en/of een of meerdere horloge(s) en/of een spelcomputer (Xbox) en/of een of meerdere computerspel(len), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] (en/of zijn familie), althans aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s), waarbij [verdachte] en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

5. hij op of omstreeks 4 maart 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten een (zak)lamp en/of een of meerdere siera(a)d(en), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , althans aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s), waarbij [verdachte] en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, een goed, te weten een sieraad (een dasspeld) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/ deze goederen wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
6. hij op of omstreeks 20 maart 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, goederen naar zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , weg te nemen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, de terrasdeuren van voornoemde woning heeft opengebroken/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

7. hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tussen 23:38 uur (27 maart 2019) en 02:01 uur (28 maart 2019), in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit/bij een woning, gelegen aan de [adres] , alwaar [verdachte] zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
- een personenauto (Porsche 911 met kenteken 6KZH92) en/of
- een of meerdere fotocamera(‘s) (Hasselblad en/of Canon) en/of
- een laptop (Apple Macbook Pro)
- een tablet (Ipad) en/of
- een of meerdere waardepapier(en) en/of
- een of meerdere zonnebril(len) en/of
- geld (ongeveer 30 euro) en/of
- een autosleutel (BMW en/of
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] ;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
8. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 april 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van diefstallen (uit woningen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming);

( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

9. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 2 april 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel voorkomende op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

16-024547-19
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl [verdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking inklimming en/of een valse sleutel;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [verdachte] en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6]
, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van
- het verbreken van een ruit aan de achterzijde van de woning, en/of
- het forceren van het raamkozijn aan de achterzijde van de woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juli 2019, genummerd PL0900-2019094150C, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1868. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van 2 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 798-801.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
4.Proces-verbaal van aangifte van 20 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 890-891.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 1588-1589 en het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2019, met als bijlagen de rapportages van het NFI, opgemaakt door A. Peovic en A. Kesteloo, p. 1581-1587.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2019, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , p. 1626-1629.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 januari 2019, genummerd PL0900-2019029001, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 204. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Proces-verbaal van aangifte van 28 januari 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 11-13.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 20 februari 2020.