ECLI:NL:RBMNE:2020:875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2622
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding melkgeitenhouderij op basis van voorzorgsbeginsel

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om haar melkgeitenhouderij uit te breiden naar 2.100 melkgeiten. De aanvraag werd op 4 juni 2019 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen geweigerd, waarbij het college zich baseerde op het voorzorgsbeginsel. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 18 februari 2020 inhoudelijk werd behandeld. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat het college een zekere beoordelingsruimte heeft bij het weigeren van een vergunning. In dit geval heeft het college zijn beslissing onderbouwd met een rapport van het RIVM, waarin een verband wordt gelegd tussen de aanwezigheid van melkgeitenhouderijen en een verhoogd risico op longontsteking. De rechtbank oordeelt dat het college op basis van dit rapport en het voorzorgsbeginsel de weigering van de vergunning voldoende heeft toegelicht en dat deze niet onredelijk is.

Eiseres heeft betoogd dat het rapport van het RIVM onvoldoende basis biedt voor de weigering, maar de rechtbank stelt vast dat voor een weigering op grond van het voorzorgsbeginsel niet vereist is dat er een causaal verband is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2622

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J. van Pelt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigden: ir. P.J. van Leeuwe en mr. E. Schaap Enterman-Drent).

Inleiding

Eiseres wil haar bestaande melkgeitenhouderij aan het [adres] in [vestigingsplaats] uitbreiden, zodat er in totaal 2.100 melkgeiten ouder dan 1 jaar op deze locatie kunnen worden gehuisvest. Zij heeft daarom op 10 juli 2018 bij het college een aanvraag om een omgevingsvergunning (activiteit milieu) ingediend voor de uitbreiding van het aantal melkgeiten op het bedrijf.
In zijn besluit van 4 juni 2019 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is op de zitting van 18 februari 2020 inhoudelijk behandeld. Namens eiseres was [A] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren zijn gemachtigden aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een milieuvergunning aangevraagd om haar geitenhouderij te kunnen uitbreiden naar totaal 2.100 geiten. Het college heeft zijn weigering om deze vergunning te verlenen gebaseerd op het voorzorgbeginsel.
2. Bij het toepassen van zijn bevoegdheid een vergunning te weigeren, heeft het college een zekere beoordelingsruimte. Voor de rechtbank geldt in zo’n geval dat zij het besluit van het college terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
3. Het college heeft zijn weigering met name gebaseerd op het rapport dat het RIVM op 16 juni 2017 heeft uitgebracht. Daaruit blijkt dat er een consistent verband is gevonden tussen de aanwezigheid van (melk)geitenhouderijen op woonafstanden van 1,5 tot 2 kilometer en een verhoogd risico op longontsteking. Omdat de oorzaak van de verhoogde gezondheidsrisico’s niet bekend zijn, kunnen er ook geen maatregelen worden voorgeschreven om deze risico’s te doen beperken. Gelet daarop staat het college op basis van het voorzorgbeginsel geen uitbreiding toe. De rechtbank vindt dat het college op deze manier zijn redenen om tot een weigering over te gaan voldoende heeft toegelicht en dat de weigering niet onredelijk is.
4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het rapport van het RIVM onvoldoende grondslag is voor de weigering omdat geen sprake is van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten dat de uitbreiding van het aantal geiten kan leiden tot onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid. De rechtbank overweegt hierover dat het voor een weigering op grond van het voorzorgbeginsel niet nodig is dat is aangetoond dat de verbanden tussen luchtkwaliteit en gezondheidseffecten rond geitenhouderijen oorzakelijk zijn. Dat het RIVM geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten in de zin van aangetoonde of oorzakelijke verbanden bevat, maakt niet dat het college aan dit rapport in zijn afweging geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen. Voor een weigering is voldoende dat er, zoals uit het rapport blijkt, een sterke associatie bestaat tussen het wonen in de buurt van een geitenhouderij en een sterk verhoogde kans op longontsteking.
4.2
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval geen betekenis toekomt aan het rapport van het RIVM. Eiseres heeft er alleen op gewezen dat in de omgeving maar één geitenhouderij is gevestigd. Dat is echter, zoals gemachtigde Van Leeuwe al tijdens de zitting heeft toegelicht, ook het uitgangspunt van het RIVM-rapport. Daar komt bij dat tijdens de zitting met partijen is vastgesteld dat binnen een straal van 2 kilometer rondom het bedrijf zowel de bebouwde kom ligt als een aantal woningen in het buitengebied. Wat eiseres aanvoert, slaagt dus niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Op de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. M.C. Stoové en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.