In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, gegeven op 4 maart 2020, werd een verhoor gehouden op basis van artikel 66 van de Faillissementswet (Fw). De getuige, die een beroep deed op een familiair verschoningsrecht, weigerde een verklaring af te leggen. De curator voerde verweer, maar het verhoor werd geschorst. De rechter-commissaris moest beslissen of de getuige recht had op het verschoningsrecht. De vader van de getuige was de bestuurder van de gefailleerde vennootschappen, wat complicaties met zich meebracht voor het beroep op het verschoningsrecht. De rechter-commissaris oordeelde dat het beroep op het verschoningsrecht gegrond was, omdat de curator nog de mogelijkheid had om de vader van de getuige te horen, die ook een inlichtingenplicht had. De beslissing van de Hoge Raad van 24 januari 2014 werd aangehaald, waarin werd gesteld dat een schuldenaar zich niet kan onttrekken aan de inlichtingenplicht, mits er waarborgen zijn dat de verkregen informatie niet tegen hem kan worden gebruikt in een strafzaak. In dit geval was er geen noodzaak om de getuige te dwingen tot het afleggen van een verklaring, aangezien de curator andere mogelijkheden had om aan de benodigde informatie te komen. De rechter-commissaris besloot het verhoor te sluiten en het beroep op het verschoningsrecht te honoreren.