4.1Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte samen met anderen hasj heeft verkocht vanuit het eethuis [eetcafé] . Dit feit kan volgens de officier van justitie worden bewezen op grond van het proces-verbaal uitkijken van de camerabeelden van [eetcafé] , het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat achter de bar van het eethuis een bolletje hasj werd aangetroffen tijdens de doorzoeking op 9 februari 2016 en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] , inhoudende dat hij in opdracht van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] hasj verkocht in het eethuis en hij deze hasj van verdachte geleverd kreeg.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De verklaring zou bij een veroordeling van verdachte het doorslaggevende bewijsmiddel zijn en de verdediging heeft [medeverdachte 5] , ondanks dat zij daarom heeft verzocht, niet kunnen horen als getuige. De verklaring zou alleen dan kunnen worden gebruikt als deze zou worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Aan deze andere bewijsmiddelen kan alleen invulling worden gegeven met behulp van [medeverdachte 5] ’s verklaring, waardoor deze bewijsmiddelen geen steunbewijs opleveren. Het dossier bevat verder onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft op 19 mei 2016 bij de politie een belastende verklaring afgelegd aangaande zijn eigen rol, die van verdachte en die van medeverdachte [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] heeft verklaard sinds 4 à 5 maanden (voor de inval op 9 februari 2016) hasj vanuit eethuis [eetcafé] te verkopen en dit voor [medeverdachte 3] en [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hiermee [medeverdachte 3] en verdachte zijn bedoeld) te hebben gedaan.
De verdediging heeft verzocht om [medeverdachte 5] als getuige te horen. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen. Ondanks diverse inspanningen is het niet gelukt om [medeverdachte 5] te horen. De verdediging heeft op de zitting van 21 maart 2019 het verzoek tot het horen van getuige [medeverdachte 5] herhaald. De rechtbank heeft het verzoek om de zaak opnieuw aan te houden toen afgewezen omdat niet aannemelijk was dat [medeverdachte 5] binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord.
De vraag is nu of de belastende verklaring van [medeverdachte 5] gebruikt mag worden als bewijsmiddel voor feit 3, omdat de verdediging hem niet heeft kunnen ondervragen.
Op grond van het derde lid, aanhef en onder d, van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht om een belastend verklarende getuige te ondervragen.
Uit de jurisprudentie van het EHRM (Vidgen) blijkt (onder meer) dat een verklaring van een niet ondervraagde getuige niet aan een veroordeling ten grondslag mag worden gelegd, indien zij het enige of het doorslaggevende bewijs vormt voor het ten laste gelegde.
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, gewezen in verband met voormelde Europese jurisprudentie, is van schending van het ondervragingsrecht (als bedoeld in art. 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM) geen sprake, indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een niet ter terechtzitting afgelegde voor de verdachte belastende verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een getuige die een niet ter terechtzitting afgelegde voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd te (doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van deze verklaring niet in de weg, mits de betreffende verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door verdachte worden betwist.
De rechtbank overweegt dat zich in het dossier camerabeelden van eethuis [eetcafé] bevinden, waarop - kort gezegd - te zien is dat door medeverdachte [medeverdachte 5] ‘brokjes’ vanuit een buisje dat hij bij zich draagt, worden verkocht aan bezoekers. Ook is te zien dat een bezoeker een brokje uit elkaar haalt, de inhoud in een vloeitje legt, hier een ‘sjekkie’ van draait en vervolgens naar de rookruimte loopt. Tenslotte is op de beelden te zien dat verdachte het buisje, waaruit de brokjes door medeverdachte [medeverdachte 5] worden verkocht, bijvult.
Verder is belastend voor verdachte dat achter de bar van het eethuis, tijdens de doorzoeking op 9 februari 2016, een brokje hasj is aangetroffen en dat ook bij een aantal van de aanwezige bezoekers van [eetcafé] op 9 februari 2016 hasj is aangetroffen. Tenslotte heeft medeverdachte [medeverdachte 5] een – onder andere voor verdachte - belastende verklaring afgelegd.
De rechtbank oordeelt dat deze verklaring van [medeverdachte 5] in voldoende mate wordt ondersteund door de camerabeelden, de aangetroffen hasj achter de bar en de hasj aangetroffen bij de bezoekers. Dit maakt dat de verklaring van [medeverdachte 5] niet het enige en ook niet het doorslaggevende bewijsmiddel voor een bewezenverklaring vormt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en gebruikt de verklaring van [medeverdachte 5] als bewijsmiddel voor feit 3.
Bewijsmiddelenfeit 3
Op 9 februari 2016 vond een doorzoeking plaats van eethuis [eetcafé] aan de [adres] in [woonplaats] . Tijdens de doorzoeking werden onder andere een brokje hasj achter de bar en een videorecorder in beslag genomen. Ook bij de aanwezige bezoekers werd hasj aangetroffen.
Door een medewerker van de digitale recherche is een back-up van de inbeslaggenomen recorder gemaakt, waarbij de opgeslagen gegevens zijn veiliggesteld. Daarbij zijn op de harddisk van de recorder opnames van de beveiligingscamera’s in en om café [eetcafé] aangetroffen van de data 16 november 2015 tot en met 18 november 2015.
Op de camerabeelden van 17 november 2015 omstreeks 11.43 uur is te zien dat [medeverdachte 5] ( [medeverdachte 5] ) van een Nnman, die café [eetcafé] binnen is gekomen, een briefje van vermoedelijk tien (10) euro krijgt. Vervolgens is te zien dat [medeverdachte 5] aan de Nnman één of twee bolletjes geeft. Deze bolletjes haalt [medeverdachte 5] uit een busje/buisje dat hij bij zich draagt in zijn broek- en/of truizak. Het geld dat [medeverdachte 5] van de Nnman krijgt doet [medeverdachte 5] vervolgens in de kassa rechts achter de bar van café [eetcafé] .
Op 17 november 2015 omstreeks 13.55 uur komt [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) op een scooter aanrijden. Vervolgens gaat hij omstreeks 14.16 uur café [eetcafé] binnen.In café [eetcafé] gekomen geeft [verdachte] aan [medeverdachte 3] en de man met wie [medeverdachte 3] aan het praten is een
hand.[verdachte] loopt na binnenkomst naar [medeverdachte 5] toe en krijgt van hem het busje/buisje waar [medeverdachte 5] eerder op de dag enkele bolletjes uit gehaald heeft. [verdachte] loopt naar de bar waar hij vervolgens minstens 8 keer iets kleins in het busje/buisje van [medeverdachte 5] stopt. Als [verdachte] daarmee klaar is, geeft hij het busje/buisje terug aan [medeverdachte 5] . Vervolgens loopt [verdachte] achter de bar naar de kassa en haalt daar (vermoedelijk) geld uit dat hij in het schoudertasje stopt dat hij onder zijn jas draagt. Als [verdachte] daarmee klaar is verlaat hij samen met [medeverdachte 3] café [eetcafé] . Samen rijden ze weg in de blauwe Fiat Punto waarin [verdachte] rijdt.
[medeverdachte 5] geeft ondertussen uit het busje/buisje een bolletje aan een kale man (Nnman2).
De Nnman2 peutert een tijdje aan het bolletje en lijkt daar enkele stukjes af te breken met zijn vingers. Vervolgens pakt hij vermoedelijk vloeitjes en draait daar een klein sigaretje/jointje van. Vervolgens gaat Nnman2 de rookruimte binnen.
De handelingen van [medeverdachte 5] en [verdachte] zoals deze worden waargenomen op de beelden van 17 november 2015 vinden eveneens plaats op 16 en 18 november 2015. Daarbij wordt een aantal keer waargenomen dat [medeverdachte 5] op de beschreven wijze iets geeft aan personen en daarvoor achter het koffieapparaat gaat staan en wordt minstens één keer waargenomen dat [verdachte] een busje/buisje vult, echter draagt [verdachte] dat buisje op dat moment zelf bij zich.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft op 19 mei 2016 verklaard dat op de beelden te zien is dat hij hasj verkoopt. Hij verklaarde dit sinds 4 à 5 maanden (voor de inval op 9 februari 2016) te doen. Hij verklaarde dit voor [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt dat hiermee [medeverdachte 3] wordt bedoeld) en [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hiermee medeverdachte [medeverdachte 5] wordt bedoeld) te hebben gedaan.