ECLI:NL:RBMNE:2020:749

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
UTR 19/2227 en UTR 19/2229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake toekenning ZW- en WIA-uitkering zonder duurzaamheidsclaim

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de toekenning van een Ziektewet (ZW) en een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering. Eiser, die zich op 1 juli 2011 ziekmeldde vanuit de Werkeloosheidswet, kreeg na een wachttijd van 104 weken te horen dat hij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een nieuwe ziekmelding per 24 juli 2017, ontving hij een ZW-uitkering van zijn werkgever. Eiser verzocht om herbeoordeling van zijn WIA-aanvraag, maar het UWV weigerde dit en beëindigde zijn ZW-uitkering per 24 augustus 2018. Na herbeoordeling werd eiser volledig arbeidsongeschikt geacht, maar hij stelde beroep in tegen de eerdere besluiten van het UWV.

De rechtbank heeft op 20 februari 2020 uitspraak gedaan en de beroepen van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser met de bestreden besluiten had gekregen wat hij wilde, namelijk de herleving van zijn ZW-uitkering en een WIA-uitkering. Eiser had geen procesbelang bij een correcte weergave van zijn beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML), omdat hij volledig arbeidsongeschikt werd geacht en er geen verwachting was dat hij zou re-integreren. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij de procedure en dat de beroepen daarom niet-ontvankelijk waren. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2227 en UTR 19/2229
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiser heeft zich op 1 juli 2011 ziekgemeld vanuit de Werkeloosheidswet (WW). Na verloop van de wachttijd (104 weken) heeft verweerder eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat hij toen minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Eiser heeft zich per 24 juli 2017 ziekgemeld vanuit een nieuw dienstverband. Hij kreeg daarom van zijn werkgever een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Eiser heeft daarnaast verzocht om een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA vanaf de datum van zijn ziekmelding, omdat sprake is van toegenomen klachten door dezelfde ziekte als ten tijde van de afwijzing van de eerdere WIA-aanvraag .
Met het besluit van 22 juni 2018 heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
Met het besluit van 23 juli 2018 heeft verweerder aan eiser laten weten dat zijn ZW-uitkering stopt per 24 augustus 2018, omdat eiser meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon zou moeten kunnen verdienen.
Met de besluiten van 26 april 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de besluiten van 22 juni 2018 en 23 juli 2018 herroepen. Verweerder heeft daarbij de ZW-uitkering van eiser laten herleven en hem volledig (80% tot 100%) arbeidsongeschikt geacht in de zin van de Wet WIA.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft voor haar oordeel de volgende motivering.
Procesbelang
2. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiser nog procesbelang heeft. Het is vaste rechtspraak dat de vraag die hiervoor moet worden beantwoord is of eiser met zijn beroep het resultaat kan bereiken wat hij wenst te bereiken. Ook is van belang of dat resultaat ook feitelijke betekenis voor eiser heeft. Een puur formeel of principieel belang is hiervoor onvoldoende.
3. De rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende belang heeft bij zijn beroepen tegen de bestreden besluiten. Daarvoor is van belang dat eiser met de bestreden besluiten heeft gekregen wat hij wilde, namelijk een herleving van zijn ZW-uitkering en een WIA-uitkering. Hij heeft aangegeven geen IVA-uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid na te streven. In zo’n geval is een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van volledige arbeidsongeschiktheid het maximale wat hij kan bereiken.
4. Eiser heeft op de zitting – onder verwijzing naar twee uitspraken van de CRvB [1] – toegelicht dat hij belang heeft bij een correcte weergave van zijn beperkingen in de functionelemogelijkhedenlijst (FML), omdat deze van invloed is op zijn arbeidsintegratie en omdat deze wordt gebruikt bij toekomstige herbeoordelingen.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De door hem aangehaalde rechtspraak ziet op gevallen waarin de betrokkenen gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn verklaard en van hen wordt verwacht dat zij gedeeltelijk re-integreren. In die gevallen kan er op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inderdaad belang zijn bij een correcte vermelding van de beperkingen in een FML, ondanks dat de betrokkene heeft gekregen wat hij wilde, omdat dat relevant is met het oog op zijn arbeidsintegratie. Dit speelt bij eiser niet, omdat hij volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en van hem dus niet wordt verwacht dat hij re-integreert.
Het belang dat eiser stelt te hebben bij een correcte weergave van zijn beperkingen in verband met eventuele toekomstige herkeuringen levert ook geen procesbelang op. Hiervoor is van belang dat de FML een momentopname betreft en dat bij een eventuele herkeuring de op dat moment geldende medische en arbeidskundige situatie moet worden getoetst.
Conclusie
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij deze procedure en komt daarom niet toe aan de inhoud. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Daarom krijgt eiser ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van B. Inci, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.CRvB 13 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3216 en CRVB 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:242