ECLI:NL:RBMNE:2020:66

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
16/707844-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met als doel het handelen in verdovende middelen

Op 13 januari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het handelen in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 november 2015 deel uitmaakte van een organisatie die als doel had het plegen van Opiumwetdelicten. De verdachte had een actieve rol binnen deze organisatie, waarbij hij contacten onderhield met leveranciers van hasj en zijn woning als opslagplaats voor drugs en geld diende. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 120 uur. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit van het opzettelijk voorhanden hebben van hasj, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de criminele organisatie en dat zijn handelen een ernstige schending van de wet vormde, wat schadelijk is voor de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en gezondheidsklachten, maar vond dat deze niet voldoende waren om een lichtere straf op te leggen. De rechtbank heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 75.050,- verbeurd verklaard, omdat dit geld afkomstig was uit de criminele activiteiten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/707844-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1949] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018 (regie) en 21 maart 2019 (regie) en op 18 en 19 november en 30 december 2019.
Op 18 en 19 november 2019 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden, waarbij de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd is behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Op 30 december 2019 is het onderzoek op de terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw en van hetgeen verdachte en mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 februari 2016 in Utrecht en/of (elders) in Nederland en/of Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie die als doel het plegen van opiumwetdelicten had;
2. op 9 februari 2016 in Utrecht samen met (een) ander(en) 247 gram, 196,52 gram, 155 gram en 183,56 gram hasj opzettelijk aanwezig heeft gehad;
3. zich in de periode van 9 september 2014 tot en met 9 februari 2016 samen met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van € 75.050,-.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

Inleiding
Onderliggende strafzaak tegen zeven verdachten heeft betrekking op het onderzoek 09Cosby, dat is gestart naar aanleiding van door de politie ontvangen informatie dat enkele leden van de familie [familie] zich bezig zouden houden met de invoer van hasj. Gedurende het onderzoek zijn daar tegen de verschillende verdachten nog andere verdenkingen van strafbare feiten bijgekomen. Aan alle verdachten is de deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd welke organisatie als doel had het plegen van Opiumwet feiten. In de optiek van het Openbaar Ministerie richtte die organisatie zich op de hasjhandel in Nederland in het algemeen, het opzetten van hennepkwekerijen in Spanje en op de levering van hasj aan coffeeshops in Amsterdam.
Verdachte wordt daarnaast verdacht van het voorhanden of aanwezig hebben van meerdere hoeveelheden hasj in zijn woning (feit 2) en het (gewoonte)witwassen van een bedrag van € 75.050,- (feit 3), welk bedrag contant in zijn woning lag.
4.1
VRIJSPRAAK FEIT 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alleen het opzettelijk voorhanden hebben van 247 gram hasj op
9 februari 2016 wettig en overtuigend te bewijzen. Deze hoeveelheid, 1 plak, is in de slaapkamer van verdachte aangetroffen. Het feit dat verdachte op het moment van de doorzoeking in Marokko verbleef en er wel eens iemand anders in zijn slaapkamer sliep, maakt niet dat aannemelijk is geworden dat die andere persoon daar een grote hoeveelheid hasj zou hebben opgeborgen. De verklaring van verdachte, dat de hasj niet van hem was, is volgens de officier van justitie dan ook niet geloofwaardig.
Nu medeverdachte [medeverdachte 3] – zoon van verdachte en medebewoner van de [adres] – heeft verklaard dat alle drugs in de woning van hem waren, rekwireert de officier van justitie ten aanzien de overige ten laste gelegde hoeveelheden hasj tot vrijspraak. Eveneens komt de officier van justitie tot vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. Het dossier bevat volgens de raadsman onvoldoende bewijs dat verdachte de hasj voorhanden had, omdat verdachte van november 2015 tot en met mei 2016 in Marokko verbleef en hij aldus op 9 februari 2016 geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. Voorts blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] en de dochter van verdachte ( [A] ) dat verdachte geen wetenschap had van de drugs.
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die moet worden beantwoord is of kan worden bewezen dat verdachte de hasj in zijn woning, al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 3] , voorhanden had. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Om te kunnen bewijzen dat verdachte opzettelijk verdovende middelen voorhanden heeft gehad, is vereist dat bij verdachte wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van de verdovende middelen én dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden.
Verdachte verbleef vanaf november 2015 tot en met mei 2016 in Marokko. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de hoeveelheden hasj vóór november 2015 reeds in de woning aanwezig waren. Het dossier bevat daarmee onvoldoende bewijs dat verdachte beschikkingsmacht had over de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen. Verder kan uit de bewijsmiddelen in het dossier niet worden afgeleid dat verdachte, hoewel hij in Marokko verbleef, wetenschap had van de aanwezigheid van de hasj in zijn woning. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat alle in de woning aangetroffen hasj van hem was.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
FEIT 1: CRIMINELE ORGANISATIE
Het standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als deelname aan een criminele organisatie in de periode van
12 augustus 2015 tot en met 9 februari 2016, welke organisatie als doel het plegen van Opiumwetfeiten had.
Volgens het Openbaar Ministerie heeft verdachte in deze periode samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Aan alle vereisten voor een criminele organisatie is voldaan. Verdachte was (contactpersoon van) de leverancier van hasj, bepaalde de minimumprijs en was mogelijk ook geldschieter. Hij had geen rol bij het zaaksdossier Spanje.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie bepleit. Verdachte zou slechts incidenteel naar voren komen in het zeer omvangrijke dossier. Hij had geen betrokkenheid bij de vermeende handel vanuit eethuis [eethuis] (gedachtestreepje 1, tenlastelegging feit 1) en kwam ten aanzien van het Spanje-dossier (gedachtestreepje 2) in zijn geheel niet voor.
Daarnaast stelt de raadsman dat met ‘ouwe’ in het dossier niet verdachte wordt bedoeld en dat de gesprekken waarin verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] spreekt over “37, 38 of 40 en 5”, gaan over een geldbedrag van € 5.000,- dat verdachte aan [medeverdachte 1] geleend zou hebben.
Tenslotte blijkt uit de tapgesprekken van 26 tot en met 29 september 2015 onvoldoende dat verdachte betrokken is geweest bij de verkoop van hasj. Hierbij is volgens de raadsman van belang is dat er rond deze periode geen drugs in beslag zijn genomen en aldus niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de gesprekken daadwerkelijk over drugs gingen.
Bewijsmiddelen [1]
Gesprekken op 11 en 12 augustus 2015
Op
11 augustus 2015vinden - op de hieronder aangegeven tijdstippen - de volgende (sms) gesprekken plaats:
Om 15:00 uur stuurt [B] een sms-bericht naar [medeverdachte 5] :
Zou 5 bosjes trekdrop kunnen nemen voor maat 42 .. kusxxxx smurfin. [2]
Om 15:05 uur belt [C] naar [medeverdachte 5] :
[medeverdachte 5] zegt dat ‘die van gisteren ken ik wel wat hoor, (…)’. [medeverdachte 1] zegt dat dat helemaal goed is. [medeverdachte 5] vraagt wat hij nu moet doen en vraagt of [medeverdachte 1] hem belt zodra hij klaar is. Als [medeverdachte 1] om zes uur klaar is belt hij [medeverdachte 5] meteen. [3]
Om 15:08 uur stuurt [medeverdachte 5] een sms-bericht aan [B] :
Kan lief meisje kus je vriendje xxxx. [4]
Om 18:24 uur belt [medeverdachte 5] belt naar [C] :
[medeverdachte 5] vraagt of [medeverdachte 1] al in de buurt is. [medeverdachte 1] geeft aan dat het druk is en dat hij er over een kwartiertje is. Ze spreken af in de [adres] . [5]
Om 19:31 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 1] : Weet jij waar de vriendin van [medeverdachte 5] werkt, in Amsterdam, coffeeshop.
[medeverdachte 2] : Welke [medeverdachte 5] ? Nee.
[medeverdachte 1] : Ze werkt toch ... ze hebben vijf coffeeshops die mensen. Ken je niet die coffeeshops?
[medeverdachte 2] : Nee. Ik weet niet
[medeverdachte 1] : Ooh ja, ze werkt daar ..
[medeverdachte 2] : Waarom? Ja.
[medeverdachte 1] : Ze vinden 1 van die dingen goed ... die van die ene .... dus ik ga er morgen naartoe.
[medeverdachte 2] : Oooh.
[medeverdachte 1] : Dus ik dacht: Misschien ken je ze, of het goeie Hollanders zijn, snap je.
[medeverdachte 2] : Ik weet niet welke coffeeshop het is, nooit verteld.
[medeverdachte 1] : Ooh, ja, jammer, ik heb niet gevraagd wie ze precies zijn, ik bel je morgenmiddag. [6]
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 5] een vriendin heeft genaamd [B] , geboren [1987] . [7] Door de recherche te Amsterdam werd in 2015 een onderzoek uitgevoerd onder de naam 13BREEZE. Tijdens dit onderzoek werd [B] als getuige gehoord. Zij verklaarde dat zij als boekhouder werkt voor onder andere [coffeeshop 1] en dat zij werkt vanuit een kantoor op de [adres] . [8]
Uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat op de [adres] te [woonplaats] het bedrijf [bedrijf 1] B.V. is gevestigd. [bedrijf 1] is 100 procent
aandeelhouder van het bedrijf [bedrijf 2] B.V. dat op hetzelfde adres is gevestigd. [bedrijf 2] B.V. is 100 procent aandeelhouder van een vijftal BV.'s waarvan de handelsnamen respectievelijk zijn: ' [coffeeshop 1] ', ' [coffeeshop 2] ', [coffeeshop 3] ', ' [coffeeshop 4] ' en ' [coffeeshop 5] '. [9]
O 11 augustus 2015 om 19:33 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] :
(…)
[medeverdachte 1] : Vijf, van die van [naam] weet je nog? Van Cobra (Fonetisch)
[medeverdachte 2] : Oh, ja
[medeverdachte 1] : Vijf
[medeverdachte 2] : Nee joh, al betalen ze zes, zeven
[medeverdachte 1] : Dat is toch niet erg toch?
[medeverdachte 2] : Nee.
[medeverdachte 1] : Als het Hollanders zijn? Hij gaat toch niets doen?
[medeverdachte 2] : Nee, natuurlijk niet. Je moet kijken wie hij is, wie hij is. Het is mijn broertje, die heeft hier ook een coffeeshop.
[medeverdachte 1] : Ja, klaar. Dan ga ik naar ze toe.
(…)
[medeverdachte 1] : (…), in ieder geval, ze betalen 4 (vier).
[medeverdachte 2] : Ja, is toch goed. [10]
Op
12 augustus 2015vinden - op de hieronder aangegeven tijdstippen - de volgende (sms) gesprekken plaats:
Om 13:05 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
(…)
[verdachte] : Ik ben thuis ja.
[medeverdachte 1] : Dat ene wat ik je gisteren heb gezegd?
[verdachte] : Die vijf of een andere?
[medeverdachte 1] : Nee, buiten die ene, want ik heb die aan iemand anders gegeven.
[verdachte] : Oke ... [11]
Om 14:02 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
[medeverdachte 1] : Ik kom eraan, ik kom eraan, ik ben mijn auto aan het APK-keuren.
[verdachte] : Je hebt toch de sleutels van de woning.
[medeverdachte 1] : Ja. Ja.
[verdachte] : In de keuken, daar in de keuken heb ik het voor gezet.
[medeverdachte 1] : Ja, maar je hebt mij helemaal niet verteld hoeveel die kost?
[verdachte] : Je weet toch die prijs van dat? Wat moet ik tegen je zeggen, wat moet ik tegen je zeggen..
[medeverdachte 1] : Nou, zij willen in ieder geval, 37 betalen.
[verdachte] : 37!!!! Nee, 37 moet je ze dat niet geven. Nee.
(…)
[verdachte] : Hij is daar en je moet die ze geven voor minimaal 38 en wat jij nog gaat verdienen. Die is voor 40.
[medeverdachte 1] : Oke, is goed, ik ga kijken, ik ga kijken, hoe? Want hij vroeg mij wat ik zou verdienen.
[verdachte] : Als ze geen prijs geven, moet je nee zeggen. [12]
Om 14:17 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
(…)
[medeverdachte 1] : Waar heb je dat spul achtergelaten?
[verdachte] : In de keuken.
[medeverdachte 1] : Ik zie hier niks.
[verdachte] : In dat ding wat water opwarmt, in die kast, in die kast.
(…)
[medeverdachte 1] : Nee, niet die, vijf grote, vijf grote.
[verdachte] : Vijf grote????
[medeverdachte 1] : Ja, vijf. Vijf grote?
[verdachte] : Jij zei half, jij zei vijf.. ..
[medeverdachte 1] : Ik zei tegen jou, vijf, vijf, grote.
[verdachte] : Ohhh ...
[medeverdachte 1] : Dat is het probleem, vijf grote. Er ligt hier niks.
[verdachte] : Ze zijn daar en we moeten dus anderen bij doen.
(…)
[medeverdachte 1] : Dan hebben we een probleem. Is er hier niks, anders.
[verdachte] : Er zijn wel daar drie of vier, maar niet vijf.
[medeverdachte 1] : Een probleem, dan, ik ga kijken hoe ik het met ze oplos.
[verdachte] : Is goed. [13]
Om 14.05 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] en spreken ze ergens af. [14]
Om 15:08 uur stuurt [medeverdachte 5] een sms-bericht aan [B] :
Ga nu weg ben half uur daar ok lief meisje kusxxxxx [15]
Om 15:43 uur stuurt [medeverdachte 5] een sms-bericht aan [B] :
Ben er lief meisje xxx [16]
Op 12 augustus 2015 om 15:52 uur smst [B] naar medeverdachte [medeverdachte 5] dat ze er nu aan komt (Bron: tapgesprek 568 op de lijn TA23). De telefoon van [medeverdachte 5] straalt ten tijde van deze sms’jes een zendmast aan de [adres] in [woonplaats] aan. [17]
Om 16:13 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
[medeverdachte 1] : Hallo. Ik ben over tien klaar en ik kom dan.
B: Klaar, alles is goed toch?
[medeverdachte 1] : Ja. alles is goed. [18]
Om 16:13 uur straalt de telefoon van medeverdachte [C] een zendmast aan de [adres] in [woonplaats] aan. Om 16.30 uur straalt zijn telefoon een zendmast aan de Van [adres] in [woonplaats] aan. [19]
Om 18:08 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
[medeverdachte 1] : Ben jij ver?
[verdachte] : Ik ben ver ja.
[medeverdachte 1] : Maar een (1) van die dingen mist 20 van. Ik keek mee zelf.
[verdachte] : Ja.
[medeverdachte 1] : In totaal was het 124 minder.
[verdachte] : Oke ...
[medeverdachte 1] : Je weet hoe die gasten werken?
[verdachte] : Ja.
[medeverdachte 1] : Zij pakken alles uit, je weet hoe het werkt?
[verdachte] : Ja. [20]
Om 18:10 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
[medeverdachte 1] : Heb je die ene die ik terug heb gebracht niet hier gelaten.
[verdachte] : Welke?
[medeverdachte 1] : Eentje van dat spul, dat ik heb teruggebracht? Zijn ze niet hier.
[verdachte] : Ze zijn wel daar.
[medeverdachte 1] : Waar?
[verdachte] : Kijk daar in de woonkamer.
[medeverdachte 1] : Ja.
[verdachte] : In die grote ....
[medeverdachte 1] : Ja.
[verdachte] : Aan de linkerkant, daar staat een theepot en daarin zit die. [21]
Om 20:40 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] :
(…)
[medeverdachte 1] : Hoe heten die mensen, die zijn euhh ... weet je [adres] , als je naar [adres] gaat. Aan het begin daar, helemaal aan het begin heb je daar!!
(…)
[medeverdachte 1] : Lutte en Signaal of zo? Ze hebben vijf. 1 in het centrum. (…)
[medeverdachte 1] : (…) Ik schrok wel een beetje.
[medeverdachte 2] : Waarom?
[medeverdachte 1] : Omdat zij zo klaarblijkelijk werken!! (…)
[medeverdachte 1] : Die andere was in paniek. Die ene, je weet wel, wie, was in paniek, hij zei als het niks is: "Dan niet". Hij had vijf van [naam] aan mij gereed gehouden. Je weet wel, die kleintjes. Ik heb tegen hem gezegd, nee, man, vijf (5) van die grote en hij zei: "Ehh???".
En ik zei tegen hem 37!!! En hij zei toen: "Nee, nee, nee, nee, nee, begrijp je mij?".
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 1] : Daarna ben ik naar huis gegaan en ik zag 5 van die kleine dingen. Ik zei tegen hem: "Vijf grote". Maar hij was toen al in Gouda of in Den Haag. Toen zei hij, het hoeft niet en ik zei tegen hem, je moet komen, want er zitten mensen te wachten.
Maar hij had geen zin om terug te komen.
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 1] : En toen .... (ntv) ... zei die, wat is dit allemaal, je moet oppassen dat er niets fout gaat of zo.
[medeverdachte 2] : Alleen daarvoor had je het niet moet doen.
[medeverdachte 1] : Maar luister eens, je weet toch hoe ik bezit, ik moet nou alles doen.
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 1] : Ze pakte dat en ze zou gaan en meteen terugkomen. Maar ....
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 1] : Je weet hoe zij doen, alles open en zo.
[medeverdachte 2] : Ja, ja, ja, ga verder.
[medeverdachte 1] : Je weet hoe ze het doen, het duurde lang, het duurde 1 uur. Toen heeft hij gebeld en ik zei tegen hem klaar, over tien minuten kom ik. Begrijp je?
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 1] : Hij zei, oke, klaar, ik wacht af, als alles goed gegaan is. [22]
Om 21:46 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] zegt dat die ouwe man een egoïstisch en gierig man is.
(…)
[medeverdachte 1] zegt dat hij in feite voor 300 euro heeft gewerkt en dat hij
dat zelf gepakt heeft, maar niet weet hoe hij zou gaan reageren.
(…).
[medeverdachte 1] zegt: “Je weet hoe ik ben, als iemand tegen mij zegt, Amsterdam, Amsterdam, en als ik naar Amsterdam ga, dan wil ik gewoon heen en terug, klaar, maar het ging niet zo en ik was bang”.
[medeverdachte 2] zegt dat die auto niet van mij was en [medeverdachte 1] zegt, ik zei ook tegen hem, ik zei: “Je had ook tegen mij kunnen zeggen, geef mij maar, wat maakt het uit, of ik je hier geef of ik geef je het in Utrecht”. [medeverdachte 2] zegt dat ene hem niet interesseert, maar wat hem wel interesseert is die oude, die altijd zo is en niets met hem kunnen bereiken.
(…)
[medeverdachte 2] zegt dat die man niks is en dat hij zelf die auto heeft verzekerd, APKgekeurd
en alles geregeld heeft. [medeverdachte 1] vraagt hem hoe het kan dat hij dat niet geregeld heeft, terwijl hij daar 3 maanden was. [medeverdachte 2] weet dus niet hoe die man denkt en vraagt hem of [medeverdachte 5] nog daar is.
[medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 5] misschien a.s. zaterdag gaat vertrekken en vraagt hem zijn moeder daar goed aangekomen is. [medeverdachte 2] zegt dat zij boven zijn en dat hij lang heeft moeten wachten op de luchthaven op ze. [23]
Om 22:36 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] :
[verdachte] : Ben je thuis.
[medeverdachte 1] : Nee, dat ene ligt daar.
[verdachte] : Waar?
[medeverdachte 1] : Waar je zit, daar achter, je moet een beetje verschuiven. Daar onder. Waar jij altijd zit.
[verdachte] : Oke,
[medeverdachte 1] : Klaar.
[verdachte] : Oke.
[medeverdachte 1] : Ik heb 300 van meegenomen. Heb ik nodig.
[verdachte] : Oke, is goed. [24]
Gesprekken op 26 tot en met 29 september 2015
Op
26 september 2015om 19:43 uur belt NNman 7683 naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] : (…) ik weet niet of ik morgen 13.00 uur wakker ben.
NN: Weetje wat het is? Die oudjes, je weet toch hoe ze zijn, die oudjes, je weet wel, hij had ook wat te doen.
(…)
NN: hij heeft wat te doen, snap je?
[medeverdachte 2] : Ja. (…) ehhh kijk ik kan niets anders zeggen dan in de middag. Hoe laat weet ik niet, begrijp je? Maar het is wel klaar.
(…)
[medeverdachte 2] : Nee, klaar, het ligt niet aan mij hier. Het ligt aan diegene die het komt brengen.
(…)
[medeverdachte 2] : Nee, dat had ik niet gevraagd, ik heb hem net gesproken, hij zei tegen mij "die huisnummer" 13 en half.
NN: Ja.
[medeverdachte 2] : Want dan ga ik hem even nou .. (mtv) .... hoe laat morgen?
NN: 13 en half of 14?
[medeverdachte 2] : 13 en half.
NN: Dus geen 15?
[medeverdachte 2] : Jij krijgt nog die andere die over was van mij, is goed, een goede extraatje, ja
NN: Ja, dus 15 toch?
[medeverdachte 2] : Ja, een goede extraatje
(…)
NN: Ok? Dus je snap toch, huisnummer 7 morgen, en huisnummer 8 maandag.
[medeverdachte 2] : Ja, ja. (…) [25]
Op 27 september 2015 om 00:08 uur sms’t [medeverdachte 2] naar Nnman 7683
Morgen zeker tijd niet precies maar wollah morgen heb je ze [26]
Op 27 september 2015 om 00:19 uur sms’t Nnman 7683 naar [medeverdachte 2] :
Oké dus voor 4 toch [27]
Op 27 september 2015 om 14:29 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] :
[medeverdachte 2] vraagt: is hij nog niet gekomen?
[verdachte] : nee, hij is er niet [28]
(…)
Op 28 september 2015 om 14.57 belt Nnman 7683 naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] : Oke, kom naar [adres] . Ik ben klaar. [29]
Op 28 september 2015 om 14:59 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] :
[medeverdachte 2] : hallo, moet ik hem vragen te komen?
[verdachte] : ze zijn hier, ze zijn hier.
[medeverdachte 2] : ok, ok [30]
Op 28 september 2015 om 15:07 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] :
[verdachte] : hoeveel heeft hij nodig?
[medeverdachte 2] : hij komt zo naar mij toe, en dan zal ik jou vertellen hoeveel
[verdachte] : gaat hij eerst bekijken?
[medeverdachte 2] : nee, oke, er valt verder voor hem niets te zien, het is toch dezelfde?
[verdachte] : is dezelfde
[medeverdachte 2] : ok, er valt niets te zien
[verdachte] : Hoeveel moet ik halen, Zeven? Zes, zeven?
[medeverdachte 2] : In ieder geval, haal 7, haal in ieder geval 7
[verdachte] : Ok [31]
Op 29 september 2015 om 09:56 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] : he
[verdachte] : .... gekomen? (ntv.)
[medeverdachte 2] : nee, hij is onderweg. Ik ben beneden, ik ben koffie aan het drinken, ik kom eraan [32]
Op 29 september 2015 om 11:01 uur belt Nnman 7683 naar [medeverdachte 2] :
N: Broer, er is hier geen 8, je hebt mij geen 8 gegeven
[medeverdachte 2] : Hoeveel is daar? Dan moet ik even naar boven lopen.
N: Je hebt mij ding eh gegeven, 13 (fon.ntv), elke zoveel, hoeveel zit in elke?
(…)
[medeverdachte 2] : Wacht even, ik app jou nu terug. [33]
Op 29 september 2015 om 11:07 uur belt Nnman 7683 naar [medeverdachte 2] :
NN: Hey man, eh huisnummer ..
[medeverdachte 2] : Begrepen?
NN: .. ja man, huisnummer 1 eh, is er nog wel van die merk, of niet? Daar van die eh ..
[medeverdachte 2] : Ja, volgende week weer.
NN: Oh, vandaag dus niet eh dinge .. ?
[medeverdachte 2] : Nee. (…)
[medeverdachte 2] : Saffie, oké, tot zo.
NN: Dus eh huisnummer 14 he, klaar he?
[medeverdachte 2] : Ja, saffie, doei. [34]
Op 29 september 2015 om 13:15 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] :
[verdachte] : is hij gekomen?
[medeverdachte 2] : ehh ja, ik heb je bril gevonden, ik heb ze bij dat bankstel, in dat hoekje gelegd
[verdachte] : is goed [35]
Op 22 oktober 2015 vindt een ovc-gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] :
[medeverdachte 5] : Oh ja, eh, een plakkie hash van die ouwe kan ik kwijt, waar ik kom. Maa ja, plakkie is niks.
[medeverdachte 1] : Hij heeft niks meer.
[medeverdachte 5] : Is alles weg?
[medeverdachte 1] : Ja [36]
De politie heeft op basis van onderzoek in een landelijk registratiesysteem en op internet geconcludeerd dat een gemiddelde prijs van € 4.500,- voor de tussenhandel van 1 kilogram hasjiesj aannemelijk is. [37]
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres] te [woonplaats] is op de slaapkamer van verdachte een geldbedrag achter de verwarming aangetroffen. Dit betrof een geldbedrag van in totaal € 75.050,-.
Een deel van het geld was verpakt in een witte enveloppe en een deel in een zogenoemde sealbag. Op de sealbag en de enveloppe stond handgeschreven: 29-09-2015. [38]
Verdachte heeft bij de politie over het aangetroffen geld op zijn slaapkamer het volgende verklaard:
“Als ik er geld instop of uithaal dan schrijf ik dat op de envelop. Ik streep de datum door of ik pak een nieuwe envelop. (…) Ik verander alleen de datum als er iets gebeurt.” [39]
Bewijsoverwegingen
Versluierd taalgebruik/codetaal
In de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wordt overduidelijk versluierd taalgebruik gehanteerd. Voor de gespreksdeelnemers is duidelijk wat bedoeld wordt, echter is dit – op voorhand – voor een derde niet het geval.
Bij de uitleg van versluierd taalgebruik of codetaal komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat bepaalde goederen/
verdovende middelen op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip zijn aangetroffen. [40]
Uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat [C] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en verdachte met enige continuïteit dezelfde versluierde termen gebruikten om over specifieke onderwerpen te spreken. Ook blijkt dat de medeverdachten elkaar begrijpen wanneer in cryptische termen wordt gesproken. Uit de context van de gesprekken in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de gesprekken betrekking hebben op de verkoop van hasj dan wel hennep. Naast de omstandigheid dat in een enkel gesprek letterlijk over coffeeshops en plakken hasj wordt gesproken, acht de rechtbank hiertoe het volgende van belang.
Levering op 12 augustus 2015
Uit de weergegeven bewijsmiddelen met betrekking tot de periode van 11 en 12 augustus 2015 blijkt dat met enige regelmaat wordt gesproken over cijfers: “vijf bosjes trekdrop” voor “maat 42”. En over “vijf grote” en “vijf kleine”, “ze betalen zes, zeven”, “Ze betalen vier”. “37 moet je ze niet geven”, “Die is voor 40”. “in totaal was het 124 minder” en “300 van genomen”. Ook wordt er gesproken over “dingen” en “spul”.
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat medeverdachten [C] en [medeverdachte 5] op 12 augustus 2015 naar [B] in Amsterdam zijn gegaan om hasj (vijf bosjes trekdrop) af te leveren. Verdachte heeft de drugs voor medeverdachte [medeverdachte 1] klaargelegd (vijf grote), wordt geconsulteerd over de koopprijs (niet voor 37), wordt gebeld als er te weinig drugs blijkt te zijn (124 minder) en het met de deal verdiende geld is bij verdachte thuis neergelegd (‘onder waar hij altijd zit’). Kenmerkend bij dat laatste is dat verdachte [medeverdachte 1] zich tegen zijn broer [medeverdachte 2] beklaagt dat hij maar voor € 300,- heeft gewerkt en dat zelf heeft gepakt en later op de avond als hij zijn vader op de hoogte stelt waar het geld ligt, vertelt dat hij ‘300 heeft meegenomen’.
Bezien in onderlinge samenhang met de bewijsmiddelen van de overige zaaksdossiers – leidt de rechtbank af dat met “vijf bosjes trekdrop voor maat 42”, vijf kilo hasj voor € 4.200,- wordt bedoeld. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal van bevindingen blijkt dat een gemiddelde prijs van € 4.500,- voor een kilo hasj een aannemelijk bedrag is. Verder acht de rechtbank van belang dat [B] werkzaam is voor een vijftal coffeeshops in Amsterdam. Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte geen andere uitleg hebben gegeven voor de gevoerde tapgesprekken en Sms-berichten.
Levering eind september 2015
Uit de weergegeven bewijsmiddelen met betrekking tot de periode van 26 tot 29 september 2015 blijkt dat met enige regelmaat wordt gesproken over cijfers: “huisnummer 15” voor “huisnummer 7”, “huisnummer 8” en “7” en “8”, voor “4”.
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat medeverdachte [medeverdachte 2] vanaf 26 september 2015 gesprekken voert met een Nnman over het leveren van in totaal 15 kilo hasj, bestaande uit een levering van 8 en 7 kilo, voor € 4.000,- per kilo. Op 28 september 2016 vindt de eerste levering plaats op de [adres] (‘kom [adres] ’), waarbij verdachte de zeven kilo hasj haalt (‘haal in elk geval 7’) en medeverdachte [medeverdachte 2] informeert of de wederpartij er al is. Op 29 september 2015 wordt de resterende 8 kilo geleverd, waarbij er uiteindelijk te weinig wordt geleverd (‘broer, er is hier geen 8’). Het geld wordt bij verdachte thuis gelegd (‘ik heb je bril (…) bij dat bankstel gelegd’).
Bezien in onderlinge samenhang met de bewijsmiddelen van de overige zaaksdossiers – leidt de rechtbank af dat met “huisnummer 15”, voor ‘4’ vijftien kilo hasj voor € 4.000,- per kilo wordt bedoeld. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat uit voormeld proces-verbaal van bevindingen blijkt dat een gemiddelde prijs van € 4.500,- voor een kilo hasj aannemelijk is. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte geen andere uitleg hebben gegeven voor de gevoerde tapgesprekken en Sms-berichten. Tot slot acht de rechtbank van belang dat op de in de woning van verdachte aangetroffen enveloppe met € 75.050 als datum 29-09-2015 staat vermeld, zijnde de leveringsdatum van de hasj.
Tussenconclusie overdrachten verdovende middelen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 augustus 2015 en op 28 en 29 september 2015 in samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] hoeveelheden hasj heeft overgedragen en verkocht (feit 1, derde gedachtestreepje). Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachtes woning hierbij dienst deed als opslagplek voor de te verkopen hasj en het verdiende geld (feit 1, vierde gedachtestreepje).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook betrokken was bij het opzetten van hennepkwekerijen in Spanje (feit 1, eerste gedachtestreepje) en de import/export van hennep dan wel hasj (feit 1, tweede gedachtestreepje).
Levert het handelen van verdachte deelname aan een criminele organisatie op?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of er sprake was van een criminele organisatie én of verdachte daar, door het hierboven bewezenverklaarde handelen, deel van uitmaakte.
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Daarnaast moet verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen.
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Tot slot moet bewezen kunnen worden dat verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Samenwerkingsverband met een zekere structuur
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen met een zekere structuur en verdeling van taken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarbij de grootste rol. Hij heeft contact met de overige leden van de organisatie, houdt hen op de hoogte, geeft opdrachten en heeft contact met de afnemers van de drugs. Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt om raad gevraagd en op de hoogte gehouden van het verkoop van de drugs. De drugs en het geld dat met de verkoop daarvan werd verdiend, werden bewaard in de woning van verdachte. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte de drugs telkens klaar zet en het geld bewaart. Daarbij oefent hij ook invloed uit op de prijs waarvoor de drugs worden verkocht.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft een faciliterende rol. Hij brengt [medeverdachte 1] in contact met zijn vriendin voor de verkoop van hasj aan coffeeshops in Amsterdam.
De rechtbank overweegt dat het gebruik van versluierd taalgebruik en codewoorden – en de voorafgaande afstemming van dit taalgebruik – ook wijst op een georganiseerde samenwerking. Deze contacten, bezien in samenhang met de bewezen verklaarde overdrachten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie dat in de ten laste gelegde periode sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen meerdere personen, die de handel van hasj tot oogmerk had.
Samenwerkingsverband van een zekere duurzaamheid
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de nauwe samenwerking in ieder geval voor de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 november 2015 kan worden vastgesteld. De startdatum blijkt uit het getapte telefoongesprek dat verdachte op 12 augustus 2015 voert met [medeverdachte 1] , waarin [medeverdachte 1] het heeft over “dat ene dat ik je gister vertelde”. Dit gesprek gaat, gelet op de overige bewijsmiddelen, over de deal die op 12 augustus 2015 plaatsvond. De pleegperiode eindigt voor verdachte op het moment dat hij Nederland verlaat en voor langere tijd naar Marokko vertrekt, te weten op 1 november 2015. [41] De rechtbank is van oordeel dat de periode waarover hun samenwerking zich heeft uitgestrekt voldoende duurzaam is om te kunnen spreken van een criminele organisatie.
Deelname aan de organisatie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de bewezenverklaarde handelingen een aandeel heeft gehad in het samenwerkingsverband van voldoende duur en intensiteit. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte, meer dan in algemene zin, weet had van het oogmerk van de organisatie.
Conclusie criminele organisatie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande aan alle elementen is voldaan en wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in de periode van 11 augustus 2015 tot 1 november 2015 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3
FEIT 3: WITWASSEN
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen de conclusie kan worden getrokken dat het contante geldbedrag van
€ 75.050,- dat op 9 februari 2016 in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen en inbeslaggenomen is, een illegale herkomst heeft.
Een bewezenverklaring zou volgens de officier van justitie dienen te steunen op de belastende tapgesprekken rondom de hasjdeals. Met name de datum op de envelop welke overeenkomt met de datum waarop hasj is geleverd (29 september 2015) is voor de officier van justitie doorslaggevend in de beoordeling dat het geld een illegale herkomst heeft.
Het geld is in de visie van de officier van justitie middellijk afkomstig van misdrijf, nu derden ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] ) werden betaald en de opbrengst van de transactie, na aftrek van winst voor deze derden, via de derden bij verdachte werd afgeleverd.
De officier van justitie acht bewijsbaar dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Bewijs hiervoor ziet de officier van justitie in de verschillende transacties die hebben plaatsgevonden en ook in de aantekeningen op de envelop met geld, in samenhang met de verklaring van verdachte dat hij, wanneer er wat gebeurde, dit op de envelop schreef.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde omdat sprake is van gelden met een legale herkomst. Het betrof spaargeld, waarvan € 10.000,- van de dochter van verdachte is en de rest van verdachte zelf. Verdachte heeft het geld verdiend met zijn slagerij en met de huuropbrengsten van de panden die verdachte bezit. De raadsman verwijst naar de bij het klaagschrift overgelegde stukken, waaruit onder meer zou blijken dat verdachte veel contante opnames van zijn bankrekening heeft gedaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat er (deels) sprake is van geld met een illegale herkomst, geldt dat dit geld aldus onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij geen verhullingshandelingen heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen
In aanvulling op de bewijsmiddelen opgenomen onder feit 1, acht de rechtbank de volgende bewijsmiddelen relevant:
Op 9 februari 2016 heeft in de woning van verdachte, op het adres [adres] te [woonplaats] een doorzoeking plaatsgevonden. Bij de doorzoeking is op de slaapkamer van verdachte en zijn vrouw een geldbedrag in contanten aangetroffen dat verborgen zat achter de verwarming. Dit betrof een geldbedrag van in totaal € 75.050,-. Een deel van het geld was verpakt in een witte envelop en een deel in een sealbag. Het bedrag was opgebouwd uit 118 biljetten van € 500,- en 321 biljetten van € 50,-. [42] Uit het verhoor van de accountant van verdachte, [getuige] , blijkt dat hem geen contant vermogen bekend is uit de aangiftes van verdachte van 2007 tot en met 2014. [43]
De in beslag genomen bankbiljetten zijn onderzocht en vastgesteld kon worden dat de biljetten in de periode van 2010 tot en met 2016 niet door De Nederlandse Bank zijn gesorteerd. [44]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte een contant geldbedrag van
€ 75.050,- is aangetroffen, welk bedrag in een envelop achter de verwarming verborgen was. Een deel van dit bedrag bestond uit € 500,- biljetten, het andere deel uit € 50,- biljetten. De rechtbank heeft hiernaast onder feit 1 bewezenverklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke zich richtte op het verkopen van hasj. Uit de daar opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een aantal maal betrokken is geweest bij de verkoop van hasj en dat de opbrengst daarvan naar de woning van verdachte gebracht is. De datum van de laatste hasjdeal komt bovendien overeen met de datum die op de aangetroffen envelop met geld geschreven is: 29 september 2015. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het geldbedrag van 75.050,- van misdrijf afkomstig is.
Het verweer van verdachte, dat het bedrag spaargeld betrof en contant is opgenomen dan wel is gewisseld bij een slager, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat in de belastingaangiften over de jaren 2007 tot en met 2014 geen contante bedragen door verdachte opgegeven zijn en de aangetroffen biljetten in de periode 2010 tot en met 2016 niet door De Nederlandse Bank zijn gesorteerd.
Nu verdachte een deelnemer van de criminele organisatie was en gelet op zijn rol bij de genoemde transacties, oordeelt de rechtbank dat het aangetroffen geld afkomstig was uit zijn eigen misdrijf (onmiddellijk). De rechtbank volgt de officier van justitie aldus niet zijn visie, dat het geld afkomstig was uit een misdrijf van een derde.
Bewezen kan worden dat verdachte € 75.050,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 november 2015 in Utrecht en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet en artikel 11a van de Opiumwet, namelijk:
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van grote hoeveelheden hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het voorhanden hebben van ruimten en gelden, waarvan hij, verdachte en/of andere
personen wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11 derde van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 9 februari 2016 in de gemeente Utrecht,
75.050 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Kwalificatie-uitsluitingsgrond voor het witwassen (feit 3)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de € 75.050,- afkomstig is uit een door verdachte begaan misdrijf. Verdachte heeft dit geld verworven en voorhanden gehad.
De rechtbank stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (Sr) noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit een door de verdachte (mede) zelf begaan misdrijf en bewezen verklaard dat verdachte het voorwerp heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft echter van dat geldbedrag niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat bedrag, nu uit de bewijsmiddelen enkel kan worden afgeleid dat de verdachte dat bedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Dit betekent dat het onder 3 bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Feit 1
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
1. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikel 11, derde lid en een misdrijf als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij eventuele strafoplegging er rekening mee te houden dat verdachte en zijn vrouw 6 maanden hun woning hebben moeten verlaten in verband met deze strafzaak. Voorts brengt de raadsman de gezondheidsklachten van verdachte onder de aandacht. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de raadsman om verdachte een werkstraf met een eventuele voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot doel had het handelen in verdovende middelen. De organisatie is er daarbij op uit geweest om geldelijk gewin te behalen. Het in georganiseerd verband plegen van dergelijke strafbare feiten werkt ontwrichtend voor de samenleving.
Verdovende middelen brengen schade toe aan de gezondheid van de gebruikers ervan en zij bekostigen hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, wat schade en overlast veroorzaakt voor anderen. Verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en kennelijk alleen gedacht aan financieel gewin. Verdachte heeft binnen de organisatie ook een wezenlijke rol gehad. Zo onderhield hij contacten met leveranciers van hasj, was zijn huis de opslagplaats van drugsvoorraden en lag in zijn huis het geld dat verdiend werd aan de drugshandel opgeslagen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Eén van de redenen is dat de rechtbank minder bewezen verklaart dan de officier van justitie heeft geëist. Zo komt de rechtbank tot vrijspraak van feit 2 en ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 3. Daarnaast acht de rechtbank het deelnemen aan een criminele organisatie bewezen voor een kortere periode dan de officier van justitie.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het, blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 15 november 2019, blanco strafblad van verdachte en op hetgeen ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht. Het blanco strafblad neemt de rechtbank in het nadeel noch in het voordeel van verdachte mee.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 mei 2016 in verzekering is gesteld. Op die datum is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM aangevangen. Dit is namelijk het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De behandeling in eerste aanleg is niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis afgerond, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met ruim 19 maanden overschreden. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op al hetgeen hiervoor is afgewogen, in dit geval niet worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank acht, gelet op de deelname van verdachte aan een criminele organisatie, de kans op recidive aanwezig. De rechtbank zal echter door de forse overschrijding van de redelijke termijn enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daarnaast een werkstraf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag (op de beslaglijst aangeduid met nummer PL0900-25RRD14003_309139) van € 75.050,- gevorderd. Verdachte beschikte over het geld en kon dit ten eigen bate aanwenden. Voorts is het bedrag met het plegen van de feiten 1 en 3 verkregen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gezien de legale herkomst van het geld, de teruggave hiervan aan verdachte en diens dochter bepleit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal op grond van het bepaalde in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht het geld verbeurdverklaren. Verdachte behoorde het geld toe, dan wel kon hij het geld geheel ten eigen bate aanwenden. Voorts is het geld geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder feit 1 bewezenverklaarde verkregen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 3 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit;
- verklaart verdachte ten aanzien het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar;
Oplegging straffen
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Beslag
-
verklaarthet voorwerp op de beslaglijst aangeduid met nummer: PL0900-25RRD14003_309139 (een geldbedrag van in totaal € 75.050,-),
verbeurd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en
C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 januari 2020.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 09 februari 2016
in de gemeente Utrecht en/of (elders) in Nederland en/of in Spanje,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of een of
meer anderen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 11 derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
artikel 11a van de Opiumwet, namelijk:
- ( in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk telen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van
hoeveelheden hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en/of
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen
van hoeveelheden hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
en/of hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden
hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel
van hennephars en plantaardïge elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- het voorhanden hebben van ruimten, gelden en/of andere betaalmiddelen
en/of gegevens, waarvan hij, verdachte en/of een of meer andere
perso(o)n(en) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat deze
bestemd was/waren tot het plegen van een van de in artikel 11 derde en/of
vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Art. 11b lid 1 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2016 in de gemeente [woonplaats] tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning gelegen aan
de [adres] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 247 gram
en/of 196,52 gram en/of 155 gram en/of 183,56 gram, in elk geval hoeveelheden
van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 september
2014 tot en met 09 februari 2016 in de gemeente Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van voorwerpen, te weten 75.050 euro en/of een of meer andere geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld,
en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op voorwerpen, te weten
75.050 euro en/of een of meer andere geldbedrag(en), waren, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie voorwerpen, te weten 75.050 euro en/of een
of meer andere geldbedrag(en), voorhanden hebben gehad,
en/of
voornoemd geldbedrag voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of er van gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 420bis, eerste lid, sub b jo. art 420ter eerste lid Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 mei 2016, genummerd 2014203884, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 3167. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een tapgesprek (sms) van 11 augustus 2015, pagina 1182.
3.Een tapgesprek van 11 augustus 2015, pagina 1184.
4.Een tapgesprek (sms) van 11 augustus 2015, pagina 1185.
5.Een tapgesprek van 11 augustus 2015, pagina 1186.
6.Een tapgesprek van 11 augustus 2015, pagina 1188.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2015, pagina 1189.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2015, pagina 1190.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2015, pagina 1190.
10.Een tapgesprek van 11 augustus 2015, pagina 1211.
11.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1214.
12.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1216.
13.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1219.
14.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1217.
15.Een (sms) tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1223.
16.Een (sms) tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1224.
17.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2016, pagina 1177.
18.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1226.
19.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2016, pagina 1178.
20.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1229.
21.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1230.
22.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina’s 1231-1232.
23.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina’s 1233-1234
24.Een tapgesprek van 12 augustus 2015, pagina 1235.
25.Een tapgesprek van 26 september 2015, pagina 1240.
26.Een tapgesprek van 27 september 2015, pagina 1241
27.Een tapgesprek van 27 september 2015, pagina 1241
28.Een tapgesprek van 27 september 2015, pagina 1243.
29.Een tapgesprek van 28 september 2015, pagina 1243.
30.Een tapgesprek van 28 september 2015, pagina 1243.
31.Een tapgesprek van 28 september 2015, pagina 1243.
32.Een tapgesprek van 29 september 2015, pagina’s 1244-1245.
33.Een tapgesprek van 29 september 2015, pagina 1244.
34.Een tapgesprek van 29 september 2015, pagina 1245.
35.Een tapgesprek van 29 september 2015, pagina 1245.
36.Een ovc-gesprek van 22 oktober 2015, pagina 352.
37.Proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2016, pagina 1247-1248.
38.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 1239.
39.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 2094.
40.Hof Amsterdam 14-12-2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303.
41.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pagina 2071.
42.Proces-verbaal zaaksdossier 2, pagina 1148, en kennisgeving van inbeslagneming, pagina 1165.
43.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige] van 3 maart 2016, pagina 1270 e.v.
44.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 1858.