Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De voorgeschiedenis
3.Het incident tot verwijzing van de zaak naar de handelskamer
4.De vorderingen in conventie en de beoordeling daarvan
980,--
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiser], die ook statutair bestuurder was van [gedaagde]. [Eiser] vorderde onder andere doorbetaling van zijn loon en toegang tot zijn werkplek, terwijl [gedaagde] aanvoerde dat [eiser] op 9 juni 2020 ontslag had genomen als bestuurder, wat ook de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met zich meebracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2020 werd duidelijk dat partijen niet tot een oplossing waren gekomen en dat mediation niet mogelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] per 26 juni 2020 was geëindigd, omdat het ontslag van [eiser] als bestuurder ook zijn arbeidsovereenkomst beëindigde. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd [eiser] veroordeeld om bedrijfseigendommen van [gedaagde] terug te geven en een bedrag van € 104,74 terug te betalen als voorschot op onverschuldigd loon.