ECLI:NL:RBMNE:2020:6053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
8696314 UV EXPL 20-159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag als statutair bestuurder en de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiser], die ook statutair bestuurder was van [gedaagde]. [Eiser] vorderde onder andere doorbetaling van zijn loon en toegang tot zijn werkplek, terwijl [gedaagde] aanvoerde dat [eiser] op 9 juni 2020 ontslag had genomen als bestuurder, wat ook de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met zich meebracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2020 werd duidelijk dat partijen niet tot een oplossing waren gekomen en dat mediation niet mogelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] per 26 juni 2020 was geëindigd, omdat het ontslag van [eiser] als bestuurder ook zijn arbeidsovereenkomst beëindigde. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd [eiser] veroordeeld om bedrijfseigendommen van [gedaagde] terug te geven en een bedrag van € 104,74 terug te betalen als voorschot op onverschuldigd loon.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummers: 8696314 UV EXPL 20-159 en 509458 KG ZA 20-481 MS/1270
Kort geding vonnis van 9 oktober 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. de Birk,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] en mede gevestigd te [plaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.F. Horsten.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend, waarbij [gedaagde] is gedagvaard voor de afdeling kanton van deze rechtbank. Hij heeft deze dagvaarding niet aan [gedaagde] betekend, omdat [gedaagde] had toegezegd vrijwillig op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
1.2.
[gedaagde] heeft op haar beurt producties en een eis in reconventie ingediend.
1.3.
Op 31 augustus 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser] is verschenen met mr. De Birk. Namens [gedaagde] is mr. Horsten verschenen, vergezeld door de heer [A] , adviseur van [gedaagde] , de heer [B] , middellijk bestuurder van [gedaagde] , de heer [C] , werknemer van [gedaagde] , en de heer [D] , werkzaam bij [onderneming 1] B.V.
1.4.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de rechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. De behandeling van de zaak is enige tijd geschorst zodat partijen de mogelijkheid van mediation konden bespreken. Na hervatting van de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij wilden onderzoeken of oplossing van hun geschil door middel van mediation mogelijk was. De behandeling van de zaak is vervolgens gesloten.
1.5.
De gemachtigden van partijen hebben de griffier op 9 september 2020 meegedeeld dat er geen mediationtraject in gang gezet zal worden en hebben daarom vonnis gevraagd.
Vervolgens is bepaald dat uiterlijk op 9 oktober 2020 vonnis zal worden gewezen.

2.De voorgeschiedenis

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die zich bezighoudt met [.] . [eiser] is sinds 1 mei 2018 in dienst van [gedaagde] in de functie van directeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week tegen een bruto maandloon van € 4.500,-- exclusief vakantiebijslag.
2.2.
[eiser] is bestuurder van [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ). [onderneming 2] is één van de twee statutaire bestuurders van [gedaagde] . De andere statutaire bestuurder van [gedaagde] is [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ). De heer [B] (hierna: [B] ) is bestuurder van [onderneming 3] .
2.3.
[gedaagde] heeft drie aandeelhouders, namelijk [onderneming 2] (35%), [onderneming 3] (35%) en [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] )(30%). Bestuurder van [onderneming 4] is de heer [A] (hierna: [A] ).
2.4.
[eiser] , [B] en [A] hebben op 9 juni 2020 een gesprek gevoerd. Zoals hierna zal blijken, verschillen partijen van mening over de vraag of [eiser] / [onderneming 2] tijdens dit gesprek al dan niet met onmiddellijke ingang ontslag heeft genomen als directeur van [gedaagde] .
2.5.
[A] heeft naar aanleiding van dit gesprek op 10 juni 2020 het volgende WhatsAppbericht aan [eiser] en [B] gestuurd:
“Ik maak even heel kort de opsomming van de opties zoals we die gisteren besproken, maar nog niet besloten hebben.
- concurrentiebeding wordt verwijderd door inleveren aandelen. Hier moeten duidelijk afspraken gemaakt worden zodat de toekomst van [gedaagde] niet in gevaar komt;
- concurrentiebeding blijft 2 jaar van kracht tegen een vergoeding van €2.500 per maand;
- alles van optie 2 waarbij [eiser (voornaam)] wordt geholpen om een nieuw bedrijf in een andere sector te starten en er eveneens deelgenomen kan worden tegen een af te spreken investering in het nieuwe bedrijf.”
2.6.
Op 26 juni 2020 heeft een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: de aandeelhoudersvergadering) plaatsgevonden in aanwezigheid van [eiser] , [B] en [A] . Zij hebben in deze vergadering gesproken over de drie opties die [A] in zijn WhatsAppbericht van 10 juni 2020 had beschreven. Blijkens de (niet door [eiser] geaccordeerde) notulen die [A] van deze aandeelhoudersvergadering heeft opgesteld, is het volgende besloten:
“Op 9 juni hebben [eiser (voornaam)] en [onderneming 2] BV gezien de situatie hun ontslag ingediend als directeur en bestuurder van [gedaagde] . Dit is daarna ook aan de medewerkers gepresenteerd, waarbij de lopende zaken zal overdragen. (…)
Nadat [eiser] herhaaldelijk sinds 9 juni 2020 is gewisseld van optie 1 naar optie 2 naar optie 1 gedurende de afgelopen periode, wordt unaniem besloten dat optie 2 de definitieve keuze is van alle partijen. Het aangeboden ontslag van [eiser] / [onderneming 2] van 9 juni 2020 als directeur/bestuurder wordt wederom aanvaard door de aandeelhouders, waarbij partijen besluiten de datum hiervan vast te leggen op 26 juni 2020.
Partijen spreken af dat nu de formaliteiten ingang gezet zullen worden de gemaakte afspraken per direct zullen worden uitgevoerd.”
2.7.
[eiser] heeft [B] en [A] de volgende dag een WhatsAppbericht gestuurd, waarin hij toch zijn voorkeur voor optie 1 heeft uitgesproken. Dit heeft tot een verstoring in de verhoudingen tussen partijen geleid. [gedaagde] heeft [onderneming 2] per 26 juni 2020 laten uitschrijven als statutair bestuurder van [gedaagde] . [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitschrijving en heeft betwist dat hij dan wel [onderneming 2] ontslag als bestuurder van [gedaagde] heeft genomen. [eiser] heeft er daarnaast over geklaagd dat hij geen toegang meer had tot zijn e-mailaccount, i-Cloudomgeving, Dropbox en de bankgegevens van [gedaagde] .
2.8.
[gedaagde] heeft het salaris van [eiser] doorbetaald tot en met 30 juni 2020. Zij heeft [eiser] op 30 juli 2020 een aangepaste loonstrook over de maand juni 2020 gestuurd, waarin als datum uit dienst 26 juni 2020 staat vermeld.
2.9.
Partijen hebben geprobeerd samen een oplossing te vinden voor hun geschil, maar zijn daar niet in geslaagd.

3.Het incident tot verwijzing van de zaak naar de handelskamer

3.1.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling een incident opgeworpen. Zij stelt dat deze zaak op grond van artikel 2:241 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet door de kantonrechter maar door de handelskamer van deze rechtbank moet worden behandeld, omdat [eiser] via zijn vennootschap [onderneming 2] statutair bestuurder was van [gedaagde] en zijn arbeidsovereenkomst nauw is verbonden met zijn rol als bestuurder.
3.2.
[eiser] betwist dat er aanleiding is de zaak naar de handelskamer te verwijzen. Hij stelt dat de zaak door de kantonrechter kan worden behandeld, omdat sprake is van een arbeidsovereenkomst met een titulair directeur en niet met een statutair directeur.
3.3.
De kantonrechter deelt het standpunt van [gedaagde] dat de zaak door de handelskamer moet worden behandeld. Zoals [gedaagde] terecht stelt, is de arbeidsovereenkomst van [eiser] zo nauw verbonden met zijn rol als bestuurder, dat zijn vorderingen op grond van artikel 2:241 BW aan de voorzieningenrechter van de handelskamer moet worden voorgelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst van [gedaagde] is vermeld dat [eiser] dan wel [onderneming 2] statutair bestuurder wordt. Hieruit kan worden afgeleid dat [eiser] en [onderneming 2] wat dat betreft uitwisselbaar waren. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij de eerste maand van zijn aanstelling als directeur een managementvergoeding heeft ontvangen, maar dat daarna om fiscale redenen besloten is loon uit te betalen. Partijen hebben nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld, maar volgens [eiser] betroffen de bedongen werkzaamheden het besturen van de vennootschap als titulair directeur. [eiser] heeft namens [onderneming 2] steeds feitelijk als bestuurder van [gedaagde] gefungeerd en niet is gebleken is dat [onderneming 2] bevoegd was om [eiser] door iemand anders te laten vervangen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat personen die een vennootschap besturen hun daarop betrekking hebbende rechtsvorderingen voorleggen aan de handelsrechter, ook wanneer daarnaast ook nog sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om door de gekozen constructie heen te kijken. De kantonrechter zal de incidentele vordering dan ook toewijzen en de zaak naar de handelskamer verwijzen.
3.4.
[eiser] zal in de kosten van het incident worden veroordeeld. Nu niet is gebleken dat [gedaagde] in het kader van dit (ter zitting mondeling opgeworpen) incident kosten heeft moeten maken, worden deze kosten begroot op nihil.
3.5.
Partijen hebben er op de zitting mee ingestemd dat, als de kantonrechter besluit dat de zaak naar de handelskamer van deze rechtbank moet worden verwezen, de mondelinge behandeling van deze zaak op 30 augustus 2020 (tevens) geacht wordt te hebben plaatsgevonden ten overstaan van mr. H.A.M. Pinckaers in de hoedanigheid van voorzieningenrechter van deze rechtbank. Dit betekent dat de voorzieningenrechter op basis van de gedingsstukken en het verhandelde ter zitting in deze zaak vonnis zal wijzen.
3.6.
Partijen zijn er op gewezen dat er als gevolg van de verwijzing van deze zaak naar de handelskamer nog een naheffing van griffierecht zal plaatsvinden. [eiser] zal in plaats van € 236,00 een bedrag van € 937,00 aan griffierecht verschuldigd zijn. Aan [gedaagde] zal € 2.042,00 aan griffierecht in rekening worden gebracht. De verwijzing naar de handelskamer heeft ook als gevolg dat deze zaak een ander zaaknummer zal krijgen, te weten 509458/KG ZA 20-481.
3.7.
Nu de kantonrechter deze zaak naar de handelskamer heeft verwezen, zullen de vorderingen hieronder worden beoordeeld door de voorzieningenrechter.

4.De vorderingen in conventie en de beoordeling daarvan

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
1. tot betaling aan [eiser] van zijn volledige loon van € 4.500,-- bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag, voor zolang het dienstverband voortduurt;
2. tot nabetaling aan [eiser] van zijn loon over juli 2020, vermeerderd met 50% verhoging en de wettelijke rente tot de datum van voldoening;
3. [eiser] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis in staat te stellen zijn bedongen arbeid te hervatten, waaronder in elk geval dient te worden begrepen dat [gedaagde] hem toegang verleent tot zijn werkplek, e-mailaccount ( [eiser (voornaam)] @ [gedaagde] .nl), i-Cloudomgeving. [..] , Dropbox en de bankgegevens, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.815,-- inclusief btw, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten;
5. tot betaling van de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering nakoming van zijn arbeidsovereenkomst ten grondslag.
4.3.
[gedaagde] voert als verweer dat [eiser] / [onderneming 2] op 9 juni 2020 ontslag als bestuurder heeft genomen en deze ontslagname op 26 juni 2020 nog eens heeft herhaald. Het ontslag is op 26 juni 2020 ingegaan en daardoor is gelet op de zogenaamde 15 april-arresten ook zijn arbeidsovereenkomst geëindigd. [eiser] kan daarom na 26 juni 2020 geen aanspraak meer maken op doorbetaling van zijn loon, wedertewerkstelling en toelating tot zijn werkplek.
spoedeisendheid
4.4.
De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu hij doorbetaling van zijn loon en toelating tot zijn werk vordert.
het ontslag van [eiser] / [onderneming 2] als statutair bestuurder
4.5.
De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op het verweer van [gedaagde] dat [eiser] / [onderneming 2] op 9 juni 2020 en 26 juni 2020 ontslag als statutair bestuurder van [gedaagde] heeft genomen.
4.6.
[gedaagde] stelt ter onderbouwing van deze stelling dat haar vier andere werknemers klachten hadden geuit over de houding en werkwijze van [eiser] en begin juni 2020 hadden aangegeven niet langer met [eiser] te willen en kunnen samenwerken. [B] en [A] hebben deze situatie op 9 juni 2020 met [eiser] besproken. In dat gesprek zijn diverse opties besproken waaronder dat [eiser] / [onderneming 2] zou terugtreden uit [gedaagde] als aandeelhouder. [eiser] / [onderneming 2] heeft in dit overleg besloten ontslag te nemen bij [gedaagde] en zijn/haar taken per direct neer te leggen. Na dit overleg zijn de andere werknemers erbij geroepen en is hen - ook door [eiser] - verteld dat [eiser] per direct op zou stappen. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van deze stelling verklaringen van de vier werknemers in het geding gebracht. Vanaf dat moment waren partijen nog in overleg hoe het aandeelhouderschap van [onderneming 2] in [gedaagde] moest worden afgewikkeld. [A] heeft de opties die op 9 juni 2020 waren besproken in zijn WhatsAppbericht van 10 juni 2020 beschreven. [eiser] is na 9 juni 2020 niet meer op het werk verschenen en heeft in de periode tot de aandeelhoudersvergadering op 26 juni 2020 nauwelijks nog werk voor [gedaagde] verricht. In de aandeelhoudersvergadering van 26 juni 2020 heeft [eiser] opnieuw expliciet bevestigd dat hij/ [onderneming 2] ontslag heeft genomen. Deze ontslagname is op 26 juni 2020 door de aandeelhouders geaccepteerd en partijen hebben met elkaar afgesproken dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] en het statutair bestuurderschap van [onderneming 2] per 26 juni 2020 tot een einde is gekomen zonder een nadere opzegtermijn. Dit is na afloop van de vergadering opnieuw met het overige personeel gedeeld. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat het aandeelhouderschap van [onderneming 2] zou worden afgewikkeld onder optie 2. [onderneming 2] is vervolgens per direct uitgeschreven als bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van [gedaagde] .
4.7.
[eiser] betwist dat hij op 9 juni 2020 ontslag heeft genomen. Volgens hem blijkt uit het WhatsAppbericht van [A] van 10 juni 2020 dat in het gesprek van 9 juni 2020 nog niets was besloten. Hij heeft bovendien na 9 juni 2020 nog werkzaamheden voor [gedaagde] verricht en [gedaagde] heeft zijn loon over de hele maand juni 2020 nog voldaan. [eiser] betwist de juistheid van de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 26 juni 2020 en dat hij die dag (nogmaals) zijn ontslag zou hebben aangeboden. Hij betwist ook dat hij betrokken is geweest bij de communicatie tegenover de overige werknemers over zijn vertrek. [eiser] wijst er ten slotte op dat [gedaagde] in correspondentie tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen met betrekking tot de ingangsdatum van het gestelde ontslag.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] op 9 juni 2020 namens [onderneming 2] ontslag als bestuurder van [gedaagde] heeft genomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze stelling van [gedaagde] wordt ondersteund door verklaringen van de overige werknemers ( [E] , [F] , [G] en [C] ). Zij hebben alle vier verklaard dat zij op 9 juni 2020 van [eiser] zelf hebben gehoord dat hij ontslag had genomen. [eiser] heeft gesteld dat dit geen onafhankelijke getuigenverklaringen zijn, omdat de vier werknemers allemaal vrienden zijn van [B] en bovendien financieel afhankelijk van hem zijn. De voorzieningenrechter ziet hierin echter onvoldoende reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. [F] , [G] en [C] hebben verklaard dat de aandeelhoudersvergadering van 26 juni 2020 was bedoeld om een beslissing te nemen over de aandelen van [eiser] in [gedaagde] . Dat heeft [eiser] ook niet gemotiveerd betwist. In dat licht bezien is het dan ook verklaarbaar dat [A] in zijn WhatsAppbericht van 10 juni 2020 heeft geschreven dat er op 9 juni 2020 nog niets was besloten. Gelet op de daaropvolgende opsomming van de drie opties, is het aannemelijk dat hij daarbij doelde op de afwikkeling van het aandeelhouderschap van [eiser] en niet dat er geen besluit was genomen over het ontslag van [eiser] / [onderneming 2] als bestuurder. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat [eiser] na 9 juni 2020 nog wel wat werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, maar dat deze werkzaamheden niet de gebruikelijke omvang hadden. Uit de enkele omstandigheid dat [gedaagde] aanvankelijk het loon over de hele maand juni 2020 heeft doorbetaald, kan niet de conclusie worden getrokken dat [eiser] / [onderneming 2] op 9 juni 2020 geen ontslag kan hebben genomen. [gedaagde] vordert het volgens haar teveel uitbetaalde loon bovendien in reconventie terug.
de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
4.9.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het ontslag van [eiser] / [onderneming 2] als bestuurder van [gedaagde] betekent dat daarmee ook zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.10.
De Hoge Raad heeft in de door [gedaagde] genoemde arresten van 15 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AS2030 en ECLI:NL:HR:2005:AS2713) het volgende overwogen:
“Wanneer een natuurlijke persoon die als bestuurder van de naamloze of besloten vennootschap is benoemd en - zoals veelal het geval is en ook hier is aangenomen - krachtens arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden verricht, bij een geldig besluit van het bevoegde orgaan van de vennootschap als bestuurder ontslag is verleend, verliest hij ingevolge art. 2:134 lid 1 BW onderscheidenlijk art. 2:244 lid 1 BW de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap en kan hij geen van de aan deze hoedanigheid verbonden bevoegdheden meer uitoefenen, maar behoeft dit niet tot gevolg te hebben dat ook de dienstbetrekking eindigt. Het antwoord op de vraag welke gevolgen het ontslagbesluit heeft voor de arbeidsverhouding tussen de bestuurder en de vennootschap, moet worden gegeven aan de hand van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst en in de op arbeidsovereenkomsten toepasselijke wetsbepalingen, voor zover Boek 2 BW deze wetsbepalingen niet uitdrukkelijk terzijde stelt (zie: HR 13 november 1992, nr. 151146, NJ 1993, 265).
Naar mede blijkt uit de wetsgeschiedenis van (de voorloper van) de art. 2:134 en 2:244 BW (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4 en 2.5), strekken deze bepalingen ertoe te bewerkstellingen dat door een ontslagbesluit ook een einde wordt gemaakt aan de arbeidsrechtelijke verhouding. Daarom heeft te gelden dat een ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat (vgl. HR 17 november 1995, rek. nr. 8746, NJ 1996, 142) of indien partijen anders zijn overeengekomen.”
4.11.
Partijen verschillen van mening of deze 15 april-arresten hier van toepassing zijn. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat dit het geval is. [eiser] stelt van niet, omdat niet hijzelf bestuurder van [gedaagde] was maar zijn onderneming [onderneming 2] . Ook al zou [onderneming 2] dus ontslag als bestuurder hebben genomen, dan betekent dit volgens [eiser] nog niet dat hiermee ook zijn eigen arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.12.
De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat de 15 april-arresten hier wèl van toepassing zijn. Zoals eerder al is overwogen, is de arbeidsovereenkomst van [eiser] zo nauw verbonden met zijn rol als bestuurder, dat dat door de gekozen constructie heengekeken moet worden. Het ontslag van [eiser] / [onderneming 2] als bestuurder van [gedaagde] betekent daarom dat ook de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is geëindigd. Er is geen sprake van een wettelijk ontslagverbod dat aan de beëindiging van het dienstverband in de weg staat en ook is niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat het dienstverband van [eiser] ondanks het ontslag van [onderneming 2] als statutair bestuurder zou blijven bestaan. [gedaagde] heeft wel aannemelijk gemaakt dat partijen zijn overeengekomen dat het ontslag van [onderneming 2] als statutair bestuurder en het einde van het dienstverband van [eiser] niet per 9 juni 2020, maar per 26 juni 2020 zou ingaan.
conclusie
4.13.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] per 26 juni 2020 is geëindigd, kan [eiser] per die datum jegens [gedaagde] geen aanspraak meer maken op doorbetaling van zijn loon, wedertewerkstelling en toelating tot zijn werkplek. De vorderingen in conventie worden daarom afgewezen.
kosten
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,--
- salaris gemachtigde €
980,--
Totaal € 3.022,--
4.15.
[gedaagde] heeft vergoeding van de nakosten gevorderd. Deze zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De vorderingen in reconventie en de beoordeling daarvan

5.1.
[gedaagde] vordert in reconventie [eiser] te veroordelen:
1. om binnen één week na dagtekening van het vonnis aan [gedaagde] te overleggen de bedrijfseigendommen van [gedaagde] die aan [eiser] ter beschikking zijn gesteld in de uitoefening van zijn werkzaamheden, te weten:
a. de mobiele telefoon type Iphone met simkaart geregistreerd onder het nummer [nummer] ;
b. de laptop van het type HP EliteBook 840 G1;
c. de leaseauto type Range Rover Evoque met kentekenplaat [kenteken] ;
d. alle sleutels en toegangspassen van het kantoor c.q. bedrijfspand van [gedaagde] ;
e. alle data, al dan niet in hardcopy of elektronisch opgeslagen, die in eigendom toebehoren aan [gedaagde] ;
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [gedaagde] van € 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan dit deel van het vonnis te voldoen (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de dwangsom tot de dag van algehele betaling), met een maximum aan dwangsommen van € 50.000,-- of een ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
2. binnen één week na dagtekening van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 104,74 als voorschot op het onverschuldigd betaalde loon in de maand juni 2020;
3. tot betaling van de proceskosten in conventie en reconventie en de nakosten.
5.2.
[gedaagde] legt aan deze vordering ten grondslag dat het dienstverband met [eiser] in ieder geval per 26 juni 2020 is geëindigd en dat zij [eiser] daarom heeft verzocht de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfseigendommen in te leveren. [eiser] heeft aan dit verzoek echter niet voldaan. Daarnaast heeft [eiser] loon ontvangen voor de gehele maand juni 2020, terwijl als gevolg van het ontslag vanaf 26 juni 2020 geen loonaanspraak meer bestond. Zij heeft [eiser] verzocht het onverschuldigd betaalde bedrag terug te storten, maar ook aan dit verzoek heeft [eiser] niet voldaan.
de vordering tot teruggave van de bedrijfseigendommen
5.3.
[eiser] betwist niet dat hij de mobiele telefoon, de laptop, de leaseauto, de sleutels en toegangspassen en alle data bij beëindiging van het dienstverband aan [gedaagde] moet retourneren. Nu in conventie is geoordeeld dat zijn dienstverband per 26 juni 2020 is geëindigd, komt de vordering onder 1 voor toewijzing in aanmerking. De termijn waarbinnen [eiser] aan deze veroordeling moet voldoen, wordt gesteld op 14 dagen na dagtekening van dit vonnis.
5.4.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 25.000,--. Voor de over de dwangsommen gevorderde wettelijke rente geldt dat wettelijke rente over een verbeurde dwangsom pas is verschuldigd na schriftelijke aanmaning op de voet van artikel 6:82 van het Burgerlijk Wetboek (Hoge Raad 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3127). Nu nog geen sprake is van een situatie waarin [eiser] een dwangsom heeft verbeurd en [gedaagde] een schriftelijke aanmaning heeft gestuurd, acht de voorzieningenrechter toewijzing van deze vordering te voorbarig.
terugvordering loon
5.5.
[eiser] betwist niet dat hij, uitgaande van een beëindiging van zijn dienstverband per 26 juni 2020, over de periode van 27 tot en met 30 juni 2020 ten onrechte salaris heeft ontvangen en dat het hierbij gaat om een bedrag van € 104,74. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag wordt daarom ook toegewezen.
kosten
5.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 490,-- voor salaris gemachtigde. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
wijst de incidentele vordering toe;
6.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de voorzieningenrechter van de handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank;
6.3.
bepaalt dat de mondelinge behandeling op 31 augustus 2020 (tevens) heeft plaatsgevonden ten overstaan van mr. H.A.M. Pinckaers in de hoedanigheid van voorzieningenrechter, zodat de voorzieningenrechter nu in deze zaak vonnis kan wijzen;
6.4.
bepaalt dat er als gevolg van de verwijzing naar de handelskamer nog een naheffing van griffierecht bij partijen zal plaatsvinden;
6.5.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, die van de kant van [gedaagde] worden begroot op nihil.
De voorzieningenrechter:
in de hoofdzaak
in conventie
6.6.
wijst de vorderingen af;
6.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.022,--, waarvan € 980,-- aan salaris gemachtigde;
in reconventie
6.8.
veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis aan [gedaagde] te overleggen de bedrijfseigendommen van [gedaagde] die aan [eiser] ter beschikking zijn gesteld in de uitoefening van zijn werkzaamheden, te weten:
a. de mobiele telefoon type Iphone met simkaart geregistreerd onder het nummer [nummer] ;
b. de laptop van het type HP EliteBook 840 G1;
c. de leaseauto type Range Rover Evoque met kentekenplaat [kenteken] ;
d. alle sleutels en toegangspassen van het kantoor c.q. bedrijfspand van [gedaagde] ;
e. alle data, al dan niet in hardcopy of elektronisch opgeslagen, die in eigendom toebehoren aan [gedaagde] ;
op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [gedaagde] van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 25.000,--;
6.9.
veroordeelt [eiser] om binnen één week na dagtekening van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 104,74 als voorschot op het onverschuldigd betaalde loon in de maand juni 2020;
6.10.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 490,-- aan salaris gemachtigde;
in conventie en in reconventie
6.11.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten die worden begroot op:
- € 246,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
6.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.