In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een topfunctionaris, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. [verzoeker] verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 20 maart 2020 was gegeven. Het ontslag was gebaseerd op vermeende belangenverstrengeling en andere verwijten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige belangenverstrengeling door zijn persoonlijke vriendschap met [F] en diens onderneming, wat leidde tot onterecht hoge betalingen door [verweerder] aan [onderneming 3] B.V. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de dringende redenen voor ontslag voldoende waren onderbouwd en [verzoeker] niet had aangetoond dat hij een klokkenluidersmelding had gedaan die bescherming zou bieden tegen het ontslag. Daarnaast heeft de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] om schadevergoeding en andere vorderingen afgewezen, en [verweerder] in het gelijk gesteld met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding die [verzoeker] aan [verweerder] verschuldigd was. De proceskosten werden aan [verzoeker] opgelegd, en de kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.