In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser en de afwijzing van zijn aanvragen voor bijstand behandeld. Eiser ontving vanaf 8 augustus 2016 een bijstandsuitkering, die aanvankelijk een dak- en thuislozenuitkering was, maar vanaf 28 december 2018 naar de norm voor een alleenstaande. Na een fraudemelding startte verweerder, de burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, een handhavingsonderzoek. Dit leidde tot de intrekking van eisers bijstandsuitkering per 10 april 2019 en de afwijzing van zijn nieuwe aanvragen voor bijstand. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering een belastend besluit is, waardoor de bewijslast bij verweerder ligt. Verweerder stelde dat eiser niet aan de inlichtingenplicht had voldaan, omdat hij niet alle gevraagde stukken had overgelegd en zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres zou zijn. Eiser voerde aan dat hij de gevraagde bankafschriften had ingeleverd en dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonomstandigheden van eiser en dat de verklaringen van medewerkers van de instantie die hem begeleidde, niet zijn meegewogen. Hierdoor is de intrekking van de bijstandsuitkering onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en stelt een termijn van zes weken in, waarin verweerder een deugdelijke motivering moet geven voor zijn standpunt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op de beroepen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is op 15 december 2020 bekendgemaakt.