Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben hun standpunten toegelicht met pleitaantekeningen. Verder hebben de advocaten en partijen vragen van de kantonrechter beantwoord en over en weer op elkaars standpunten gereageerd. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter partijen meegedeeld dat op 23 december 2020 uitspraak zal worden gedaan.
2.De overwegingen
Inleiding
Op 27 maart 2018 heeft TVM onder meer aan DAS bericht dat zij vindt dat [verweerder sub 1] als werkgever aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker] en dat zij [verweerder sub 1] te kennen heeft gegeven dat zij de schaderegeling van TVM moet overnemen en de al betaalde voorschotten aan TVM moet terugbetalen. In haar brief van 23 juli 2018 heeft TVM dat standpunt aan DAS nog toegelicht door te laten weten dat zij vindt dat [verweerder sub 1] als werkgever aansprakelijk is en dat dat voor TVM de reden is dat zij zich niet gehouden acht de aansprakelijkheid te erkennen en de schade te vergoeden.
TVM en Allianz hebben daarop afwijzend gereageerd terwijl van [verweerder sub 1] geen reactie is ontvangen, ook niet na rappel.
Aan TVM en [verweerder sub 1] is het verzoek nogmaals herhaald op 11 juni 2020. Voor [verweerder sub 1] liet daarop de advocaat die inmiddels was ingeschakeld, weten eerst het dossier te willen bestuderen, waarna geen reactie meer is ontvangen. TVM heeft het afwijzende standpunt gehandhaafd.
Na ontvangst van het verzoekschrift heeft [verweerder sub 1] alsnog aansprakelijkheid erkend, reden waarom het verzoek ten opzichte van [verweerder sub 1] is ingetrokken. [verweerder sub 1] heeft een voorschot van € 7.500,00 op de schade van [verzoeker] vergoed en voor gemaakte kosten voor rechtsbijstand een bedrag van € 10.000,00 betaald.
Omdat er schade is veroorzaakt met een voertuig dat eigendom is van [verweerder sub 2] , is ook zij volgens [verzoeker] aansprakelijk, hetzij op grond van de WAM, hetzij in het licht van de werkmaterieelpolis
.
Als [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM al aansprakelijk zouden zijn, doen zij een beroep op eigen schuld van [verzoeker] die veel te dicht in de buurt van de kooi-aap is gaan lopen of naar de kooi-aap is toegestapt.
Verder wordt aangevoerd dat er geen afspraak is gemaakt dat TVM schade zou vergoeden. Er is uit coulance bevoorschot, waarbij TVM in totaal € 20.000,00 heeft betaald aan [verzoeker] . [verweerder sub 1] heeft daaraan helemaal niets bijgedragen.
De kantonrechter merkt hierbij op dat het er bij het criterium “rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt” niet om gaat of de chauffeur van de kooi-aap “in redelijkheid geen verwijt valt te maken” of dat hem menselijkerwijs iets te verwijten valt. Het betreft een strenge norm waardoor, als in juridisch opzicht aan de chauffeur enig verwijt te maken valt, hoe klein ook, het beroep op overmacht faalt.
Ook zal voor recht worden verklaard dat TVM op grond van de WAM rechtstreeks mag worden aangesproken en gehouden is aan [verzoeker] te betalen wat [verweerder sub 2] aan [verzoeker] verschuldigd is. Het verzochte aanvullende voorschot zal worden afgewezen.
Voor de beoordeling van buitengerechtelijke kosten en de begroting van de kosten van deze procedure geldt dezelfde maatstaf van de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets (artikel 6:96 lid 2 BW): zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
Ook aan het standpunt dat sprake is van een rechtsbijstandsverzekering waardoor de buitengerechtelijke kosten geen schade opleveren voor [verzoeker] gaat de kantonrechter voorbij. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [verzoeker] toegelicht dat het gaat om de ‘betaalde’ tak van DAS voor rechtzoekenden die geen rechtsbijstandsverzekering hebben. Dit is verder niet betwist. Omdat verder geen verweer is gevoerd tegen de hoogte van de kosten die DAS heeft gemaakt zal de kantonrechter uitgaan van een bedrag van € 7.800,08.
Zoals de kantonrechter hiervoor heeft overwogen (2.33) blijkt voldoende dat de uren waarvan vergoeding wordt gevraagd zijn gemaakt. De kantonrechter is het met [verweerders sub 2+3 c.s.] en TVM eens dat een relatief hoog (specialisten)tarief veronderstelt dat aan een dossier minder tijd kan worden besteed. Een tijdsbesteding van 12,8 uren is passend te noemen bij het gehanteerde uurtarief. Zoals ook hiervoor onder 2.10 is weergegeven, en uit de overgelegde correspondentie blijkt, is er genoeg werk verricht en moeite gedaan en dus tijd besteed aan het dossier. De kosten zijn redelijk en moeten worden vergoed. De kantonrechter zal het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat nog openstaat na verrekening van het bedrag van € 5.000,00 van [verweerder sub 1] dat [verzoeker] aan deze schadepost heeft toegeschreven, dus een bedrag van € 6.904,40, toewijzen.