ECLI:NL:RBMNE:2020:5665

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
16/253724-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging ramkraak in vereniging en heling van een auto, met ISD-maatregel

Op 30 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot ramkraak en heling van een auto. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het samen met anderen proberen te stelen van goederen uit een pand en het helen van een gestolen auto. Tijdens de terechtzitting op 16 december 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten 1 en 2 subsidiair bewezen, maar sprak de verdachte vrij van feit 2 primair. De rechtbank legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had getoond voor ambtelijk gezag en dat zijn handelen had geleid tot letsel bij politieambtenaren. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die hij had veroorzaakt en legde hem verplichtingen op tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/253724-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein te Nieuwegein,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [aangever] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:op 9 oktober 2020 in [woonplaats] samen met anderen geprobeerd heeft om door middel van braak/verbreking geld en/of goederen (uit het pand gelegen aan [adres] ) van [bedrijf] en/of [aangever] te stelen;
Feit 2:primair:
in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 9 oktober 2020 in Utrecht een auto (Citroen C3 met kenteken [kenteken] ) van [benadeelde] heeft gestolen;
subsidiair:op 9 oktober 2020 in Laren een auto (Citroen C3 met kenteken [kenteken] ) heeft geheeld;
Feit 3:
op 9 april 2020 in Utrecht zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding, waarbij verbalisant [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Voor feit 2 primair heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte de auto gestolen heeft. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 subsidiair, de heling van de auto, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onderdeel ‘het geven van een knietje’ partiële vrijspraak bepleit. De enige persoon die stelt dat verdachte een knietje heeft gegeven, is de betrokken verbalisant. Er zijn geen onafhankelijke getuigen die hebben gezien dat verdachte verbalisant een knietje heeft gegeven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen voor de feiten 1, 2 subsidiair en 3
De feiten 1 en 2 subsidiair zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsvrouw heeft geen (volledige) vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2020, genummerd PL0900-2020328148-15, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [aangever] , inclusief fotobijlage, doorgenummerde pagina’s 43 en 44;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
9 oktober 2020, genummerd PL0900-2020328148-5, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisanten, inclusief fotobijlage, doorgenummerde pagina’s 8 tot en met 10;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 december 2020;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 oktober 2020, genummerd PL0900-2020328091-5, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [benadeelde] , doorgenummerde pagina’s 50 en 51;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 december 2020;
Ten aanzien van feit 3:
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging voor feit 3Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat verdachte zich bij zijn aanhouding met geweld heeft verzet en dat verdachte daarbij met zijn rechterknie de verbalisant in zijn rechterzij heeft geraakt. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de geloofwaardigheid van het door verbalisant [verbalisant 1] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Dat verbalisant [verbalisant 2] het knietje niet heeft gezien, doet daar niets aan af. In een dergelijke schermutseling is immers niet altijd alles goed te zien en/of te volgen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte een knietje aan verbalisant [verbalisant 1] heeft gegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 9 oktober 2020 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen (uit het pand gelegen aan [adres] ), dat geheel aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [bedrijf] en/of [aangever] , weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met een voertuig (Citroën C3) is ingereden op de voorzijde (een glazen pui) van dat pand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
subsidiairop 9 oktober 2020 te Laren, een goed, te weten een auto (Citroen C3 met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3op 9 april 2020 te Utrecht, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] , medewerker van politie Eenheid Midden-Nederland en [verbalisant 2] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- zich meermalen los te trekken uit de greep van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en;
- een knietje te geven tegen de heup van die [verbalisant 1] en;
- te bewegen in de richting tegengesteld aan die waarin de politieambtenaren verdachte trachtten te geleiden,
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten
- een schaafwond op de elleboog bij die [verbalisant 2] en;
- een blauwe plek op de pols en een bult op de knie bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2, subsidiair
opzetheling;
Feit 3wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd voor de duur van twee jaren (hierna: ISD-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich niet zal verzetten tegen oplegging van een ISD-maatregel. De vraag is of het noodzakelijk is dat de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren wordt opgelegd. De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven om de maatregel voor een kortere periode op te leggen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om te bepalen dat een tussentijdse toets (bijvoorbeeld na zes maanden) moet plaatsvinden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich midden in de nacht samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot een zogenaamde ramkraak. Bij deze ramkraak is gebruik gemaakt van een Citroen C3, die kort daarvoor was gestolen om bij de ramkraak te kunnen gebruiken. Verdachte en zijn mededaders zijn hierbij grof, professioneel en berekenend te werk gegaan. Zonder enig respect voor de eigendommen van aangever [aangever] is op de pui van zijn winkel ingereden, hetgeen tot een enorme schade heeft geleid. Dit soort inbraken zorgt bij winkeliers en omwonenden voor gevoelens van onveiligheid en onmacht. Het is voor hen nauwelijks mogelijk zich tegen deze vorm van criminaliteit te beveiligen. Ook voor de maatschappij wekken deze brutale inbraken gevoelens van onrust en onveiligheid op. Verdachte en zijn mededaders hebben puur uit eigen financieel gewin gehandeld en zich daarbij niet bekommerd om de impact van hun handelen op de eigenaar van de kledingwinkel en/of de eigenaar van de Citroen C3.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid jegens twee politieambtenaren. Verdachte heeft zich verzet bij zijn aanhouding, door zich met kracht los proberen te trekken uit de greep van deze politieambtenaren. De politieambtenaren hebben hierdoor letsel opgelopen. Verdachte heeft hierdoor laten zien geen respect te hebben voor ambtelijk gezag en de lichamelijke integriteit van anderen. Verdachte heeft door zo te handelen de politieambtenaren gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 november 2020 betreffende verdachte, dat achttien pagina’s beslaat. Daaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een advies van Reclassering Nederland van
27 november 2020, waarin is geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Hoewel verdachte zegt gemotiveerd te zijn voor een delictvrij leven, lijkt hij niet over voldoende vaardigheden te beschikken om zijn goede voornemens vast te houden.
Gedurende de afgelopen jaren is er meermaals reclasseringstoezicht geweest bij de jeugdreclassering en de volwassenreclassering. Er is ingezet op behandeling bij De Waag, hulp bij schulden, ondersteuning bij school en werk en elektronische monitoring. Ondanks dat er winst behaald lijkt te zijn op verschillende leefgebieden blijft verdachte met justitie in aanraking komen. Door de terugkerende justitiecontacten lukt het niet om stabiliteit te verkrijgen en te behouden op het gebied van scholing, werk en financiën. Het risico van recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Tijdens de ISD-maatregel zou volgens de reclassering ingezet moeten worden op het afronden van een opleiding en het voortzetten van behandeling door De Waag om de impulsiviteit en beïnvloedbaarheid van verdachte te verminderen. Daarnaast is het van belang dat verdachte niet terugkeert naar Utrecht maar elders een woonplek met ambulante begeleiding krijgt.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is voldaan. Immers, verdachte heeft zich thans schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de Justitiële Documentatie van 9 november 2020 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en de feiten begaan zijn na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder dient er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarnaast eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst van en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de
Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbare Ministerie. Verdachte valt namelijk onder de definitie van stelselmatige dader. Hij is immers meerderjarig en zag over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug gerekend vanaf de pleegdatum van de feiten waarvoor verdachte thans wordt veroordeeld.
De rechtbank acht in dit geval oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk en zal daarom daartoe overgaan. De verdediging heeft hiertegen ook geen bezwaar gemaakt. Integendeel, verdachte heeft aangegeven dat hij zich niet verzet en wil meewerken aan een ISD- maatregel.
De rechtbank acht het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, om zo recidive van verdachte in de toekomst te voorkomen, de maatschappij optimaal te beschermen en de behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken van redenen die zouden nopen tot het opleggen van de maatregel voor een kortere duur, hetgeen in onderhavig geval bovendien tekort doet aan de doelstelling en effectiviteit van de ISD-maatregel.
Om diezelfde reden zal de rechtbank de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van die maatregel.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om op voorhand te bepalen dat er na zes maanden een tussentijdse toets dient plaats te vinden, zoals door de verdediging is verzocht. Indien de verdachte dat wenst, kan hij zich - eventueel door tussenkomst van zijn raadsvrouw - te zijner tijd tot de rechtbank wenden met het verzoek de noodzakelijkheid van de voortgang van de ISD-maatregel tussentijds te toetsen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.540,00. Dit bedrag bestaat uit € 7.540,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 550,00 aan proceskosten.
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.741,61, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 275,00, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
[verbalisant 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 75,00, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [aangever] tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze in zijn geheel kunnen worden toegewezen.
De officier van justitie heeft voorts ten aanzien van alle voornoemde vorderingen verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [aangever] niet ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Behandeling van die vordering levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze niet ontvankelijk moet worden verklaard. De schade aan de auto is door de diefstal veroorzaakt en niet door de heling.
De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, dan wel deze sterk te matigen. Het in stand houden van het systeem, dat er door de politie standaard verzoeken tot schadevergoeding worden gedaan, is onwenselijk.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [aangever]
De vordering van de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is echter van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dat verdachte met zijn mededaders daarvoor aansprakelijk is. De rechtbank zal daarom de schade begroten, door gebruik te maken van de bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. Die materiële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade
voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De procedure aanhouden ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting op van het strafproces. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank stelt voorop dat de gevolgen van de door de verdachte verrichte handelingen voor de benadeelde partij buitengewoon vervelend zijn. Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel of aantasting van de eer en goede naam van de benadeelde partij, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in zijn persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van stress vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten tot op dit moment op € 100,00. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van proceskosten voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vordering ten aanzien hiervan onvoldoende onderbouwd is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan door verdachte of zijn mededaders aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [benadeelde]De rechtbank stelt voorop dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte – de heling – en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256).
In deze zaak geldt dat de Citroen C3 slechts enkele uren voor de ramkraak is gestolen, met het doel deze kennelijk te gebruiken bij de ramkraak. Verdachte is vervolgens met de auto - waarvan hij wist dat deze was gestolen - op de voorzijde (een glazen pui) van het pand ingereden, waardoor de auto enorm is beschadigd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee op dermate actieve wijze aan de door de benadeelde geleden schade heeft bijgedragen, dat zij aanneemt dat benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden en dat verdachte met zijn mededaders hiervoor aansprakelijk is. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.574,72 (bestaande uit € 1.500,00 aan totaalschade van de auto volgens de dagwaarde en € 74,42 voor de nota van schade-expert [schade-expert] ) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op het gevorderde bedrag van € 167,19 voor het vervangen van de sloten afwijzen. De door de benadeelde partij gemaakte kosten staan in onvoldoende rechtstreeks verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit (de heling).
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een substantieel bedrag wordt toegewezen, zal de verdachte ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.574,72, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan door verdachte of zijn mededaders aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [verbalisant 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade
op € 100,00 aan immateriële schade en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [verbalisant 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 75,00 aan immateriële schade en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank ziet geen reden om de gevorderde immateriële schadevergoeding, zoals door de verdediging is verzocht, te matigen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 75,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING 16/018456-19

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn vordering ter zitting gewijzigd en verzocht om de proeftijd te verlengen met één jaar. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de proeftijd dan nog voortduurt, nadat verdachte de ISD-maatregel heeft ondergaan. Op die manier kan er een vangnet worden gecreëerd voor na de executie van de ISD-maatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Het is belangrijk om de ISD-maatregel zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Verder is het niet nodig om de proeftijd te verlengen, omdat de termijn van de ISD-maatregel lang genoeg is om toezicht te houden op verdachte.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De proeftijd van de door de rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden loopt van 24 april 2019 tot 11 juni 2022. Gelet op het feit dat de proeftijd, gedurende de tijd dat verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, niet loopt, zal de proeftijd nadat verdachte de ISD-maatregel heeft ondergaan
nog enige tijd voortduren. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om de proeftijd te verlengen. De rechtbank zal de vordering tot verlenging van de proeftijd daarom afwijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45, 57, 181, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging maatregel

- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
Benadeelde partij [aangever]
  • wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [aangever] ten aanzien van de materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [aangever] voor wat betreft de immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 100,00;
  • verklaart [aangever] ten aanzien van de proceskosten voor het overig deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of (een van) zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 1.574,72, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 1.574,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of (een van) zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
  • wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 100,00, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [verbalisant 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 100,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
  • wijst de vordering van [verbalisant 2] toe tot een bedrag van € 75,00, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 2] aan de Staat € 75,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/018456-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2020.
Mrs. Ludwig en Danel en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen (uit het pand gelegen aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] en/of [aangever] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met een voertuig (Citroën C3) is ingereden op de voorzijde (een glazen pui) van dat pand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2020 tot en met 9 oktober 2020 te Utrecht een auto (Citroen C3 met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te Laren, een goed, te weten een auto (Citroen C3 met kenteken [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 9 april 2020 te Utrecht, zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 1] , medewerker van politie Eenheid
Midden-Nederland en/of [verbalisant 2] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- zich meermalen, althans eenmaal los te trekken en/of rukken uit de greep van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , en/of
- een knietje te geven tegen de heup van die [verbalisant 1] , en/of
- te bewegen in de richting tegengesteld aan die waarin de politieambtenaren verdachte trachtten te geleiden,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten
- een schaafwond op de elleboog bij die [verbalisant 2] , en/of
- een blauwe plek op de pols en/of een bult op de knie bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.