4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 16/219535-20
Feit 1
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 30 augustus 2020:
Op 30 Augustus 2020 omstreeks 09:45 uur, was ik werkzaam als Medewerker Veiligheid & Service, standplaats Utrecht. Ik en collega [getuige] liepen bij het Jaarbeursplein richting de Moreelsebrug. Ik zag onder de reclameborden twee mensen liggen. Ik herkende deze twee personen als genaamd [verdachte] en [slachtoffer] .
Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] beet pakte. Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] richting zijn kruis of ter hoogte hiervan verplaatste. (…) Ik zag [verdachte] vervolgens bewegingen maken met zijn heupen naar het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] nog steeds [slachtoffer] haar hoofd vast hield bij zijn kruis of ter hoogte hiervan. (…) Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: “Nee niet doen”. (…) Ik zag dat [slachtoffer] met haar hoofd van links naar rechts bewoog. (…) Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] beetpakte terwijl zij nog steeds in dezelfdepositie lag en haar heen en weer schudde. (…) Ik zag dat [verdachte] nogmaals het hoofd van [slachtoffer] met zijn linkerhand beetpakte en door ging met het bewegen van zijn heupen richting het hoofd van [slachtoffer] en hierbij haar hoofd vast hield.
Een proces-verbaal van bevindingen (uitgewerkte geluidsopname van een gesprek op 30 augustus 2020 tussen [verbalisant 1] , BOA Nederlandse Spoorwegen, en [slachtoffer] ):
[verbalisant 1] : He [slachtoffer] even een vraagje. Weet je wat [verdachte] net heeft gedaan? (…)
[slachtoffer] : Ik moest hem pijpen.
[verbalisant 1] : Wat zeg je?
[slachtoffer] : Ik moest hem pijpen (…)
[verbalisant 1] : Ja? En wat moest je nog meer doen?
[slachtoffer] : Ik weet het niet meer. Ik moest hem pijpen.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris:
[verdachte](…) ging (…) op zijn knieën en hij duwde zijn geslachtsdeel in de mond van [slachtoffer] . Zij blokkeerde. Ze schudde met haar hoofd. Ze zei ‘nee’. [verdachte] gaf met een platte hand een paar kletsen in haar gezicht, zo van ‘je moet meewerken’. (…) [verdachte] pakte de hand van [slachtoffer] . Die legde hij om zijn geslachtsdeel heen. Hij pakte haar hand en legde zijn piemel in haar hand. Toen maakte hij weer van die bewegingen, van die stotende bewegingen met zijn billen. [slachtoffer] werkte niet mee. Ik zag dat haar hand weer naar beneden ging en ze schudde met haar hoofd “nee”.(…)
[slachtoffer] lag met haar hoofd richting Moreelse brug. [verdachte] stond toen op om te plassen.
Wat deed [verdachte] na het plassen?
Hij liet zijn piemel uit zijn broek. Hij ging op zijn knieën zitten bij het hoofd van [slachtoffer] .
Lag [slachtoffer] nog in dezelfde positie?
Ja.
Lag zij ergens op met haar hoofd?
Er liggen van die grote stenen. Die houden de reclameborden omhoog. Zij lag met haar hoofd daar half op.
Heeft [verdachte] haar hoofd vastgepakt toen hij zijn piemel in haar mond probeerde te stoppen?
Ja, dat heeft hij geprobeerd. Hij duwde hem erin, maar [slachtoffer] schudde meteen van ‘nee’.
U zegt dat [verdachte] heeft geprobeerd haar hoofd vast te pakken. Wanneer was dat precies?
Dat deed hij toen hij zijn piemel erin duwde, toen had hij haar hoofd vast. (…)
U heeft dus zijn geslachtsdeel gezien en dat hij zijn geslachtsdeel in haar mond stopte?
Ja.
Heeft u nu gezien dat het geslachtsdeel daadwerkelijk in de mond is gegaan?
Ja, in de mond.
En toen, zij schudde haar hoofd?
Klopt. Echt van ‘nee’.
U zei dat hij daar mee ophield en dat hij toen zijn geslachtsdeel in haar hand heeft gelegd?
Ja, maar eerst gaf [verdachte] [slachtoffer] een pets in het gezicht.(…)
[verdachte] is op een gegeven moment weggelopen. (…)
Hoe vaak heeft [verdachte] geprobeerd zijn penis in haar mond te doen?
Eén keer heeft hij zijn piemel in haar mond gedaan. [slachtoffer] blokkeerde en schudde haar hoofd van ‘nee’. Toen heeft hij zijn penis in haar hand geduwd.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 30 augustus 2020:
Op zondag 30 augustus 2020 omstreeks 10:30 uur zag ik dat [getuige] en [verbalisant 1] bij een mevrouw stonden die ik herken als: [slachtoffer] . Ik zag naast haar een halfvolle fles alcoholhoudende witte wijn staan. Ik ben daarna met [slachtoffer] in gesprek gegaan. Ik rook dat de adem van [slachtoffer] riekte naar het gebruik van alcoholische drank. Ambtshalve is [slachtoffer] bij mij ook bekend als alcoholist. Ik zag dat [slachtoffer] nagenoeg niet rechtop kon blijven zitten. Ik zag dat zij helemaal in elkaar gezakt zat, vermoedelijk door de inname van grote hoeveelheid alcoholische drank. Ik heb aan [slachtoffer] gevraagd wat er gebeurd was. Ik kon haar niet goed verstaan. Ik hoorde dat zij erg zachtjes aan het praten was en sprak met dubbele tong.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte door de politie:
O: Je bent aangehouden ter zake een verkrachting.
V: Wat kun jij uit jezelf hierover verklaren?
A: (…) Ik begon een beetje met haar te spelen zo. (…)
Zij had geen zin. Zij zei: ik ben moe. Zegt zij iedere keer als zij teveel wijn op heeft. Ik probeerde haar te porren (…). Ik was aan het spelen en we hadden seks. (…) Een beetje pijpen. (…)
V: Dat spelen, wiens idee was dat?
A: Mijn idee.
V: Wat vond [slachtoffer] daarvan?
A: Zij zegt laat mij met rust ik ben dronken. (…)
V: Wat waren jullie aan het spelen.
A: Zij had mijn piemel in haar mond.(…)
V: Maar hoe kan jij nou zeker weten dat zij ook met jou wil spelen.
A: Het is wel vaker gebeurd dat zij eerst nee zegt en dan ja.
V: Wat maakt nou dat jij doorgaat als zij al nee gezegd heeft?
A: Misschien is het de geilheid.
Feit 2 en 3
Een proces-verbaal van bevindingen (telefonisch contact met Geldmaat):
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , nam contact op met Geldmaat, leverancier van geldautomaten. (…) om te verifiëren of er camerabeelden beschikbaar waren van in ieder geval 4 pin transacties waarbij 4 x 100 euro werd weggenomen middels een weggenomen pinpas. Deze transacties vonden plaats op 30 augustus 2020, tussen 10.08 uur en 10.11 uur. Ik hoorde dat de medewerker van Geldmaat (…) vervolgens zei dat er met de ABN AMRO pas, met pasnummer [pasnummer] , inderdaad 4 pin transacties waren geweest van 4 x 100 euro. Ook had er een vijfde pin transactie plaatsgevonden waarbij getracht was 300 euro weg te nemen. Deze laatste transactie was afgekeurd en is dus bij een poging gebleven. Ik bekeek de beschikbare camerabeelden bij het filiaal van de Albert Heijn, gevestigd aan het Stationsplein 24 te Utrecht. Ik zag dat er op 30 augustus 2020, om 10.08.02 uur, een man de Albert Heijn binnenkwam en direct naar de geldautomaat van Geldmaat liep. Ik herkende deze man direct als: [verdachte] .
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op 30 augustus 2020 € 400,- heb opgenomen met de pinpas van [slachtoffer] . Ik wist niet hoeveel er op haar rekening stond, dus ik probeerde € 100,-, € 200,-, € 300,-, om te kijken hoeveel er op stond. Ik heb de pinpas bij haar terug gebracht. Het geld staat gewoon nog op mijn rekening. Nadat ik vast kwam te zitten is het op het ‘account’ van de gevangenis gestort, en daar staat het grotendeels nog steeds. Een deel van het geld heb ik gebruikt voor uitgaven in de gevangenis.
Feit 4:
Een op 9 augustus 2020 aan verdachte uitgereikte gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende:
beveelt de verdachte zich te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met de volgende persoon: [slachtoffer] , [1971] ;
De gedragsaanwijzing gaat in: met ingang vanaf de dag van uitreiking en blijft van kracht voor een periode van 90 dagen.”
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]:
Op 24 augustus 2020 (…) was ik (…) aan het werk op Utrecht Centraal. Ik zag dat collega [A] aan het praten was met een bekende overlastgever [verdachte] . Zij bevonden zich bij de bankjes vlakbij de klantenservice aan de centrumzijde. (…) Ik zag naast [verdachte] een vrouw zitten. Ik herkende haar als een andere overlastgever genaamd [slachtoffer] .
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]:
Op 29 augustus 2020 (…) was ik (…) aan het werk op Utrecht Centraal. Ik zag dat collega’s [B] en [C] aan het praten waren met twee bekende overlastgevers genaamd [verdachte] en [slachtoffer] . Zij bevonden zich bij de bankjes vlakbij de klantenservice aan de centrumzijde”
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op de in de tenlastelegging genoemde dagen samen met [slachtoffer] was. Ik wist dat ik een gedragsaanwijzing had.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, terwijl hij en [slachtoffer] op de grond lagen, het hoofd van [slachtoffer] heeft vastgepakt, richting zijn kruis heeft verplaatst en heupbewegingen naar het hoofd van [slachtoffer] heeft gemaakt. [slachtoffer] heeft gezegd “Nee, niet doen”, en met haar hoofd van links naar rechts bewogen. Verdachte heeft het hoofd van [slachtoffer] vastgepakt en vastgehouden, terwijl hij dat hoofd richting zijn kruis bewoog. Ook heeft verdachte [slachtoffer] heen en weer geschud. Verdachte heeft, nadat hij was opgestaan om te plassen en weer bij [slachtoffer] was teruggekeerd, zijn penis in de mond van [slachtoffer] geduwd, terwijl [slachtoffer] “Nee” zei en met haar hoofd van links naar rechts schudde. Verdachte had het hoofd van [slachtoffer] vast op het moment dat hij zijn penis in haar mond duwde. Hij heeft [slachtoffer] een aantal maal in het gezicht geslagen, en zijn penis in de hand van [slachtoffer] gelegd. [slachtoffer] was op het moment van het ten laste gelegde feit zwaar onder invloed van alcohol, hetgeen verdachte blijkens zijn verklaring bij de politie ook wist. Dat het ook voor verdachte duidelijk is geweest dat [slachtoffer] de ten laste gelegde seksuele handelingen niet wilde verrichten, leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van verdachte bij de politie dat [slachtoffer] zei dat ze geen zin had.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat verdachte op 30 augustus 2020 in Utrecht zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht, terwijl [slachtoffer] kenbaar had gemaakt dit niet te willen. Voor een bewezenverklaring van verkrachting is echter noodzakelijk dat komt vast te staan dat het slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid is gedwongen het seksueel binnendringen van haar lichaam te ondergaan. Dat het toegepaste geweld dan wel een andere feitelijkheid heeft gemaakt dat [slachtoffer] het seksueel binnendringen heeft moeten ondergaan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Er was veeleer sprake van dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de situatie dat [slachtoffer] vanwege haar dronkenschap onvoldoende in staat was weerstand te bieden tegen het seksueel binnendringen door verdachte. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair wordt verdachte verweten het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en zij daardoor niet of onvolkomen in staat was daartegen weerstand te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] zodanig onder de invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, dat zij verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn, waardoor zij niet of niet voldoende in staat was weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen van verdachte. Dat [slachtoffer] , door te schudden met haar hoofd en te zeggen ‘nee niet doen’ nog in enige mate heeft getracht zich tegen de handelingen van verdachte te verzetten doet hier niet aan af (vgl. ECLI:NL:HR:2017:699). Los van het feit dat verdachte wist dat [slachtoffer] zwaar onder invloed was, was aan [slachtoffer] blijkens de bewijsmiddelen onmiddellijk te merken dat zij verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan zijn verhoor door de politie een insult heeft gehad en dat hij daardoor niet in staat was om een verklaring af te leggen en verschillende momenten door elkaar heeft gehaald. Dit vormt voor de rechtbank echter geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring zoals die door verdachte bij de politie is afgelegd, niet juist is. Uit het proces-verbaal van verhoor door de politie blijkt dat verdachte voor zijn verhoor een epileptische aanval heeft gehad, maar dat hij vervolgens medicijnen heeft gekregen. Aan het begin van het verhoor – waarbij verdachte werd bijgestaan door zijn toenmalige raadsman – heeft verdachte verklaard dat het goed met hem ging, en ook later tijdens het verhoor heeft verdachte niet kenbaar gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om dat verhoor voort te zetten.
Feit 2 en feit 3
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 augustus 2020 in Utrecht met de bankpas van [slachtoffer] zonder haar toestemming een bedrag van € 400,- heeft gepind en € 300,- heeft geprobeerd te pinnen.
De verklaring van verdachte dat hij dit geld (met toestemming) voor [slachtoffer] zou hebben gepind zodat zij alcohol kon kopen vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte is na het pinnen namelijk teruggegaan naar [slachtoffer] om haar pinpas terug te geven, maar het geld heeft hij gehouden en voor een deel uitgegeven. De rechtbank is er daarom van overtuigd dat het de bedoeling van verdachte was om zich dat geldbedrag toe te eigenen. Dat [slachtoffer] aan verdachte toestemming zou hebben gegeven om voor haar een geldbedrag te pinnen blijkt nergens uit.
Feit 4
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24, 29 en 30 augustus 2020 heeft gehandeld in strijd met de op 9 augustus 2020 aan hem gegeven gedragsaanwijzing krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank merkt in dit verband op dat in de tenlastelegging wordt gerefereerd aan een gedragsaanwijzing “d.d. 9 september”. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een kennelijke verschrijving, aangezien de gedragsaanwijzing waar het in deze zaak over gaat van 9
augustus2020 dateert. Nu niet is gebleken dat aan verdachte nog een andere gedragsaanwijzing is gegeven, en het ter terechtzitting voor alle partijen duidelijk was dat het ten laste gelegde feit ziet op
diegedragsaanwijzing – die ook in het dossier van deze strafzaak is opgenomen – en partijen daarover ook inhoudelijk hebben gedebatteerd, zal de rechtbank de datum van de gedragsaanwijzing in de bewezenverklaring verbeteren.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 16/203257-20
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] :
Op 7 augustus 2020 liep ik over de Weerdsingel Westzijde in Utrecht. Ik liep daar samen met [verdachte] . Ik voelde toen dat hij mijn rechterarm aan de bovenkant beetpakte met zijn rechterhand. Ik voelde dat dit pijn deed. De volgende ochtend constateerde ik dat ik rondom de bovenkant van mijn rechterarm blauwe plekken heb opgelopen, als gevolg van de stevige greep van [verdachte] . Bijgaand treft u foto's hiervan.
Bijlage bij de aangifte
Een foto van een arm met blauwe plekken.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik [slachtoffer] bij haar arm heb gepakt en haar heb weggetrokken.