ECLI:NL:RBMNE:2020:5656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
16/219535-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting, veroordeling voor seksueel binnendringen van bewusteloze aangeefster

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar hem wel veroordeeld voor het seksueel binnendringen van de aangeefster, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De feiten vonden plaats op 30 augustus 2020 in Utrecht, waar de verdachte de aangeefster, die onder invloed van alcohol was, heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster, die niet in staat was om weerstand te bieden. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor diefstal van een geldbedrag van de aangeefster en voor het overtreden van een gedragsaanwijzing die hem verbood contact met haar te hebben. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. De benadeelde partij, de aangeefster, heeft een schadevergoeding toegewezen gekregen van € 3.400,- voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/219535-20 en 16/203257-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
verblijvende te PI Alphen aan den Rijn.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlasteleggingen zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/219535-20
Feit 1: op 30 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft verkracht (
primair), dan wel een of meer handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (
subsidiair);
Feit 2: op 30 augustus 2020 te Utrecht een geldbedrag van € 400,-, toebehorende aan
[slachtoffer] heeft weggenomen door middel van een valse sleutel;
Feit 3: op 30 augustus 2020 te Utrecht heeft getracht een geldbedrag van € 300,-, toebehorende aan [slachtoffer] weg te nemen door middel van een valse sleutel;
Feit 4: in de periode van 24 augustus 2020 tot en met 30 augustus 2020 heeft gehandeld in strijd met een aan hem gegeven gedragsaanwijzing krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering;
16/203257-20
op 7 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij de officier van justitie ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 16/219535-20 de primair ten laste gelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen acht.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor dit feit partieel vrij te spreken ten aanzien van het laatste gedachtestreepje (het één of meerdere vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen brengen), omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 16/219535-20 feit 1, feit 2, feit 3 en het onder 16/203257-20 ten laste gelegde en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster zeer onbetrouwbaar zijn, omdat haar (korte termijn) geheugen is aangetast als gevolg van haar alcoholmisbruik. Haar verklaringen kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebezigd. Verdachte refereert in zijn verklaringen die zich in het dossier bevinden aan een ander moment, te weten een moment waarop hij met aangeefster in een hotel was. Deze verklaringen kunnen derhalve evenmin voor het bewijs worden gebezigd. Ten aanzien van het onder 16/219535-20 feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 16/219535-20 [1]
Feit 1
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 30 augustus 2020:
Op 30 Augustus 2020 omstreeks 09:45 uur, was ik werkzaam als Medewerker Veiligheid & Service, standplaats Utrecht. Ik en collega [getuige] liepen bij het Jaarbeursplein richting de Moreelsebrug. Ik zag onder de reclameborden twee mensen liggen. Ik herkende deze twee personen als genaamd [verdachte] en [slachtoffer] .
Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] beet pakte. Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] richting zijn kruis of ter hoogte hiervan verplaatste. (…) Ik zag [verdachte] vervolgens bewegingen maken met zijn heupen naar het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] nog steeds [slachtoffer] haar hoofd vast hield bij zijn kruis of ter hoogte hiervan. (…) Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: “Nee niet doen”. (…) Ik zag dat [slachtoffer] met haar hoofd van links naar rechts bewoog. (…) Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] beetpakte terwijl zij nog steeds in dezelfde [2] positie lag en haar heen en weer schudde. (…) Ik zag dat [verdachte] nogmaals het hoofd van [slachtoffer] met zijn linkerhand beetpakte en door ging met het bewegen van zijn heupen richting het hoofd van [slachtoffer] en hierbij haar hoofd vast hield. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen (uitgewerkte geluidsopname van een gesprek op 30 augustus 2020 tussen [verbalisant 1] , BOA Nederlandse Spoorwegen, en [slachtoffer] ):
[verbalisant 1] : He [slachtoffer] even een vraagje. Weet je wat [verdachte] net heeft gedaan? (…)
[slachtoffer] : Ik moest hem pijpen.
[verbalisant 1] : Wat zeg je?
[slachtoffer] : Ik moest hem pijpen (…)
[verbalisant 1] : Ja? En wat moest je nog meer doen?
[slachtoffer] : Ik weet het niet meer. Ik moest hem pijpen. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris:
[verdachte] [5] (…) ging (…) op zijn knieën en hij duwde zijn geslachtsdeel in de mond van [slachtoffer] . Zij blokkeerde. Ze schudde met haar hoofd. Ze zei ‘nee’. [verdachte] gaf met een platte hand een paar kletsen in haar gezicht, zo van ‘je moet meewerken’. (…) [verdachte] pakte de hand van [slachtoffer] . Die legde hij om zijn geslachtsdeel heen. Hij pakte haar hand en legde zijn piemel in haar hand. Toen maakte hij weer van die bewegingen, van die stotende bewegingen met zijn billen. [slachtoffer] werkte niet mee. Ik zag dat haar hand weer naar beneden ging en ze schudde met haar hoofd “nee”. [6] (…)
[slachtoffer] lag met haar hoofd richting Moreelse brug. [verdachte] stond toen op om te plassen.
Wat deed [verdachte] na het plassen?
Hij liet zijn piemel uit zijn broek. Hij ging op zijn knieën zitten bij het hoofd van [slachtoffer] .
Lag [slachtoffer] nog in dezelfde positie?
Ja.
Lag zij ergens op met haar hoofd?
Er liggen van die grote stenen. Die houden de reclameborden omhoog. Zij lag met haar hoofd daar half op.
Heeft [verdachte] haar hoofd vastgepakt toen hij zijn piemel in haar mond probeerde te stoppen?
Ja, dat heeft hij geprobeerd. Hij duwde hem erin, maar [slachtoffer] schudde meteen van ‘nee’.
U zegt dat [verdachte] heeft geprobeerd haar hoofd vast te pakken. Wanneer was dat precies?
Dat deed hij toen hij zijn piemel erin duwde, toen had hij haar hoofd vast. (…)
U heeft dus zijn geslachtsdeel gezien en dat hij zijn geslachtsdeel in haar mond stopte?
Ja.
Heeft u nu gezien dat het geslachtsdeel daadwerkelijk in de mond is gegaan?
Ja, in de mond.
En toen, zij schudde haar hoofd?
Klopt. Echt van ‘nee’.
U zei dat hij daar mee ophield en dat hij toen zijn geslachtsdeel in haar hand heeft gelegd?
Ja, maar eerst gaf [verdachte] [slachtoffer] een pets in het gezicht. [7] (…)
[verdachte] is op een gegeven moment weggelopen. (…)
Hoe vaak heeft [verdachte] geprobeerd zijn penis in haar mond te doen?
Eén keer heeft hij zijn piemel in haar mond gedaan. [slachtoffer] blokkeerde en schudde haar hoofd van ‘nee’. Toen heeft hij zijn penis in haar hand geduwd. [8]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 30 augustus 2020:
Op zondag 30 augustus 2020 omstreeks 10:30 uur zag ik dat [getuige] en [verbalisant 1] bij een mevrouw stonden die ik herken als: [slachtoffer] . Ik zag naast haar een halfvolle fles alcoholhoudende witte wijn staan. Ik ben daarna met [slachtoffer] in gesprek gegaan. Ik rook dat de adem van [slachtoffer] riekte naar het gebruik van alcoholische drank. Ambtshalve is [slachtoffer] bij mij ook bekend als alcoholist. Ik zag dat [slachtoffer] nagenoeg niet rechtop kon blijven zitten. Ik zag dat zij helemaal in elkaar gezakt zat, vermoedelijk door de inname van grote hoeveelheid alcoholische drank. Ik heb aan [slachtoffer] gevraagd wat er gebeurd was. Ik kon haar niet goed verstaan. Ik hoorde dat zij erg zachtjes aan het praten was en sprak met dubbele tong. [9]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte door de politie:
O: Je bent aangehouden ter zake een verkrachting. [10]
V: Wat kun jij uit jezelf hierover verklaren?
A: (…) Ik begon een beetje met haar te spelen zo. (…)
Zij had geen zin. Zij zei: ik ben moe. Zegt zij iedere keer als zij teveel wijn op heeft. Ik probeerde haar te porren (…). Ik was aan het spelen en we hadden seks. (…) Een beetje pijpen. (…) [11]
V: Dat spelen, wiens idee was dat?
A: Mijn idee.
V: Wat vond [slachtoffer] daarvan?
A: Zij zegt laat mij met rust ik ben dronken. (…)
V: Wat waren jullie aan het spelen.
A: Zij had mijn piemel in haar mond. [12] (…)
V: Maar hoe kan jij nou zeker weten dat zij ook met jou wil spelen.
A: Het is wel vaker gebeurd dat zij eerst nee zegt en dan ja.
V: Wat maakt nou dat jij doorgaat als zij al nee gezegd heeft?
A: Misschien is het de geilheid. [13]
Feit 2 en 3
Een proces-verbaal van bevindingen (telefonisch contact met Geldmaat):
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , nam contact op met Geldmaat, leverancier van geldautomaten. (…) om te verifiëren of er camerabeelden beschikbaar waren van in ieder geval 4 pin transacties waarbij 4 x 100 euro werd weggenomen middels een weggenomen pinpas. Deze transacties vonden plaats op 30 augustus 2020, tussen 10.08 uur en 10.11 uur. Ik hoorde dat de medewerker van Geldmaat (…) vervolgens zei dat er met de ABN AMRO pas, met pasnummer [pasnummer] , inderdaad 4 pin transacties waren geweest van 4 x 100 euro. Ook had er een vijfde pin transactie plaatsgevonden waarbij getracht was 300 euro weg te nemen. Deze laatste transactie was afgekeurd en is dus bij een poging gebleven. Ik bekeek de beschikbare camerabeelden bij het filiaal van de Albert Heijn, gevestigd aan het Stationsplein 24 te Utrecht. Ik zag dat er op 30 augustus 2020, om 10.08.02 uur, een man de Albert Heijn binnenkwam en direct naar de geldautomaat van Geldmaat liep. Ik herkende deze man direct als: [verdachte] . [14]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op 30 augustus 2020 € 400,- heb opgenomen met de pinpas van [slachtoffer] . Ik wist niet hoeveel er op haar rekening stond, dus ik probeerde € 100,-, € 200,-, € 300,-, om te kijken hoeveel er op stond. Ik heb de pinpas bij haar terug gebracht. Het geld staat gewoon nog op mijn rekening. Nadat ik vast kwam te zitten is het op het ‘account’ van de gevangenis gestort, en daar staat het grotendeels nog steeds. Een deel van het geld heb ik gebruikt voor uitgaven in de gevangenis. [15]
Feit 4:
Een op 9 augustus 2020 aan verdachte uitgereikte gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende:
beveelt de verdachte zich te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met de volgende persoon: [slachtoffer] , [1971] ;
De gedragsaanwijzing gaat in: met ingang vanaf de dag van uitreiking en blijft van kracht voor een periode van 90 dagen.” [16]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]:
Op 24 augustus 2020 (…) was ik (…) aan het werk op Utrecht Centraal. Ik zag dat collega [A] aan het praten was met een bekende overlastgever [verdachte] . Zij bevonden zich bij de bankjes vlakbij de klantenservice aan de centrumzijde. (…) Ik zag naast [verdachte] een vrouw zitten. Ik herkende haar als een andere overlastgever genaamd [slachtoffer] . [17]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]:
Op 29 augustus 2020 (…) was ik (…) aan het werk op Utrecht Centraal. Ik zag dat collega’s [B] en [C] aan het praten waren met twee bekende overlastgevers genaamd [verdachte] en [slachtoffer] . Zij bevonden zich bij de bankjes vlakbij de klantenservice aan de centrumzijde [18]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op de in de tenlastelegging genoemde dagen samen met [slachtoffer] was. Ik wist dat ik een gedragsaanwijzing had. [19]
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, terwijl hij en [slachtoffer] op de grond lagen, het hoofd van [slachtoffer] heeft vastgepakt, richting zijn kruis heeft verplaatst en heupbewegingen naar het hoofd van [slachtoffer] heeft gemaakt. [slachtoffer] heeft gezegd “Nee, niet doen”, en met haar hoofd van links naar rechts bewogen. Verdachte heeft het hoofd van [slachtoffer] vastgepakt en vastgehouden, terwijl hij dat hoofd richting zijn kruis bewoog. Ook heeft verdachte [slachtoffer] heen en weer geschud. Verdachte heeft, nadat hij was opgestaan om te plassen en weer bij [slachtoffer] was teruggekeerd, zijn penis in de mond van [slachtoffer] geduwd, terwijl [slachtoffer] “Nee” zei en met haar hoofd van links naar rechts schudde. Verdachte had het hoofd van [slachtoffer] vast op het moment dat hij zijn penis in haar mond duwde. Hij heeft [slachtoffer] een aantal maal in het gezicht geslagen, en zijn penis in de hand van [slachtoffer] gelegd. [slachtoffer] was op het moment van het ten laste gelegde feit zwaar onder invloed van alcohol, hetgeen verdachte blijkens zijn verklaring bij de politie ook wist. Dat het ook voor verdachte duidelijk is geweest dat [slachtoffer] de ten laste gelegde seksuele handelingen niet wilde verrichten, leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van verdachte bij de politie dat [slachtoffer] zei dat ze geen zin had.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat verdachte op 30 augustus 2020 in Utrecht zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht, terwijl [slachtoffer] kenbaar had gemaakt dit niet te willen. Voor een bewezenverklaring van verkrachting is echter noodzakelijk dat komt vast te staan dat het slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid is gedwongen het seksueel binnendringen van haar lichaam te ondergaan. Dat het toegepaste geweld dan wel een andere feitelijkheid heeft gemaakt dat [slachtoffer] het seksueel binnendringen heeft moeten ondergaan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Er was veeleer sprake van dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de situatie dat [slachtoffer] vanwege haar dronkenschap onvoldoende in staat was weerstand te bieden tegen het seksueel binnendringen door verdachte. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair wordt verdachte verweten het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en zij daardoor niet of onvolkomen in staat was daartegen weerstand te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] zodanig onder de invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, dat zij verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn, waardoor zij niet of niet voldoende in staat was weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen van verdachte. Dat [slachtoffer] , door te schudden met haar hoofd en te zeggen ‘nee niet doen’ nog in enige mate heeft getracht zich tegen de handelingen van verdachte te verzetten doet hier niet aan af (vgl. ECLI:NL:HR:2017:699). Los van het feit dat verdachte wist dat [slachtoffer] zwaar onder invloed was, was aan [slachtoffer] blijkens de bewijsmiddelen onmiddellijk te merken dat zij verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan zijn verhoor door de politie een insult heeft gehad en dat hij daardoor niet in staat was om een verklaring af te leggen en verschillende momenten door elkaar heeft gehaald. Dit vormt voor de rechtbank echter geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring zoals die door verdachte bij de politie is afgelegd, niet juist is. Uit het proces-verbaal van verhoor door de politie blijkt dat verdachte voor zijn verhoor een epileptische aanval heeft gehad, maar dat hij vervolgens medicijnen heeft gekregen. Aan het begin van het verhoor – waarbij verdachte werd bijgestaan door zijn toenmalige raadsman – heeft verdachte verklaard dat het goed met hem ging, en ook later tijdens het verhoor heeft verdachte niet kenbaar gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om dat verhoor voort te zetten.
Feit 2 en feit 3
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 augustus 2020 in Utrecht met de bankpas van [slachtoffer] zonder haar toestemming een bedrag van € 400,- heeft gepind en € 300,- heeft geprobeerd te pinnen.
De verklaring van verdachte dat hij dit geld (met toestemming) voor [slachtoffer] zou hebben gepind zodat zij alcohol kon kopen vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte is na het pinnen namelijk teruggegaan naar [slachtoffer] om haar pinpas terug te geven, maar het geld heeft hij gehouden en voor een deel uitgegeven. De rechtbank is er daarom van overtuigd dat het de bedoeling van verdachte was om zich dat geldbedrag toe te eigenen. Dat [slachtoffer] aan verdachte toestemming zou hebben gegeven om voor haar een geldbedrag te pinnen blijkt nergens uit.
Feit 4
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24, 29 en 30 augustus 2020 heeft gehandeld in strijd met de op 9 augustus 2020 aan hem gegeven gedragsaanwijzing krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank merkt in dit verband op dat in de tenlastelegging wordt gerefereerd aan een gedragsaanwijzing “d.d. 9 september”. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een kennelijke verschrijving, aangezien de gedragsaanwijzing waar het in deze zaak over gaat van 9
augustus2020 dateert. Nu niet is gebleken dat aan verdachte nog een andere gedragsaanwijzing is gegeven, en het ter terechtzitting voor alle partijen duidelijk was dat het ten laste gelegde feit ziet op
diegedragsaanwijzing – die ook in het dossier van deze strafzaak is opgenomen – en partijen daarover ook inhoudelijk hebben gedebatteerd, zal de rechtbank de datum van de gedragsaanwijzing in de bewezenverklaring verbeteren.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 16/203257-20 [20]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] :
Op 7 augustus 2020 liep ik over de Weerdsingel Westzijde in Utrecht. Ik liep daar samen met [verdachte] . Ik voelde toen dat hij mijn rechterarm aan de bovenkant beetpakte met zijn rechterhand. Ik voelde dat dit pijn deed. De volgende ochtend constateerde ik dat ik rondom de bovenkant van mijn rechterarm blauwe plekken heb opgelopen, als gevolg van de stevige greep van [verdachte] . Bijgaand treft u foto's hiervan. [21]
Bijlage bij de aangifte
Een foto van een arm met blauwe plekken. [22]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik [slachtoffer] bij haar arm heb gepakt en haar heb weggetrokken. [23]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/219535-20
1.
subsidiair
op 30 augustus 2020 te Utrecht, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft verdachte, terwijl die [slachtoffer] kennelijk onder invloed van
alcohol was,
- het hoofd van die [slachtoffer] vastgepakt en vastgehouden en vervolgens haar hoofd in de richting van zijn, verdachtes, penis gebracht en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en gehouden en
- zijn, verdachtes, penis in de hand van die [slachtoffer] gelegd;
2.
op 30 augustus 2020 te Utrecht een geldbedrag van 400 euro, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder dat die [slachtoffer] hem, verdachte, daartoe toestemming had gegeven met een pinpas op naam van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode bovengenoemd geldbedrag te pinnen;
3
op 30 augustus 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag van 300 euro, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, zonder dat die [slachtoffer] hem daartoe toestemming had gegeven met een pinpas op naam van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode heeft getracht geld te pinnen bij een ING-geldautomaat in de Albert Heijn gelegen aan Stationsplein 24, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op meer tijdstippen in de periode van 24 augustus 2020 tot en met 30 augustus 2020 te Utrecht telkens opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 augustus 2020 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact met [slachtoffer] door op 24 augustus 2020 en 29 augustus 2020 en 30 augustus 2020 contact te hebben met die [slachtoffer] ;
16/203257-20
op 7 augustus 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] hard vast te grijpen bij de arm;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/219535-20
Feit 1, subsidiair:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
Feit 3:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
Feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh,
eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd;
16/203257-20
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling, indien de reclassering dat nodig vindt.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf op worden gelegd. Verdachte is bereid zich aan de voorwaarden te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft bij aangeefster, terwijl zij zwaar onder invloed was van alcohol en niet voldoende in staat was weerstand tegen hem te bieden zijn penis in haar mond geduwd en gehouden. Daarna heeft verdachte met de pinpas van aangeefster 400 euro gepind en nog 300 euro geprobeerd te pinnen. Dit alles vond plaats terwijl aan verdachte een gedragsaanwijzing was opgelegd, inhoudende dat hij geen contact met aangeefster mocht hebben. Deze gedragsaanwijzing was opgelegd naar aanleiding van een mishandeling van aangeefster, waarvoor verdachte in het onderhavige vonnis ook wordt veroordeeld. Verdachte heeft deze gedragsaanwijzing meermalen overtreden.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelwijze zeer zwaar aan. Hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefster zich bevond en slechts gedacht aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Dit alles vond bovendien ook nog in het openbaar plaats, hetgeen als ultiem vernederend kan worden beschouwd. Uit de bewezen verklaarde feiten spreekt een gebrek aan inlevingsvermogen en een gebrek aan respect voor andermans lichaam, geest en eigendom. De verklaring van verdachte dat ‘aangeefster wel vaker nee zegt, maar vanzelf wel zin krijgt’ toont ook aan dat verdachte geen enkel inzicht toont in de ernst van zijn gedrag.
Dat de door verdachte gepleegde feiten een enorme impact hebben gehad op aangeefster blijkt ook het voegingsformulier en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Aangeefster heeft medicijnen moeten slikken ter voorkoming van HIV en Hepatitis B, en is alle gevoel van eigenwaarde kwijt. Zij krijgt traumatherapie om de gebeurtenissen te verwerken.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 november 2020, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en ook voor mishandeling, zodat voor deze feiten sprake is van recidive.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een bericht van de reclassering van 12
oktober 2020. De reclassering heeft verdachte bezocht op zijn detentieadres, maar verdachte
heeft aangegeven niet mee te willen werken, omdat hij het nut er niet van in ziet.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op het moment dat de reclassering hem
bezocht niet helemaal begreep waar de reclassering hem mee kon helpen. Toen zijn
raadsvrouw hem dit heeft uitgelegd zag hij wel de meerwaarde in van reclasseringscontact.
Op dat moment was het echter al te laat om een rapport over verdachte te laten opmaken.
De straf
Het zwaartepunt bij het opleggen van de straf ligt voor de rechtbank bij het seksueel binnendringen van aangeefster terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Hoewel de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van verkrachting komt, vindt de rechtbank het bewezenverklaarde mede gelet op de omstandigheden waaronder het plaatsvond niet minder strafwaardig. Gelet op de ernst van dit feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft voor de duur van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor verkrachting welke uitgaan van een gevangenisstraf van 24 maanden. Daarnaast verdient verdachte ook nog een straf voor de andere feiten waar verdachte in dit vonnis voor is veroordeeld.
Met de straf die zal worden opgelegd beoogt de rechtbank verdachte ervan te doordringen dat hij zich aan ernstige misdrijven heeft schuldig gemaakt. Daarnaast correspondeert de op te leggen straf met het leed dat verdachte aan aangeefster heeft toegebracht, leed dat zich niet anders laat vergelden dan door een zware straf. Ten slotte is van belang dat met de op te leggen straf de maatschappij gedurende langere tijd wordt beschermd tegen strafbare gedragingen van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk deel worden als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en indien geïndiceerd een ambulante behandeling, en een contactverbod met aangeefster.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.400,-. Dit bedrag bestaat uit € 400,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder (16/219535-20) feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door haar bepleite vrijspraak voor de feiten 1, 2 en 3. Indien de rechtbank wel toekomt aan beoordeling van de vordering dan verzoekt de raadsvrouw de vordering te matigen. De benadeelde partij stelt dat zij door verdachte haar huis is kwijtgeraakt en moest worden opgenomen bij Altrecht. Deze feiten worden verdachte niet verweten. De raadsvrouw verzoekt ten slotte om geen gijzeling op te leggen, omdat verdachte betalingsonmachtig is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van de onder (16/219535-20) feit 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
De materiële schade ter hoogte van € 400,- (het door verdachte gestolen geldbedrag) komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ook aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106: lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek, in verband met de bijzondere aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Verdachte is in het openbaar seksueel binnengedrongen bij aangeefster en heeft misbruik van de situatie gemaakt dat zij niet voldoende weerstand kon bieden. Uit de onderbouwing blijkt bovendien dat zij hier nog steeds de psychische gevolgen van ondervindt. De rechtbank waardeert deze schade op € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige deel ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] wordt dus in totaal toegewezen tot een bedrag van € 3.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.400,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De rechtbank ziet in wat de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om in dit geval gijzeling achterwege te laten.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 184a, 243, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/219535-20 feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16/219535-20 feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en het onder 16/203257-20 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . De politie houdt toezicht op dit contactverbod.
* zich na zijn detentie zal melden bij Reclassering Fivoor op het adres Mimosastraat 2-4 Utrecht, dan wel een andere soortgelijke, door Reclassering Fivoor aan te wijzen reclasseringsinstelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* indien de reclassering dat nodig vindt, meewerkt aan diagnostiek en zich ambulant laat behandelen op tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/behandelaar aan te geven en zich houdt aan de aanwijzingen die de zorginstelling/behandelaar hem geeft. Verdachte laat zich behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.400,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 44 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. den Besten voorzitter, mrs. H.E. Spruit en N.M. Spelt rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2020.
De voorzitter is buiten staat di vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-219535-20
1
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Utrecht door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het meermalen brengen van en houden van zijn, verdachtes, penis in de
mond van die [slachtoffer] en/of het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de
vagina van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte:
terwijl die [slachtoffer] kennelijk onder invloed van alcohol was
- meermalen, althans éénmaal, het hoofd van die [slachtoffer] vastgepakt en/of
vastgehouden en/of vervolgens (met kracht) haar hoofd naar/in de richting van
zijn, verdachtes, penis gebracht/geduwd en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (ondanks fysieke en verbale
weerstand door [slachtoffer] ) zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd
en/of gebracht en/of gehouden (terwijl die [slachtoffer] lag en/of zat en hij,
verdachte, over haar heen gebogen stond) en/of
- meermalen, althans éénmaal, die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt
in/op/tegen het gezicht, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer] heen en weer geschud en/of
- zijn, verdachtes, penis in de hand van die [slachtoffer] gelegd en/of
- één of meerdere vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer] gebracht;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Utrecht,
met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft verdachte, terwijl die [slachtoffer] kennelijk onder invloed van
alcohol was,
- meermalen, althans éénmaal, het hoofd van die [slachtoffer] vastgepakt en/of
vastgehouden en/of vervolgens (met kracht) haar hoofd naar/in de richting van
zijn, verdachtes, penis gebracht/geduwd en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) zijn penis in de mond van die [slachtoffer]
geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- zijn, verdachtes, penis in de hand van die [slachtoffer] gelegd en/of
- één of meerdere vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer] gebracht;
( art 243 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Utrecht
een geldbedrag van 400 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van een valse sleutel,
door zonder dat die [slachtoffer] hem, verdachte, daartoe toestemming had
gegeven met een pinpas op naam van die [slachtoffer] en de daarbij behorende
pincode bovengenoemd geldbedrag te pinnen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag van 300 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te
nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel,
zonder dat die [slachtoffer] hem daartoe toestemming had gegeven met een
pinpas op naam van die [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode heeft
getracht geld op te nemen / te pinnen bij een ING-geldautomaat in de Albert
Heijn gelegen aan Stationsplein 24,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht,
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2020
tot en met 30 augustus 2020 te Utrecht
(telkens) opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 9 september gegeven door de officier van justitie te
arrondissement Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij,
verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact met [slachtoffer]
(geboren op 12 maart 2020), door op 24 augustus 2020 en/of 29 augustus 2020
en/of 30 augustus 2020 contact te hebben met die [slachtoffer] ;
( art 184a Wetboek van Strafrecht )
16-203257-20
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Utrecht
zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (hard) vast te
grijpen en/of te knijpen bij/in de arm;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer 2020282715 van 14 september 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 8.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 23.
5.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris op 2 september 2020, pagina 2.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris op 2 september 2020, pagina 3.
7.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris op 2 september 2020, pagina 4 en 5.
8.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris op 2 september 2020, pagina 6.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 14-15.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 42.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 43.
12.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 44.
13.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 46.
14.Een in de wettelijke vorm en op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal met nummer PL0900-2020282715-16 van 1 september 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 1.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2020. (Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 december 2020).
16.Een gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (deze is los gevoegd in het dossier).
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 12.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 10.
19.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
20.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2020255686 van 13 augustus 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 25. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
21.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 5.
22.Bijlage bij een proces-verbaal van aangifte, pagina 13.
23.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2020.