4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op 24 augustus 2020 in Utrecht heeft geprobeerd een of meer mensen te doden door van een hoogte van ongeveer vijf meter een bierkrat te gooien op een lager gelegen terras. Verdachte bekent dat hij de persoon is die op de bewuste dag het krat bier naar beneden op het terras heeft gegooid, maar geeft aan dat hij het krat in het water wilde gooien en niet de intentie had om personen op het terras met het krat te raken. De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
De rechtbank moet beoordelen of het aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen. De belangrijkste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de personen die zich op het terras bevonden. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich – door een bierkrat van een aanzienlijke hoogte op een lager gelegen terras te gooien – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke dat kans dat mensen die zich op het terras bevonden hadden kunnen overlijden.
De conclusie van de rechtbank is dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
De rechtbank zal hieronder de bewijsmiddelen weergeven op basis waarvan de rechtbank tot deze conclusie komt. Daarna zal worden uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de door de raadsman aangevoerde verweren.
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 24 augustus 2020 was ik, verbalisant, belast met de incidentenafhandeling in de gemeente Utrecht. Omstreeks 17:26 uur kreeg ik het verzoek te gaan naar de Oudegracht. Ik zag dat er ongeveer 6 a 7 mannen bij elkaar stonden. Ik herkende deze groep mannen als een ambtshalve bekende groep mannen van Poolse afkomst. Tevens zag ik dat er een tweetal kratten bier bij de mannen stonden, waarvan een volle en een krat vol met lege bierflesjes. Onder het groepje bevond zich ook [verdachte] , geboren [1986] . Ik zag dat [verdachte] wegliep met het krat met lege bierflesjes. Ik zag dat [verdachte] met wat andere personen uit de groep stil stond op de hoek van de Oudegracht met de Jansbrug ter hoogte van de Zakkendragerssteeg. Op enig moment stond ik op een geschatte 20 meter afstand van [verdachte] en zag dat hij, plotseling, met kracht het bierkratje met lege flesjes, die hij eerder vasthad, van zich af gooide in de richting van het terras onder aan de Oudegracht. Ik zag dat het kratje hoog vanuit de lucht vervolgens met een luide knal, op de grond terecht kwam, op het terras, tussen meerdere dinerende mensen. [verdachte] gooide dit kratje vanaf een geschatte 5 meter hoog naar beneden.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Deze foto is genomen vlak nadat het incident had plaatsgevonden. Op de plek waar mijn collega staat kwam het bierkratje van Brand bier neer. Op de foto is duidelijk te zien dat het druk is op het terras van de Rum Club./*
Een deskundigenrapport:
Aan mij als deskundige op het gebied van de letselbiomechanica werd de volgende vraag voorgelegd: Het duiden van het eventuele (dodelijke) letsel bij het gooien van een bierkrat van een hoogte van ongeveer vijf meter. Uit de filmbeelden van een
bewakingscamera bleek dat de bierkrat roteerde bij het naar beneden gooien en daarom kan niet met zekerheid vastgesteld worden met welk gedeelte van de bierkrat iemand die op het terras zou zitten in contact zal komen. Uit de biomechanische analyse blijkt dat bij contact met het stijve deel van de bierkrat de kans op overlijden door hoofdletsels zeer groot is. Bij het slappe deel van de bierkrat zijnde het bovendeel van de lange zijkant van een bierkrat is de kans op dodelijk letsel klein. Overigens kan nog opgemerkt worden dat het grootste deel van de bierkrat waarmee een menselijk hoofd in contact zou kunnen komen (vrij) stijf is. Met betrekking tot de beantwoording van de vraagstelling is mijn conclusie dat bij dit incident er een grote kans is dat wanneer iemand door de krat op zijn hoofd geraakt zou zijn, dit een dodelijke afloop tot gevolg zal hebben.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik het krat vanaf de brug naar beneden heb gegooid. Ik zag dat er mensen op het terras zaten. Het krat kwam op de rand van de kade terecht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte op een zomerse namiddag in de binnenstad van Utrecht een krat bier gevuld met lege bierflesjes van een hoogte van ongeveer vijf meter op een lager gelegen terras heeft gegooid. Dit is een aanzienlijke hoogte. Op het terras bevonden zich tafeltjes waaraan mensen zaten. Verdachte verklaart dat hij op het moment dat hij het bierkrat gooide ook heeft gezien dat er mensen op het terras zaten. Het was zijn bedoeling om het krat in het water (de gracht) te gooien. Het bierkrat belandde echter op de rand van het terras, tussen twee tafels op de grond.
Door een deskundige is de kans onderzocht dat, wanneer het krat bier iemand had geraakt die zich op dat terras bevond, die persoon was overleden. Hij concludeert dat de kans op overlijden zeer groot was geweest, wanneer iemand door het stijve deel van het bierkrat op zijn hoofd geraakt zou zijn. Daarbij merkt hij op dat de kans op dodelijk letsel klein is wanneer iemand door het slappe deel van het bierkrat zou zijn geraakt, maar dat het grootste deel van het bierkrat stijf is.
Aanmerkelijke kans
Door de raadsman is betoogd dat niet is onderzocht hoe groot de kans was dat het bierkrat iemand had geraakt, waardoor niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat iemand had kunnen overlijden.
In de conclusie van de Advocaat-Generaal vóór ECLI:NL:HR:2018:718 wordt de vraag opgeworpen of nadere algemene aanknopingspunten kunnen worden gegeven om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van een aanmerkelijke kans als hiervoor bedoeld. Daaromtrent merkt de Hoge Raad het volgende op: “Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering “de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans”. De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.”
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat iemand het door verdachte gegooide bierkrat op zijn of haar hoofd zou krijgen een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was. Verdachte gooide het krat van een hoogte van vijf meter – naar eigen zeggen – in een impuls. Het krat belandde op het terras tussen twee tafels waaraan mensen zaten. De kans dat het bierkrat op het hoofd van een van de op het terras aanwezige personen had kunnen belanden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeker aanmerkelijk te achten. Nu uit het deskundigenrapport bovendien blijkt dat de kans op overlijden door hoofdletsel zeer groot was geweest wanneer iemand door het stijve deel van het bierkrat op zijn hoofd zou zijn geraakt, en voorts dat het grootste deel van het bierkrat stijf is, acht de rechtbank het eveneens een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een van de op het terras aanwezige personen daadwerkelijk zou zijn overleden wanneer die het bierkrat op het hoofd zou hebben gekregen.
Aanvaarding
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft een bierkrat gevuld met lege flessen van aanzienlijke hoogte naar beneden gegooid op een lager gelegen terras, waar zich mensen bevonden. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zag dat er mensen op het terras zaten. Verdachte heeft, door het bierkrat desondanks te gooien, naar het oordeel van de rechtbank dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit ook op een van de personen op het terras terecht had kunnen komen. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat de inslag van een dergelijk zwaar voorwerp – gegooid vanaf hoogte – kan resulteren in de dood. Dat (ook) in de omstandigheden van het onderhavige geval sprake is van een grote kans op overlijden door hoofdletsel wordt bovendien bevestigd in het uitgebrachte deskundigenrapport.
Conclusie
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierdoor iemand had kunnen overlijden. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.