ECLI:NL:RBMNE:2020:5648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
16/215859-20 en 15/016328-20 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het gooien van een bierkrat van aanzienlijke hoogte op een terras met mensen

Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2020 in Utrecht een bierkrat gevuld met lege flesjes van een hoogte van vijf meter op een terras heeft gegooid waar mensen zaten te dineren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bierkrat op een van de personen op het terras zou kunnen vallen, wat ernstige gevolgen had kunnen hebben. De rechtbank baseerde haar oordeel op een deskundigenrapport dat aangaf dat de kans op overlijden door hoofdletsel zeer groot was als iemand door het stijve deel van het bierkrat geraakt zou worden. De verdachte had verklaard dat hij het krat in het water wilde gooien, maar de rechtbank concludeerde dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van mensen op het terras en dat zijn gedrag als roekeloos moest worden aangemerkt. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond deze buitensporig. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte deze al had uitgezeten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/215859-20 en 15/016328-20 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en mr. A.W.J. van Galen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 augustus 2020 te Utrecht heeft geprobeerd om een of meer personen te doden door een krat bier gevuld met (lege) flesjes van aanzienlijke hoogte op een lager gelegen terras met mensen te gooien.
Subsidiair is bovenstaande gedraging ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als bedreiging.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte een krat, gevuld met lege bierflesjes, van een hoogte van vijf meter naar beneden heeft gegooid op een terras waar op dat moment mensen zaten. Op basis van algemene ervaringsregels bestaat dan de aanmerkelijke kans dat iemand dodelijk kon worden getroffen. Dit wordt tevens onderbouwd door het rapport van professor Wisman. Verdachte heeft dit risico op de koop toe genomen en door het krat toch te gooien heeft hij die kans ook aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bestond nu informatie over de kans dat iemand door het krat geraakt zou worden ontbreekt, en subsidiair dat de kans op de dood onvoldoende aanmerkelijk is. Uit het rapport van de deskundige volgt namelijk dat overlijden bij contact met de slappe delen van het krat onwaarschijnlijk is. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen wetenschap had van de aanmerkelijke kans op de dood. Er is immers een deskundige voor aangesteld om deze kans vast te stellen.
Meest subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken omdat hij de aanmerkelijke kans dat iemand had kunnen overlijden of zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen niet heeft aanvaard. Hij wilde niemand met het krat raken en ging er ook vanuit dat hij niemand zou raken. Ook de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan niet worden bewezen. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond rechtvaardigt niet dat de personen op het terras mochten denken dat zij bedreigd werden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op 24 augustus 2020 in Utrecht heeft geprobeerd een of meer mensen te doden door van een hoogte van ongeveer vijf meter een bierkrat te gooien op een lager gelegen terras. Verdachte bekent dat hij de persoon is die op de bewuste dag het krat bier naar beneden op het terras heeft gegooid, maar geeft aan dat hij het krat in het water wilde gooien en niet de intentie had om personen op het terras met het krat te raken. De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
De rechtbank moet beoordelen of het aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen. De belangrijkste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de personen die zich op het terras bevonden. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich – door een bierkrat van een aanzienlijke hoogte op een lager gelegen terras te gooien – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke dat kans dat mensen die zich op het terras bevonden hadden kunnen overlijden.
De conclusie van de rechtbank is dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
De rechtbank zal hieronder de bewijsmiddelen weergeven op basis waarvan de rechtbank tot deze conclusie komt. Daarna zal worden uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de door de raadsman aangevoerde verweren.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 24 augustus 2020 was ik, verbalisant, belast met de incidentenafhandeling in de gemeente Utrecht. Omstreeks 17:26 uur kreeg ik het verzoek te gaan naar de Oudegracht. Ik zag dat er ongeveer 6 a 7 mannen bij elkaar stonden. Ik herkende deze groep mannen als een ambtshalve bekende groep mannen van Poolse afkomst. Tevens zag ik dat er een tweetal kratten bier bij de mannen stonden, waarvan een volle en een krat vol met lege bierflesjes. Onder het groepje bevond zich ook [verdachte] , geboren [1986] . Ik zag dat [verdachte] wegliep met het krat met lege bierflesjes. Ik zag dat [verdachte] met wat andere personen uit de groep stil stond op de hoek van de Oudegracht met de Jansbrug ter hoogte van de Zakkendragerssteeg. Op enig moment stond ik op een geschatte 20 meter afstand van [verdachte] en zag dat hij, plotseling, met kracht het bierkratje met lege flesjes, die hij eerder vasthad, van zich af gooide in de richting van het terras onder aan de Oudegracht. Ik zag dat het kratje hoog vanuit de lucht vervolgens met een luide knal, op de grond terecht kwam, op het terras, tussen meerdere dinerende mensen. [verdachte] gooide dit kratje vanaf een geschatte 5 meter hoog naar beneden. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen:
Deze foto is genomen vlak nadat het incident had plaatsgevonden. Op de plek waar mijn collega staat kwam het bierkratje van Brand bier neer. Op de foto is duidelijk te zien dat het druk is op het terras van de Rum Club. [3] / [4] *
Een deskundigenrapport:
Aan mij als deskundige op het gebied van de letselbiomechanica werd de volgende vraag voorgelegd: Het duiden van het eventuele (dodelijke) letsel bij het gooien van een bierkrat van een hoogte van ongeveer vijf meter. Uit de filmbeelden van een
bewakingscamera bleek dat de bierkrat roteerde bij het naar beneden gooien en daarom kan niet met zekerheid vastgesteld worden met welk gedeelte van de bierkrat iemand die op het terras zou zitten in contact zal komen. Uit de biomechanische analyse blijkt dat bij contact met het stijve deel van de bierkrat de kans op overlijden door hoofdletsels zeer groot is. Bij het slappe deel van de bierkrat zijnde het bovendeel van de lange zijkant van een bierkrat is de kans op dodelijk letsel klein. Overigens kan nog opgemerkt worden dat het grootste deel van de bierkrat waarmee een menselijk hoofd in contact zou kunnen komen (vrij) stijf is. Met betrekking tot de beantwoording van de vraagstelling is mijn conclusie dat bij dit incident er een grote kans is dat wanneer iemand door de krat op zijn hoofd geraakt zou zijn, dit een dodelijke afloop tot gevolg zal hebben. [5]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik het krat vanaf de brug naar beneden heb gegooid. Ik zag dat er mensen op het terras zaten. Het krat kwam op de rand van de kade terecht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. [6]
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte op een zomerse namiddag in de binnenstad van Utrecht een krat bier gevuld met lege bierflesjes van een hoogte van ongeveer vijf meter op een lager gelegen terras heeft gegooid. Dit is een aanzienlijke hoogte. Op het terras bevonden zich tafeltjes waaraan mensen zaten. Verdachte verklaart dat hij op het moment dat hij het bierkrat gooide ook heeft gezien dat er mensen op het terras zaten. Het was zijn bedoeling om het krat in het water (de gracht) te gooien. Het bierkrat belandde echter op de rand van het terras, tussen twee tafels op de grond.
Door een deskundige is de kans onderzocht dat, wanneer het krat bier iemand had geraakt die zich op dat terras bevond, die persoon was overleden. Hij concludeert dat de kans op overlijden zeer groot was geweest, wanneer iemand door het stijve deel van het bierkrat op zijn hoofd geraakt zou zijn. Daarbij merkt hij op dat de kans op dodelijk letsel klein is wanneer iemand door het slappe deel van het bierkrat zou zijn geraakt, maar dat het grootste deel van het bierkrat stijf is.
Aanmerkelijke kans
Door de raadsman is betoogd dat niet is onderzocht hoe groot de kans was dat het bierkrat iemand had geraakt, waardoor niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat iemand had kunnen overlijden.
In de conclusie van de Advocaat-Generaal vóór ECLI:NL:HR:2018:718 wordt de vraag opgeworpen of nadere algemene aanknopingspunten kunnen worden gegeven om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van een aanmerkelijke kans als hiervoor bedoeld. Daaromtrent merkt de Hoge Raad het volgende op:
“Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering “de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans”. De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.”
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat iemand het door verdachte gegooide bierkrat op zijn of haar hoofd zou krijgen een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was. Verdachte gooide het krat van een hoogte van vijf meter – naar eigen zeggen – in een impuls. Het krat belandde op het terras tussen twee tafels waaraan mensen zaten. De kans dat het bierkrat op het hoofd van een van de op het terras aanwezige personen had kunnen belanden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeker aanmerkelijk te achten. Nu uit het deskundigenrapport bovendien blijkt dat de kans op overlijden door hoofdletsel zeer groot was geweest wanneer iemand door het stijve deel van het bierkrat op zijn hoofd zou zijn geraakt, en voorts dat het grootste deel van het bierkrat stijf is, acht de rechtbank het eveneens een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een van de op het terras aanwezige personen daadwerkelijk zou zijn overleden wanneer die het bierkrat op het hoofd zou hebben gekregen.
Aanvaarding
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft een bierkrat gevuld met lege flessen van aanzienlijke hoogte naar beneden gegooid op een lager gelegen terras, waar zich mensen bevonden. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zag dat er mensen op het terras zaten. Verdachte heeft, door het bierkrat desondanks te gooien, naar het oordeel van de rechtbank dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit ook op een van de personen op het terras terecht had kunnen komen. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat de inslag van een dergelijk zwaar voorwerp – gegooid vanaf hoogte – kan resulteren in de dood. Dat (ook) in de omstandigheden van het onderhavige geval sprake is van een grote kans op overlijden door hoofdletsel wordt bovendien bevestigd in het uitgebrachte deskundigenrapport.
Conclusie
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierdoor iemand had kunnen overlijden. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 augustus 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon gezeten op een lager gelegen terras opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een krat bier gevuld met lege glazen bierflesjes van aanzienlijke hoogte op een lager gelegen terras met mensen heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd bij het bepalen van de straf rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Onderhavige zaak is niet te vergelijken met een ‘gemiddelde’ poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling. De raadsman verwijst ook naar uitspraken waarin poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling is bewezen verklaard en een gevangenisstraf is opgelegd variërend van 8 tot 12 maanden. De straf zoals door de officier van justitie geëist is buitensporig.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een bierkrat op een lager gelegen terras met mensen te gooien. Uit de verklaringen van de personen die zich op het terras bevonden volgt dat het bierkrat met een daverend kabaal op het terras terecht kwam. Deze personen, en verdachte, mogen van geluk spreken dat het bierkrat niemand heeft geraakt, waardoor er geen doden en/of gewonden zijn gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank had dit incident ook heel anders kunnen aflopen. Verdachte gooide het bierkrat omdat hij op dat moment boos en gefrustreerd was. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zijn frustratie heeft gericht op willekeurige personen die gewoon op het terras zaten, en dat hij door zo te handelen hun leven in gevaar heeft gebracht.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van9 november 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een (ernstig) geweldsdelict. De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 november 2020 waarop in Polen uitgesproken veroordelingen van verdachte zijn opgenomen. Hieruit volgt niet dat verdachte recentelijk in Polen voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 27 november 2020. Hieruit volgt dat verdachte anderhalf jaar geleden naar Nederland is gekomen met het doel hier te werken en te wonen. Het is hem echter niet gelukt om in Nederland een bestaan op de bouwen. Een maand na aankomst in Nederland is hij dakloos geraakt en sindsdien zwerft hij op straat. Hij pleegt delicten om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij drinkt vrijwel dagelijks alcohol. Het verblijfsrecht in Nederland van verdachte is beëindigd. Hij heeft evenwel een bezwaarschrift tegen deze beslissing ingediend en mag dit bezwaar in Nederland afwachten. Verdachte staat nergens ingeschreven in Nederland, waardoor hij geen gebruik kan maken van sociale voorzieningen. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheid om verdachte middels bijzondere voorwaarden te begeleiden en de kans op recidive te verminderen. Wel heeft de reclassering verdachte in contact gebracht met Stichting Barka, die volgens hen de aangewezen organisatie is om verdachte te helpen. Hij zal na zijn detentie op eigen initiatief met Stichting Barka contact moeten opnemen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van deze straf gekeken naar de straffen die doorgaans worden opgelegd voor een poging tot doodslag/zware mishandeling door het (van hoogte) gooien van een (zwaar) voorwerp. Daarbij is gebleken dat dergelijke zaken uniek zijn en zich moeilijklaten vergelijken met andere zaken, maar dat in het algemeen wel lagere straffen worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Gelet hierop komt de rechtbank tot een (flink) lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, passend en geboden. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal van deze duur worden afgetrokken.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland, locatie Haarlem van 18 februari 2020 (parketnummer 15/016328-20) is verdachte een gevangenisstraf van 3 weken voorwaardelijk opgelegd. De officier van justitie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf aangebracht. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte deze voorwaardelijke straf reeds heeft uitgezeten. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 maanden.
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15/016328-20
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en M. den Besten rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
*Ivm met de privacy van omstanders is de foto verwijderd.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een of meer personen gezeten op een lager gelegen terras opzettelijk van het leven
te beroven, met dat opzet een krat bier (gevuld met lege (glazen) bierflesjes) van
aanzienlijke, althans enige, hoogte op, althans in de richting van, een lager gelegen
terras met mensen heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een of meer personen gezeten op een lager gelegen terras, opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een krat bier (gevuld met
lege (glazen) bierflesjes) van aanzienlijke, althans enige, hoogte op, althans in de
richting van, een lager gelegen terras met mensen heeft gegooid, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Utrecht
een of meer personen gezeten op een lager gelegen terras heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een krat bier (gevuld met lege (glazen) bierflesjes) van aanzienlijke, althans
enige, hoogte op, althans in de richting van, een lager gelegen terras met mensen
te gooien;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 augustus, 7 september en 4 november 2020, genummerd PL0900-2020276005, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 99. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 15.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 57.
4.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 59.
5.Een geschrift, inhoudende een deskundigen rapport: Analyse van het risico op overlijden bij een incident met een bierkrat op 24 augustus 2020, opgemaakt op 31 oktober 2020 door prof. dr. ir. J.S.H.M. Wismans, pagina 98.
6.Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 en HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736.