ECLI:NL:RBMNE:2020:5632

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/3229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluiten ter autoluwmaking van de binnenstad van Amersfoort

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bewoonster van de autoluwe zone in Amersfoort, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres was het niet eens met het besluit van de gemeente om de binnenstad autoluw te maken, waarbij bewoners en ondernemers de toegang voor hun bezoekers en klanten moesten regelen via een webapplicatie. Eiseres voerde aan dat het gedeelte waar zij woont niet verkeersintensief is en dat het besluit haar onterecht zou benadelen.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente de grenzen van het autoluwe gebied logisch had gekozen en dat het niet nodig was om voor elke straat afzonderlijk te motiveren dat de doelen van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) werden gediend. De rechtbank vond dat de gemeente de belangen van eiseres zorgvuldig had meegewogen en dat het gebruik van de app voor het aanvragen van ontheffingen niet onevenredig was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte die bestuursorganen hebben bij het nemen van verkeersbesluiten en de noodzaak om belangen zorgvuldig tegen elkaar af te wegen. De rechtbank wees erop dat de app gebruiksvriendelijk zou zijn en dat er ondersteuning beschikbaar zou zijn voor bewoners die moeite hebben met het gebruik ervan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigden: mr. J.A. van Kippersluis, F. de Ligt en W. Prot).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder drie verkeersbesluiten genomen ten behoeve van het autoluw maken van de binnenstad van Amersfoort. Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant 2020, nr. 17956.
Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep met nummer UTR 20/3158.

Overwegingen

Verweerder heeft drie verkeersbesluiten genomen met het oog op het autoluw maken van de binnenstad van Amersfoort. Concreet betekent dit dat in het aangewezen gebied enkel bestemmingsverkeer is toegestaan. Verweerder wil dit regelen met geslotenverklaringen met een systeem van venstertijden en ontheffingen. Bewoners en ondernemers binnen de autoluwe zone krijgen de mogelijkheid om de toegang voor hun bezoek en klanten met een ontheffing te regelen via een webapplicatie of app. Verweerder wil de autoluwe zone op 4 januari 2021 in werking laten treden.
Eiseres woont in het aangewezen gebied. Zij is het er niet mee eens dat de straat waar zij woont en de straten daarom heen binnen het autoluwe gebied vallen, omdat dit geen verkeersintensief gebied is.
Toetsingskader verkeersbesluit
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen [1] . Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen [2] .
4. De rechter moet zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dus terughoudend opstellen en toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijgevoegde bijlage.
Het doel dat verweerder heeft met de verkeersbesluiten
6. Verweerder beoogt met het verkeersbesluit sluipverkeer uit de binnenstad te weren, omdat dat overlast oplevert voor omwonenden en bezoekers van de binnenstad. Het doel is de leefbaarheid en luchtkwaliteit van de binnenstad te verbeteren en het karakter van de binnenstad te behouden en herstellen.
7. Eiseres voert aan dat het gedeelte van de binnenstad waar zij woont al autoluw is. Met het besluit wordt dus geen enkel doel gediend. Het gebied of de straat waar eiseres woont zou uitgezonderd moeten worden van de autoluwe zone en dit kan eenvoudig gerealiseerd worden door het plaatsen van een onderbord dan wel het plaatsen van een camera. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het uitgangspunt voor de begrenzing van het autoluwe gebied is dat het gaat om een voor weggebruikers herkenbaar gedeelte van de binnenstad. Het uitzonderen van het gebied dat eiseres noemt, zou de heldere structuur zoals hij er nu ligt doorbreken. Verweerder vindt het niet logisch om bepaalde straten binnen het autoluwe deel uit te zonderen van het regime, omdat het beoogde effect van de autoluwe binnenstad zich in bepaalde straten wellicht minder voordoet. Daarbij komt dat veel bewoners juist voorstander zijn van de invoering van de autoluwe zone in hun straat.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet bestrijdt dat met het besluit in het algemeen de doelen van artikel 2, tweede lid, onder a en b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) worden gediend. Zij bestrijdt wel dat deze doelen niet gediend worden voor het gebied waar zij woont. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat de grenzen van de autoluwe binnenstad logisch zijn gekozen. De singels rondom de stad vormen de begrenzing van het autoluwe gebied, wat het een voor weggebruikers herkenbaar gedeelte van de binnenstad maakt. Dit zo zijnde, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden is vervolgens voor iedere straat in het autoluwe gebied afzonderlijk te motiveren dat de doelen van artikel 2, tweede lid, onder en b van de WVW 1994 daar met het besluit worden gediend. Dat het gebied dat eiseres noemt minder verkeersintensief is, wat verweerder ook erkent, maakt dus niet dat verweerder dit gebied om die reden niet mee had mogen aanwijzen als autoluw gebied. Het plaatsen van een onderbord is dus ook niet aan de orde.
Afweging van de betrokken belangen
9. Eiseres voert verder aan dat het buitenproportioneel is om van oudere bewoners in het gebied te verlangen dat zij elke bezoeker aanmelden in een app. Veel oudere mensen kunnen hier helemaal niet mee omgaan, terwijl van hen wel verwacht wordt dat ze zo lang mogelijk zelfstandig zijn. Een sociaal isolement ligt voor hen op de loer, omdat ze het gebruik van de app zullen willen vermijden. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat er een gebruiksvriendelijke app wordt ontwikkeld. Als er mensen zijn die er desondanks niet goed mee overweg kunnen dan zijn daarvoor oplossingen. Andere mensen of de bezoeker zelf kan wellicht hulp bieden en zo nodig is verweerder bereid te zoeken naar een maatwerkoplossing als dit geen oplossing is.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van eiseres als bewoonster van het autoluwe gebied voldoende zorgvuldig heeft meegewogen en daaraan in voldoende mate is tegemoet gekomen. Eiseres kan te allen tijde bezoek blijven ontvangen dat een ontheffing kan krijgen om de autoluwe zone in te kunnen rijden. Dat verweerder van bewoners verwacht dat zij hun bezoek in een app aanmelden om deze ontheffing te verkrijgen, maakt het besluit naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. Verweerder heeft erop gewezen dat de app gebruiksvriendelijk zal zijn en met slechts drie handelingen wordt daarmee voor 48 uur een ontheffing verkregen. Daarnaast heeft verweerder twee webinars georganiseerd om bewoners en ondernemers van de binnenstad uitleg te geven over het gebruik van de app. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat medewerkers van Parkeerservice zo nodig bij mensen thuis komen om het gebruik van de app nogmaals uit te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit alles dat verweerder in redelijkheid van eiseres kan verwachten dat zij zich het gebruik van de app eigen maakt, dan wel daarbij hulp van anderen, zoals bijvoorbeeld de bezoeker, aanvaardt. Verweerder heeft gelet hierop niet hoeven meegaan met het plaatsen van een camera voor de bezoekers van het appartementencomplex, ook niet om redenen zoals door verweerder ter zitting van de rechtbank naar voren zijn gebracht..
11. Gezien het voorgaande is de rechtbank, gelet op de aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit toekomende beoordelingsmarge, van oordeel dat de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;
c. de bestrijding van de epidemie van covid-19.
Artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:506.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619.